Organisatie | Harlingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van rechten voor het gebruik maken van het door de gemeente Harlingen beschikbaar stellen van vervoer ten behoeve van het schoolzwemmen en van zwemaccomodaties 2013 |
Citeertitel | Verordening schoolzwemmen 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2014 | Onbekend | 08-11-2012 Harlinger Courant | - |
a. door de gemeente beschikbaar gesteld busvervoer door leerlingen van scholen voor gewoon basisonderwijs in de gemeente van en naar zwemgelegenheden voor zwemonderwijs;
b. door de gemeente beschikbaar te stellen zwemaccommodaties wordt een recht geheven overeenkomstig de navolgende bepalingen.
1. Het recht wordt geheven van:
a. De vader van een leerling, staande onder de ouderlijke macht;
b. De moeder van een leerling, waarvan de ouderlijke macht alleen wordt uitgeoefend door de moeder;
c. degene, die de voogdij uitoefent van een leerling, staande onder de voogdij.
2. Degene, die pleegouderlijke zorg vervult in plaats van de ouderlijke macht of de voogdij van de vader of moeder. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor onderhoud en opvoeding van het kind van anderen, als ware het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.
Het belastingjaar is gelijk aan het schooljaar en loopt van 1 augustus 2013 tot en met 31 juli 2014.
Voor het gebruik maken van de in artikel 1 omschreven faciliteiten bedraagt het recht per jaar:
1. Jaarlijks wordt aan het begin van het schooljaar aan iedere belastingplichtige, die geacht wordt daarvoor in aanmerking te komen, een aangiftebiljet uitgereikt.
2. De belastingplichtige, als bedoeld in artikel 2, is verplicht aangifte te doen zodra van de in artikel 1 omschreven faciliteit gebruik wordt gemaakt.
3. de belastingplichtige aan wie niet binnen één maand na afloop van het belastingjaar een aanslag is opgelegd dan wel geen aangiftebiljet is uitgereikt, is gehouden binnen 14 dagen van die maand bij het college van Burgemeester en wethouders een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.
1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet het recht worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het voorgaande lid gestelde termijn.
1. Het recht is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het recht verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het verlenen van schriftelijke toestemming met betrekking tot het verdagen van de uitspraak op het bezwaarschrift voor ten hoogste één jaar.
2. Het college van burgemeester en wethouders kan één of meer gemeenteambtenaren aanwijzen die in zijn plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enig wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van het recht.
Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten, ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (Stb. 221) voor de betrokken in artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet (Stb. 1994, 762) bedoelde gemeenteambtenaar een andere gemeenteambtenaar in plaats treedt.
De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 60 van de Invorderingswet 1990, dan wel bedoeld of van toepassing verklaard in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 246a van de Gemeentewet, gelden mede jegens de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke belastingen.
Bij de invordering van de rechten voor het gebruik maken van het door de gemeente Harlingen beschikbaar stellen van vervoer ten behoeve van het schoolzwemmen en van zwemaccomodaties wordt kwijtschelding verleend.
1. Het bepaalde in hoofdstuk 5 van de Invorderingswet 1990 inzake invorderingsrente vindt toepassing op de invordering van het recht.
2. De ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 vindt daarbij overeenkomstige toepassing.
1. De “Verordening op de heffing en invordering van rechten voor het gebruik maken van het door de gemeente Harlingen beschikbaar stellen van vervoer ten behoeve van het schoolzwemmen en van zwemaccommodaties 2012” van 9 november 2011 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 augustus 2013.
4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening schoolzwemmen 2013”
Vastgesteld door de raad in zijn