Organisatie | Opsterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening SZ Opsterland 2012 |
Citeertitel | Re-integratieverordening SZ Opsterland 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De verordening treedt met terugwerkende kracht in werking
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-11-2012 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 17-09-2012 www.opsterland.nl, 15-11-2012 | 2012-38757 |
Re-integratieverordening SZ Opsterland 2012
De Raad van de gemeente Opsterland;
gezien het advies van het cliëntenplatform CUMO van 20 april 2012;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Opsterland van 3 juli 2012
gelet op de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz),
overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder a van de WWB,artikel 35, eerste lid onder a van de Ioaw, artikel 35, eerste lid onder a van de Ioaz, de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling,
Artikel 3 Opdracht aan het college
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op de arbeidsinschakeling.
Het college kan, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt indien het College en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarover een overeenkomst hebben afgesloten.
De aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 10, tweede lid kan door het college worden geweigerd indien naar het oordeel van het college een dergelijke voorziening voor de belanghebbende niet noodzakelijk is, of wanneer met het aanbieden van de voorziening het subsidieplafond als bedoeld in artikel 16 wordt overschreden.
Het college zal van degene zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid onder j en k een bijdrage in de kosten van het re-integratietraject of in de kosten van een voorziening verlangen indien het netto-inkomen van het gezin hoger is dan een door het college nader te bepalen percentage, gerelateerd aan het wettelijk minimumloon.
Onverminderd andere verplichtingen, voortvloeiend uit wet- of regelgeving, geldt voor een belanghebbende die deelneemt aan of deelgenomen heeft aan een voorziening de verplichting:
alle inlichtingen te verstrekken aan het college over de passendheid en de voortgang van de voorziening en wijzigingen in zijn persoonlijke situatie die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting van een voorziening, daaronder in ieder geval begrepen wijzigingen in woonplaats, wijzigingen met betrekking tot gezondheidssituatie of arbeidshandicaps en wijzigingen met betrekking tot nevenwerkzaamheden of neveninkomsten;
Artikel 9 Criteria ontheffing arbeidsplicht
Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de loaw respectievelijk loaz bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 7 van deze verordening genoemde verplichtingen onder meer:
Het re-integratietraject kan bestaan uit de volgende voorzieningen:
gesubsidieerde arbeid: een door de gemeente gesubsidieerde arbeidsplaats waarbij belanghebbende werkt aan taken met een maatschappelijk nut of waarbij het opdoen van arbeidsvaardigheden en/of het opdoen van voor arbeidsinschakeling noodzakelijke kennis centraal staat met als doel de belanghebbende voor te bereiden op arbeidsinschakeling;
Het college kan, voordat besloten wordt tot een re-integratietraject en/of tot de inzet van voorzieningen zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid van deze verordening, een gericht onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen.
Als een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening niet is nagekomen of niet nakomt, kan het College de uitkering verlagen, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening WWB Opsterland 2010 respectievelijk de Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ Opsterland 2010.
Als een belanghebbende die deelneemt of heeft deelgenomen aan een re-integratietraject zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7 van deze verordening niet nakomt of niet is nagekomen, kan het college de kosten van het re-integratietraject alsmede de kosten van de in het kader van het re-integratietraject ten behoeve van de belanghebbende ingezette voorzieningen geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Artikel 15 Inkomstenvrijlating
Het college kan, na de periode zoals genoemd in het eerste lid, besluiten tot vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 12,5% van deze inkomsten tot het wettelijk vastgesteld maximum gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden, wanneer het gaat om een alleenstaande ouder of alleenstaande ouder met een of meer meerderjarige kinderen.
Artikel 17 Inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroombanen
Het college draagt zorg voor de subsidiëring van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit in- en doorstroombanen (ID), zoals dit besluit luidde op 31 december 2003, en voor de subsidiëring van de arbeidsovereenkomsten zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wiw, zoals dit luidde op 31 december 2003, en stimuleert de uitstroom. De hoogte van de subsidie wordt door het college vastgesteld.
Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
Artikel 21 Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking
Gelijktijdig met de vaststelling van deze verordening wordt de “Verordening werkleeraanbod WIJ Opsterland 2010” ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 17 september 2012
Ieke Zwart Francisca Ravestein
Toelichting Re-integratieverordening SZ Opsterland 2012
De wijzigingen in de Wet werk en bijstand en het intrekken van de Wet investeren in jongeren met ingang van 1 januari 2012 maken een wijziging van de re-integratieverordening noodzakelijk. Met de invoering van het participatiebudget (Wet participatiebudget, Wpb) is het werkdeel uit het WWB-budget gehaald. Met het participatiebudget zijn de budgetten voor re-integratie, inburgering en volwasseneneducatie ontschot en samengevoegd. Eén van de uitwerkingen van het participatiebudget is, dat de doelgroep niet meer is beperkt tot personen met een uitkering, Nuggers, en Anw-ers maar feitelijk een ieder van 18 jaar of ouder. De middelen mogen ook worden ingezet ten behoeve van personen, die geen ingezetene zijn van deze gemeente. Daarnaast is ondermeer de gebundelde uitkering ingevoerd, waarbij de budgetten van het inkomensdeel WWB, de Ioaw, de Ioaz, de WWIK en een deel van de Bbz zijn samengevoegd. Ook is de Vierde Tranche van de Awb in werking getreden, dat enige invloed heeft ten aanzien van terugvordering van bijstand. Vanwege de gebundelde uitkering wordt van de gemeente meer nadrukkelijk verwacht dat ook voor de Ioaw- en Ioaz-gerechtigden meer werk wordt gemaakt van arbeidstoeleiding. Vanwege het participatiebudget is de doelgroep aanmerkelijk uitgebreid, feitelijk tot iedere ingezetene van 18 jaar en ouder, en zelfs niet-ingezetenen. Dit is ook de reden, dat deze verordening niet meer als WWB-verordening wordt bestempeld, maar als een verordening voor Sociale Zaken. In deze verordening worden een aantal voorzieningen genoemd die kunnen worden ingezet. Dit is geen limitatieve opsomming: in individuele gevallen kan altijd maatwerk worden geleverd. Gedurende de zoektijd van vier weken komen jongeren tot 27 jaar niet in aanmerking voor voorzieningen. De jongeren tot 27 jaar komen ook niet in aanmerking voor een premie of een participatieplaats. Aan deze verordening is een uitvoeringsregeling gekoppeld. In deze regeling worden nadere regels gesteld over de uitvoering en de beschikbare budgetten.
De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven. Het artikel spreekt grotendeels voor zich. De WWB hanteert het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. Het is van belang om op te merken, dat er niet meer wordt gesproken van “passende” arbeid. Hierdoor kan van een belanghebbende worden verwacht, dat hij in beginsel elk werk dient te aanvaarden. Maar als gevolg van een uitspraak van de rechtbank Arnhem moet de gemeente wel rekening houden de individuele situatie en achtergrond van de betreffende individuele belanghebbende. De rechtbank had geoordeeld, dat belanghebbenden niet vanzelfsprekend op bijvoorbeeld een Workfirst-plaats kunnen worden gezet, wanneer de individuele omstandigheden (in casu het recente arbeidsverleden van de betreffende persoon) een ander instrument meer geschikt maken. Het begrip duurzame arbeid omschreven onder q is van belang om te kunnen vaststellen wanneer een re-integratietraject is geslaagd.
De aandacht richt zich op de eerste plaats op de personen met een WWB-uitkering. Dit is de groep waarbij de gemeente de meeste belangen heeft bij uitstroom. Maar de gemeente is in beginsel verantwoordelijk voor iedereen van 18 jaar of ouder. Met het eerste lid wordt een onderscheid gemaakt in verschillende groepen. Ten aanzien van de groep, die van het UWV een uitkering ontvangt, is het niet vanzelfsprekend dat de gemeente de re-integratie verzorgt. Deze personen behoren in eerste instantie tot de doelgroep van het UWV. Het UWV heeft zelf immers ook middelen ter beschikking. Maar in overleg met het UWV kan in individuele gevallen, of voor specifieke groepen, worden bekeken, hoe de gemeente en het UWV kunnen samenwerken. Studenten en scholieren zijn expliciet uitgesloten als doelgroep. Zij zijn, vanwege hun studie c.q. scholing, per definitie niet inzetbaar voor werk.
Artikel 3 Opdracht aan het college
In artikel 7 van de WWB is de opdracht aan het college geformuleerd. In het kort luidt die opdracht, dat het college personen die tot de doelgroep behoren moet ondersteunen bij arbeidsinschakeling. Het is aan de gemeente om te beoordelen, al dan niet geadviseerd door derden, of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat betrokkene ondersteuning nodig heeft bij arbeidsinschakeling. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Aan de vormgeving van en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. De wet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. Betrokkenen hebben ingevolge artikel 9 van de wet de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, de verplichting om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door één of meer externe opdrachtnemers. Met deze plicht tot uitbesteding aan private, niet aan gemeenten gelieerde, partijen wil de wetgever bereiken dat er een vrije re-integratiemarkt ontstaat. Ingevolge de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen zal de gemeente gebruik moeten maken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures. Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geeft de WWB aan de gemeenteraad de opdracht om het re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. In Opsterland wordt gekozen voor een systematiek om de verordening meer procedureel te houden en voor verdere uitwerking gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten. Het zesde lid geeft daarom aan dat het college jaarlijks het beleid vaststelt.
Artikel 4 Aanspraak op en vormen van ondersteuning
Personen die algemene bijstand ontvangen, een uitkering op grond van de Ioaw of Ioaw, personen met een nabestaande- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben een aanspraak op ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voor zover zij jonger zijn dan 65 jaar en voor zover zij geen uitkering krijgen van het UWV. De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel cliënten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen binnen de budgettaire mogelijkheden. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische factoren. In lid 2 van artikel 4 wordt het principe uitgesproken zoals dat is bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB, namelijk dat elke belanghebbende een gelijke aanspraak maakt op ondersteuning. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost omdat doel te bereiken. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, die immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelmatige inzet van de middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de cliënt. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de cliënt belangrijk. Voordat tot het inzetten van het traject wordt besloten, wordt de inhoud hiervan met de belanghebbende besproken, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.
Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld studiefinanciering) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats. Indien het college een aanvraag om ondersteuning afwijst zal zij dit met redenen omkleed moeten doen. De gemeente zal altijd een individuele afweging moeten maken of zij een aanspraak wil en kan honoreren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open voor belanghebbende. Aan de andere kant is het uitdrukkelijk aan de gemeente om te beoordelen of er ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm deze moet krijgen, gelet op het te bereiken doel. De aanspraak op een gemeentelijke re-integratie-inspanning geldt ook voor personen aan wie het college tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat betrokkene van mening is dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is. De aanspraak geldt evenzeer voor personen die werkzaam zijn in gesubsidieerde arbeid. Een voorziening kan immers nodig zijn om van gesubsidieerd werk naar ongesubsidieerd werk door te stromen. Wanneer de bijstand aan een gezin wordt verleend geldt de aanspraak op een voorziening voor beide partners afzonderlijk en eventueel tot dit gezin behorende inwonende kinderen tot 27 jaar. In artikel 41 vierde lid van de WWB wordt de zoekperiode van vier weken geregeld voor uitkeringsgerechtigden jonger dan 27 jaar. Gedurende deze periode wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Een logisch gevolg daarvan is men gedurende de zoekperiode ook niet in aanmerking kan komen voor ondersteuning of voorzieningen op grond van de WWB. In het vijfde lid van artikel 5 is bepaald dat het college van de doelgroep Nuggers en Anw-ers een eigen bijdrage kan vragen voor de kosten van het ingekochte re-integratietraject of voor de kosten van de ingezette voorziening indien het netto inkomen van hoger is dan 150 % van het wettelijk minimumloon. Voor de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage worden in het uitvoeringsbesluit nadere regels gesteld.
De in het eerste lid genoemde voorzieningen behelzen de voorzieningen zoals beschreven in deze verordening. Met een sluitende aanpak binnen de periode van 6 maanden wordt aangesloten bij de algemene toelichting op de wet en het Plan van aanpak Jeugdwerkloosheid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De volledige ontheffing van de arbeidsverplichting is gebaseerd op artikel 9 van deze verordening. Van de sluitende aanpak voor jongeren kan slechts worden afgeweken in uitzonderlijke gevallen. Te denken valt bijvoorbeeld aan een baangarantie of ander bron van inkomsten op zeer korte termijn.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Als het traject van een uitkeringsgerechtigde door verwijtbaar handelen niet tot het gewenste resultaat leidt, wordt de bijstandsuitkering afgestemd conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening WWB Opsterland 2010 en de Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ Opsterland 2010. De gemaakte trajectkosten worden teruggevorderd als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Ook kan in dat geval de belanghebbende voor een bepaalde periode worden uitgesloten van verdere trajectdeelname. In het Uitvoeringsbesluit Opsterland wordt deze periode vastgesteld. Voor deelname aan een traject worden de verplichtingen schriftelijk opgelegd aan de belanghebbende, zodat deze vooraf bekend zijn. Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Zo staat tegen beslissingen op grond van deze verordening bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden een “Work-first”-project op te starten. Het doel van Work-first is om personen van een bepaalde doelgroep, bij wijze van spreken binnen 24 uur na bijstandsaanvraag, voor een bepaalde periode en voor een bepaald aantal uur werk aan te bieden. Ondertussen blijft de belanghebbende op zoek naar regulier werk. Daarnaast bekijkt de gemeente samen met de belanghebbende wat de beste manier is om verdere ondersteuning te bieden. Dat kan variëren van sollicitatietraining tot het volgen van scholing. Overigens gelden voor het uitbesteden van een dergelijk traject de regels voor aanbesteding. Bij vaststelling van een dergelijk project zal moeten worden gekozen op welke wijze het werk gefinancierd zal worden. In de toelichting bij artikel 10 van de wet wordt gesteld dat werken met behoud van uitkering tot de mogelijkheid behoort. De positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling staat hierbij centraal. Overigens kan een dergelijk project nooit louter dienen als een budgetvriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voor handen is. Hieruit volgt dat de verplichting om mee te werken aan werken met behoud van uitkering alleen mag worden opgelegd indien de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk zijn om uit te stromen naar regulier werk.
Tenslotte dient uiteraard rekening gehouden te worden met de grenzen van het arbeidsrecht.
Artikel 9 Criteria ontheffing arbeidsverplichting
De in het eerste lid onder a opgenomen situatie dient aan te sluiten bij hetgeen in artikel 9 vierde lid van de WWB is opgenomen. Hierin is bepaald dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de cliënt. De belastbaarheid wordt beoordeeld door een onafhankelijke externe deskundige. Onder passende kinderopvang wordt verstaan de opvang die op grond van de Wet Kinderopvang wordt gefinancierd. De toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van cliënt dient naar individuele omstandigheden te worden bepaald. De onder b genoemde situatie wordt, met name bij medische redenen, bij voorkeur ondersteund door een extern onafhankelijk deskundig advies. Onder deze omschrijving valt overigens ook psychische problematiek. In de Abw was het mogelijk de groep van 57½ jaar en ouder categoriaal te ontheffen van de arbeidsverplichting. In de WWB is dit niet meer mogelijk. De minister heeft in zijn decembercirculaire van 2003 naar aanleiding van discussie in de Eerste Kamer bepaald dat de consequentie is dat gemeenten onder de WWB ook het zittend bestand ouderen individueel zal moeten beoordelen op de kansen om uit te stromen naar een betaalde baan. Als vastgesteld wordt dat er kansen aanwezig zijn ligt het voor de hand om deze kansen te benutten en de uitstroom te bevorderen. Wanneer tijdens deze eerste beoordeling geconcludeerd wordt dat de afstand tot de arbeidsmarkt nauwelijks meer valt te overbruggen heeft de gemeente de bevoegdheid om te volstaan met een ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor de resterende periode dat de oudere bijstand ontvangt. Het aspect van doelmatigheid speelt hierin mee. Wanneer kan worden voorzien, dat de benodigde trajecten enkele jaren (bijvoorbeeld 3 jaren) zal gaan vergen, dan zal de belanghebbende nog slechts enkele jaren werkzaam kunnen zijn voor hij de pensioensgerechtigde leeftijd zal hebben bereikt. Bovendien zal het voor een 60-plusser zeer moeilijk zijn aan (regulier) werk te komen. In de wet is bepaald dat een ontheffing slechts tijdelijk wordt verleend. Het tweede lid van dit artikel sluit hierbij aan. In het derde lid is bepaald dat het college deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn.
Indien een alleenstaande ouder met een kind onder de 12 jaar ontheffing van de arbeidsplicht krijgt, zal dit zijn voor de duur van 1 jaar. Jaarlijks dient een herbeoordeling plaats te vinden. Voor cliënten (nieuwkomers) die aan een inburgeringprogramma deelnemen dient een ontheffing plaats te vinden gedurende het programma. Indien cliënten door een arts onafhankelijk en objectief beoordeeld zijn, wordt ontheffing gegeven voor de duur die aangegeven is in het medisch advies, echter maximaal voor de duur van 1 jaar. Voor cliënten met een leeftijd boven de 57½ dient de gemeente een individuele afweging te maken alvorens de ontheffing af te geven. Hierbij kunnen werkloosheidsduur, mogelijkheden en belemmeringen worden betrokken. Er kan ontheffing worden verleend tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd. In de WWB is geen rekening gehouden met zorgtaken voor ernstig zieke gezinsleden. Het college is van mening dat op uitzonderlijke gronden, na gedegen rapportage, ontheffing kan worden verleend van de arbeidsplicht, indien de verzorging van een ziek gezinslid niet door de desbetreffende instanties kan worden waargenomen of in de laatste levensfase van de zieke. Op individuele gronden kan een tijdelijke ontheffing worden afgegeven van maximaal 3 maanden, daarna zal herbeoordeling aan de orde zijn.
Artikel 10 Algemene bepalingen over voorzieningen
In dit artikel wordt bepaald dat het college de belanghebbende ondersteuning in de vorm van een re-integratietraject kan bieden en als onderdeel daarvan voorzieningen kan aanbieden. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college nadere regels voor de toepassing van de voorzieningen die in lid 2 van artikel 10 zijn genoemd ( zie ook de toelichting bij artikel 3 ). De premies bedoeld in het tweede lid onder f zijn een uitwerking van hetgeen is bepaald in artikel 10a van de WWB. Met de invoering van de wet STAP is de mogelijkheid gecreëerd om belanghebbenden via zogenaamde participatieplaatsen additionele onbeloonde werkzaamheden te laten verrichten (zoals bedoeld in het tweede lid onder j). In het Uitvoeringsbeleid worden de hoogtes van de premies bepaald. Deze premies zijn wel gebonden aan een maximumbedrag, ingevolge artikel 31 lid 2, onder j, van de WWB. Door de wetswijziging van de WWB per 1 januari 2012 komen de uitkeringsgerechtigden jonger dan 27 jaar niet in aanmerking voor een participatieplaats of een premie bij een duurzame werkhervatting.
Artikel 11 Loonkostensubsidie gericht op re-integratie
Voor werkgevers kan het een risico zijn om een persoon in dienst te nemen, die al langere tijd werkloos is geweest, of die te kampen heeft (gehad) met een bepaalde problematiek. Door het verstrekken van een loonkostensubsidie neemt de gemeente een deel van de loonkosten op zich. Hierdoor kunnen belanghebbenden bij een reguliere werkgever werkervaring opdoen. De loonkostensubsidie is bedoeld als laatste middel, nadat een belanghebbende al voorafgaande trajecten heeft gevolgd. De volgende stap na beëindiging van de loonkostensubsidie moet dus uitstroom zijn naar reguliere arbeid. Het is niet bedoeld voor belanghebbenden die recente werkervaringen hebben. Een loonkostensubsidie wordt slechts voor een bepaalde tijd en tot een bepaald bedrag verstrekt. De subsidie zal in ieder geval nooit hoger zijn dan de kosten van de bijstand die aan de belanghebbende wordt verstrekt. De verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden hebben in ieder geval betrekking op de verantwoording van de loonkosten (de werkgever dient een opgave te verstrekken van het gewerkte aantal uren en de betaalde loonkosten), en kunnen betrekking hebben op begeleiding op de werkplek en het werkgeverschap. Van belang is te vermelden dat de Europese regelgeving voorwaarden stelt aan gesubsidieerde arbeid. Er is geen sprake van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG indien de subsidieregeling als een generieke subsidiemaatregel kan worden aangemerkt die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland of indien de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert. De voorzieningen gesubsidieerde arbeid en loonkostensubsidie die in deze verordening zijn opgenomen voldoen aan deze criteria.
Over de afwegingen is in toelichting bij artikel 3 en artikel 4 reeds ingegaan. In artikel 13 zijn bepalingen opgenomen wanneer de belanghebbende niet aan de opgelegde verplichtingen voldoet. Er ligt hier een relatie met de bepalingen in de afstemmingsverordening. Bij deze maatregelen zal het college er zich van vergewissen dat de afstemming in verhouding is tot de gepleegde feiten. Voor uitkeringsgerechtigden WWB hebben de benoemde gedragingen tevens gevolgen in het kader van de afstemming van de uitkering conform de afstemmingsverordening. Het college is bevoegd om bij niet nakomen van de verplichtingen de kosten van de voorziening terug te vorderen. In artikel 14 wordt aangegeven in welke situaties het college de voorziening kan beëindigen.
Artikel 15 Inkomstenvrijlating
In artikel 11 wordt bepaald dat door het college de wettelijke vrijlating van inkomsten uit arbeid kan toepassen tot 25% van die inkomsten tot het wettelijk vastgestelde maximum, gedurende ten hoogste een periode van zes aaneengesloten maanden.
Met ingang van 1 januari 2012 is er een extra inkomensvrijlating mogelijk voor een alleenstaande ouder of een alleenstaande ouder met inwonende meerderjarige kinderen (artikel 31, tweede lid onder r Wwb)
Het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden waaronder zij oordeelt dat het
werk bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.
Artikel 16 Budget- en subsidieplafonds
De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente een subsidie en budgetplafonds instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.
Artikel 17 Wet Inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroombanen
Omdat de WIW en I/D regelgeving per 1 januari is vervallen is het noodzakelijk de huidige afspraken met WIW-ers, inleners en I/D werkgevers te herzien. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels vast voor wat betreft de hoogte, duur en voorwaarden van de subsidievaststelling.
Artikel 18 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Voor de juiste uitvoering van de verordening is het College bevoegd nadere uitvoeringsregels vast te stellen. Dit artikel geeft het College de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.