Organisatie | Harlingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-05-2010 | 24-10-2012 | Onbekend | 19-05-2010 Onbekend | - |
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. voorzitter: de voorzitter van de raad of diens vervanger;
b. amendement: voorstel tot wijziging van een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing, naar
de vorm geschikt om daarin direct te worden opgenomen;
c. subamendement: voorstel tot wijziging van een aanhangig amendement, naar de vorm
geschikt om direct te worden opgenomen in het amendement, waarop het betrekking heeft;
d. motie: korte en gemotiveerde verklaring over een onderwerp waardoor een oordeel, wens of
e. voorstel van orde: voorstel betreffende de orde van de vergadering;
f. initiatiefvoorstel: een voorstel voor een verordening of een ander voorstel.
g. het college: het college van burgemeester en wethouders van Harlingen.
a. het leiden van de vergadering;
c. het doen naleven van het reglement van orde;
d. hetgeen de Gemeentewet of dit reglement hem verder opdraagt.
1. De griffier is in elke vergadering van de raad aanwezig.
2. Bij verhindering of afwezigheid wordt de griffier vervangen door een door de raad daartoe
aangewezen plaatsvervangend griffier.
3. De griffier kan, indien daartoe door de voorzitter uitgenodigd, aan de beraadslagingen als
De raad kan het college verzoeken de secretaris in de vergadering aanwezig te laten zijn en deel te laten
1. Wanneer twee of meer fractievoorzitters de wens daartoe te kennen geven, kan er een
fractievoorzittersoverleg plaatsvinden.
2. Het fractievoorzittersoverleg bestaat uit de voorzitters van alle in de raad van Harlingen
vertegenwoordigde fracties. De fractievoorzitters benoemen een voorzitter uit hun midden.
De griffier is in elke vergadering van het fractievoorzittersoverleg aanwezig.
1. De raad heeft een presidium.
2. Het presidium bestaat uit de voorzitter en de fractievoorzitters. De raadsvoorzitter is
tevens voorzitter van het presidium. De griffie verzorgt het secretariaat van het
3 De voorzitter kan voorstellen de algemeen directeur / secretaris uit te nodigen voor het
4. Elk lid van het presidium kan zich laten vervangen door een willekeurig lid van zijn
5. Elke vertegenwoordigde fractie heeft één stem in het presidium.
6. Het presidium heeft, naast de taken die elders zijn opgenomen in de wetgeving en in
deze verordening, eveneens als taak aanbevelingen te doen aan de raad inzake de
organisatie van de taken van de raad en de commissies, niet zijnde de behandeling
2. De agendacommissie bestaat uit vier door de raad uit zijn midden aan te wijzen leden..
3. De commissie stelt de conceptagenda vast voor de eerstvolgende raadsvergadering(en),
alsmede de middellange-termijnagenda. Het college levert daartoe maandelijks een overzicht
aan van te voorziene agendapunten voor de eerstkomende drie maanden.
4. De raad is bevoegd tot het pro-actief initiëren van agendapunten.
5. Gemeentesecretaris en griffier zijn als adviseur, resp. adviseur/secretaris in elke
1. Er is een werkgeversdelegatie.
2. De werkgeversdelegatie bestaat uit vier door de raad aan te wijzen fractievoorzitters.
3. De werkgeversdelegatie treedt namens de raad op als werkgever van de griffier en de
griffiemedewerkers, behoudens voor die taken die wettelijk aan de raad zijn
4. De werkgeversdelegatie voert regelmatig overleg met de voorzitter van de raad en/of
1. Bij elke benoeming van nieuwe leden van de raad stelt de raad een commissie in bestaande uit
drie leden van de raad. De commissie onderzoekt de geloofsbrieven, de daarop betrekking
hebbende stukken van nieuw benoemde leden en het proces-verbaal van het centraal)
2. De commissie brengt na haar onderzoek van de geloofsbrieven verslag uit aan de raad en doet
daarbij een voorstel voor een besluit. In het verslag wordt ook melding gemaakt van een
3. Na een raadsverkiezing roept de voorzitter de toegelaten leden van de raad op om in de eerste
vergadering van de raad in nieuwe samenstelling, bedoeld in artikel 18 van de Gemeentewet,
de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.
4. In geval van een tussentijdse vacaturevervulling roept de voorzitter een nieuw benoemd lid van
de raad op voor de vergadering van de raad waarin over diens toelating wordt beslist om
de voorgeschreven eed of verklaring en belofte af te leggen.
5. Bij de benoeming van een wethouder wordt overeenkomstig het eerste lid een commissie
ingesteld welke onderzoekt of de kandidaat voldoet aan de eisen van de Gemeentewet. De
werkwijze van deze commissie is overeenkomstig het tweede lid.
1. De leden van de raad, die door het centraal stembureau op dezelfde kandidatenlijst
verkozen zijn verklaard, worden bij de aanvang van de zitting als één fractie beschouwd. Is
onder een lijstnummer slechts één lid verkozen, dan wordt dit lid als een afzonderlijke fractie
2. Indien boven de kandidatenlijst een aanduiding was geplaatst, voert de fractie in de raad
deze aanduiding als naam. Indien geen aanduiding boven de kandidatenlijst was geplaatst,
deelt de fractie in de eerste vergadering van de raad aan de voorzitter mee welke naam
deze fractie in de raad wil voeren.
3. De namen van degenen die als voorzitter van de fractie en als diens plaatsvervanger
optreden worden zo spoedig mogelijk doorgegeven aan de voorzitter.
– één of meer leden van een fractie als zelfstandige fractie gaan optreden;
– twee of meer fracties als één fractie gaan optreden;
– één of meer leden van een fractie zich aansluiten bij een andere fractie;
- wordt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de
b. Met de onder a beschreven veranderde situatie wordt rekening gehouden met ingang
van de eerstvolgende vergadering van de raad na de mededeling daarvan.
1. De vergaderingen van de raad vinden in de regel plaats één maal per drie weken, vangen aan
om 19.30 uur en worden gehouden in het gemeentehuis.
2. De voorzitter kan in bijzondere gevallen een andere dag en aanvangsuur bepalen of een andere
1. De voorzitter zendt ten minste 10 dagen voor een vergadering de leden van de raad een
schriftelijke oproep onder vermelding van dag, tijdstip en plaats van de vergadering.
2. De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering van de in artikel 25,
eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, worden tegelijkertijd met de
1. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter na het verzenden van de schriftelijke oproep tot
uiterlijk 48 uur voor de aanvang van een vergadering een aanvullende agenda opstellen. Deze
wordt met de daarbijbehorende stukken aan de leden van de raad verzonden, en openbaar
2. Bij aanvang van de vergadering stelt de raad de agenda vast. Op voorstel van een lid van de
raad of de voorzitter kan de raad bij de vaststelling van de agenda onderwerpen aan de agenda
toevoegen of van de agenda afvoeren.
3. Wanneer de raad een onderwerp onvoldoende voor de openbare beraadslaging voorbereid
acht, kan hij het onderwerp verwijzen naar een commissie of aan het college nadere
inlichtingen of advies vragen.
4. Op voorstel van een lid van de raad of van de voorzitter kan de raad de volgorde van
1. De raadsvergadering bestaat uit drie delen, te weten A.een informatief gedeelte, B.een
voorbereidend deel en C.een besluitvormend gedeelte.
2. Het informatieve gedeelte (A) is niet gericht op besluitvorming, maar op het uitwisselen en
verzamelen van informatie. In dit gedeelte vindt inspraak door inwoners op niet geagendeerde
onderwerpen plaats en kan het college mededelingen aan de raad doen; ook het vragenuurtje
3. In het voorbereidende deel (B) kan worden gediscussieerd over de hoofdlijnen van toekomstig
te voeren beleid. Tevens worden voorbereidende besprekingen gevoerd over de agendapunten
waarover in het besluitvormende deel van de vergadering besloten gaat worden. Dit behelst
informatie-uitwisseling tussen raad en college over deze agendapunten.
4. De voorzitter stelt na de beraadslagingen in het voorbereidende deel per agendapunt vast of
het onderwerp als hamerstuk in het besluitvormend gedeelte van de vergadering behandeld
kan worden of welke andere actie ten aanzien van dat onderwerp geboden is.
In de regel worden wethouders geacht in de vergadering aanwezig te zijn en, indien daartoe
1. Stukken, die ter toelichting van de onderwerpen of voorstellen op de agenda dienen, worden
gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep voor een ieder op het gemeentehuis
ter inzage gelegd. Indien na het verzenden van de schriftelijke oproep stukken ter inzage
worden gelegd, wordt hiervan terstond mededeling gedaan aan de leden van de raad en
zo mogelijk in een openbare kennisgeving.
2. Een origineel van een ter inzage gelegd stuk wordt niet buiten het gemeentehuis gebracht.
3. Indien omtrent stukken op grond van artikel 25, eerste of tweede lid, van de Gemeentewet
geheimhouding is opgelegd, blijven deze stukken in afwijking van het eerste lid, onder
berusting van de griffier en verleent de griffier de leden van de raad inzage.
1. De vergadering wordt door aankondiging in de gemeentelijke rubriek in één der plaatselijke
media en door plaatsing op de gemeentelijke website openbaar gemaakt.
2. De openbare kennisgeving vermeldt:
a. de datum, aanvangstijd en plaats, alsmede de voorlopige agenda van de vergadering;
b. de wijze waarop en de plaats waar een ieder de bij de vergadering behorende stukken
3. De voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken worden, indien digitaal beschikbaar,
Bij binnenkomst in de vergaderzaal tekent ieder lid van de raad de presentielijst. Aan het einde van
elke vergadering wordt die lijst door de voorzitter en de griffier door ondertekening vastgesteld.
1. De voorzitter, de leden van de raad en de griffier hebben een vaste zitplaats, door de
voorzitter in overleg met de fractievoorzitters bij aanvang van iedere nieuwe zittingsperiode
2. Indien daartoe aanleiding bestaat, kan de voorzitter de indeling herzien in overleg met de
3. De voorzitter draagt zorg voor een zitplaats voor de wethouders, secretaris en overige
1. De voorzitter opent de vergadering op het vastgestelde uur, indien het daarvoor door de
wet vereiste aantal leden van de raad blijkens de presentielijst aanwezig is.
2. Wanneer een kwartier na het vastgestelde tijdstip niet het vereiste aantal leden aanwezig
is, bepaalt de voorzitter, na voorlezing van de namen der afwezige leden, dag en uur van
de volgende vergadering, met inachtneming van artikel 20 van de Gemeentewet.
1. Na de opening van de vergadering kunnen andere aanwezige burgers gezamenlijk
maximaal dertig minuten het woord voeren over niet geagendeerde onderwerpen.
2. Het woord kan niet gevoerd worden over:
a. een besluit van het gemeentebestuur waartegen bezwaar en beroep openstaat of heeft
b. benoemingen, keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen;
c. een gedraging waarover een klacht ex artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht
3. Degene, die van het spreekrecht gebruik wil maken, meldt dit ten minste 48 uur voor de
aanvang van de vergadering aan de griffier. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en
telefoonnummer en het onderwerp, waarover hij het woord wil voeren.
4. De voorzitter geeft het woord op volgorde van aanmelding. De voorzitter kan van de
volgorde afwijken, indien dit in het belang is van de orde van de vergadering.
5. Elke spreker krijgt maximaal vijf minuten het woord. De voorzitter verdeelt de spreektijd
evenredig over de sprekers als er meer dan zes sprekers zijn. De voorzitter kan tevens in
bijzondere gevallen afwijken van de maximale lengte van de spreektijd.
6. De spreker voert het woord, nadat de voorzitter hem dit heeft verleend. De voorzitter kan de
deelnemers aan de vergadering toestaan aan insprekers een korte, verhelderende vraag te
stellen. Er vindt geen discussie plaats tussen een inspreker en deelnemers van de
1. Burgers kunnen ook inspreken bij een wel op de agenda vermeld onderwerp.
2. Zij doen dit direct voorafgaand aan de behandeling van het desbetreffende agendapunt.
3. De leden 2 tot en met 6 van artikel 20 zijn van overeenkomstige toepassing
Alvorens de aangekondigde onderwerpen aan de orde te stellen deelt de voorzitter mede, bij welk lid
van de raad, de hoofdelijke stemming zal beginnen. Daartoe wordt bij loting een volgnummer van de
presentielijst aangewezen; bij het daar genoemde lid begint de hoofdelijke stemming.
1. De griffier draagt zorg voor het bijhouden van een presentielijst en het doen opmaken van het
2. Het conceptverslag van de voorgaande vergadering wordt, zo mogelijk, aan de leden van de
raad toegezonden gelijktijdig met de schriftelijke oproep. Het conceptverslag wordt
gelijktijdig aan de overige personen die het woord gevoerd hebben, toegezonden.
3. De leden, de voorzitter, de wethouders, de griffier en de secretaris hebben het recht, een
voorstel tot verandering aan de raad te doen, indien het conceptverslag onjuistheden bevat of
niet duidelijk weergeeft hetgeen gezegd of besloten is. Een voorstel tot verandering dient
voor de aanvang van de vergadering bij de griffier te worden ingediend.
4. Het verslag bevat ten minste:
a. de namen van de voorzitter, de griffier, de secretaris, de wethouders en de ter
vergadering aanwezige leden, alsmede van de leden die afwezig waren en overige
personen die het woord gevoerd hebben;
b. een vermelding van de zaken die aan de orde zijn geweest;
c. een zakelijke samenvatting van het gesprokene met vermelding van de namen van de
aanwezigen die het woord voerden;
d. een overzicht van het verloop van elke stemming, met vermelding bij hoofdelijke
stemming van de namen van de leden die voor of tegen stemden, onder aantekening
van de namen van de leden die zich overeenkomstig de Gemeentewet van stemming
hebben onthouden of zich bij het uitbrengen van hun stem hebben vergist;
e. de tekst van de ter vergadering ingediende initiatiefvoorstellen, voorstellen van orde,
moties, amendementen en subamendementen;
f. bij het desbetreffende agendapunt de naam en de hoedanigheid van die personen aan
wie het op grond van het bepaalde in artikel 28 door de raad is toegestaan deel te
5. Het verslag wordt in de eerstvolgende vergadering vastgesteld, waarna dit door de voorzitter
1. Bij de raad ingekomen stukken, waaronder schriftelijke mededelingen van het college aan de
raad, worden op een lijst geplaatst. Deze lijst wordt aan de leden van de raad toegezonden en
2. Na de vaststelling van het verslag stelt de raad, op voorstel van het college, de wijze van
afdoening van de ingekomen stukken vast. Een lid van de raad kan daarbij een korte
verhelderende vraag stellen; over ingekomen stukken wordt niet uitgebreid inhoudelijk
3. Indien een lid van de raad inhoudelijk over een ingekomen stuk wenst te discussiëren, wordt
het stuk op de agenda voor de eerstvolgende raadsvergadering geplaatst indien de meerderheid
1. De beraadslaging over een onderwerp of voorstel geschiedt in ten hoogste twee termijnen,
tenzij de raad anders beslist.
2. Elke spreektermijn wordt door de voorzitter afgesloten.
3. Een lid mag in een termijn niet meer dan één maal het woord voeren over hetzelfde
4. Het derde lid is niet van toepassing op:
a. de rapporteur van een commissie;
b. het lid dat een (sub)amendement,
een motie of een initiatiefvoorstel heeft ingediend, voor wat betreft
dat amendement, die motie of dat voorstel.
5. Bij de bepaling hoeveel malen een lid over hetzelfde onderwerp of voorstel het woord heeft
gevoerd, wordt niet meegerekend het spreken over een voorstel van orde.
Een lid van de raad kan een voorstel doen over de spreektijd van de leden en de overige aanwezigen.
1. Een spreker mag in zijn betoog niet worden gestoord, tenzij
a. de voorzitter het nodig oordeelt hem aan het opvolgen van dit reglement te herinneren;
b. een lid hem interrumpeert. De voorzitter kan bepalen dat de spreker zonder verdere
interrupties zijn betoog zal afronden.
2. Indien een spreker zich beledigende of onbetamelijke uitdrukkingen veroorlooft, afwijkt van het
in behandeling zijnde onderwerp, een andere spreker herhaaldelijk interrumpeert, dan wel
anderszins de orde verstoort, wordt hij door de voorzitter tot de orde geroepen. Indien de
betreffende spreker, hieraan geen gevolg geeft, kan de voorzitter hem gedurende de
vergadering, waarin zulks plaats heeft, over het aanhangige onderwerp het woord ontzeggen.
3. De voorzitter kan ter handhaving van de orde de vergadering voor een door hem te bepalen
tijd schorsen en - indien na de heropening de orde opnieuw wordt verstoord - de
1. De raad kan op voorstel van de voorzitter of een lid van de raad beslissen over één of meer
onderdelen van een onderwerp of voorstel afzonderlijk te beraadslagen.
2. Op verzoek van een lid van de raad of op voorstel van de voorzitter kan de raad besluiten de
beraadslaging voor een door hem te bepalen tijd te schorsen teneinde het college of de leden
de gelegenheid te geven tot onderling nader beraad. De beraadslagingen worden hervat nadat
1. De raad kan bepalen dat anderen dan de in de vergadering aanwezige leden van de raad,
de wethouder, de secretaris, de griffier en de voorzitter deelnemen aan de beraadslaging.
2. Een beslissing daartoe wordt op voorstel van de voorzitter of één der leden van de raad
genomen alvorens met de beraadslaging ten aanzien van het aan de orde zijnde agendapunt een
Na het sluiten van de beraadslaging en voordat de raad tot stemming overgaat, heeft ieder lid het recht
1. Wanneer de voorzitter vaststelt dat een onderwerp of voorstel voldoende is toegelicht, sluit hij
de beraadslaging, tenzij de raad anders beslist.
2. Nadat de beraadslaging is gesloten vindt, na een stemming over eventuele
amendementen, de stemming plaats over het voorstel, zoals het dan luidt, in zijn geheel
tenzij geen stemming wordt gevraagd.
3. Voordat de stemming over het voorstel in zijn geheel plaatsvindt, formuleert de voorzitter het
1. De voorzitter vraagt, of stemming wordt verlangd. Indien geen stemming wordt gevraagd en
ook de voorzitter dit niet verlangt, stelt de voorzitter vast dat het voorstel zonder hoofdelijke
2. In de vergadering aanwezige leden kunnen aantekening in het verslag vragen, dat zij geacht
willen worden te hebben tegengestemd of zich op grond van artikel 28 Gemeentewet van
3. Indien door een of meer leden stemming wordt gevraagd, doet de voorzitter daarvan
4. De voorzitter (of de griffier) roept de leden van de raad bij naam op hun stem uit te
brengen. De stemming begint bij het lid dat daarvoor overeenkomstig artikel 21 is
aangewezen. Vervolgens geschiedt de oproeping naar de volgorde van de presentielijst.
5. Bij hoofdelijke stemming is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming
aan de stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet moet onthouden verplicht zijn stem uit
6. De leden brengen hun stem uit door het woord ‘voor’ of ‘tegen’ uit te spreken, zonder enige
7. Heeft een lid zich bij het uitbrengen van zijn stem vergist, dan kan hij deze vergissing nog
herstellen voordat het volgende lid gestemd heeft. Bemerkt het lid zijn vergissing pas later,
dan kan hij nadat de voorzitter de uitslag van de stemming bekend heeft gemaakt wel
aantekening vragen dat hij zich heeft vergist; in de uitslag van de stemming brengt dit echter
8. De voorzitter deelt de uitslag na afloop van de stemming mede, met vermelding van het aantal
voor en tegen uitgebrachte stemmen. Hij doet daarbij tevens mededeling van het
1. Indien een amendement op een aanhangig voorstel is ingediend, wordt eerst over dat
2. Indien op een amendement een subamendement is ingediend, wordt eerst over het
subamendement gestemd en vervolgens over het amendement.
3. Indien twee of meer amendementen of subamendementen op een aanhangig voorstel zijn
ingediend, bepaalt de voorzitter de volgorde waarin hierover zal worden gestemd. Daarbij geldt
de regel, dat het meest verstrekkende amendement of subamendement het eerst in stemming
4. Indien aangaande een aanhangig voorstel een motie is ingediend, wordt eerst over het voorstel
1. Wanneer een stemming over personen voor het doen van een voordracht of het opstellen van
een voordracht of aanbeveling moet plaatshebben, benoemt de voorzitter 3 leden tot
2. Ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet op grond van de Gemeentewet van
stemming moet onthouden is verplicht een stembriefje in te leveren. De stembriefjes dienen
3. Er hebben zoveel stemmingen plaats als er personen zijn te benoemen, voor te dragen of aan te
bevelen. De raad kan op voorstel van de voorzitter beslissen dat bepaalde stemmingen
worden samengevat op één briefje.
4. Het stembureau onderzoekt of het aantal ingeleverde stembriefjes gelijk is aan het aantal
leden dat ingevolge het tweede lid verplicht is een stembriefje in te leveren. Wanneer de
aantallen niet gelijk zijn worden de stembriefjes vernietigd zonder deze te openen en wordt
5. Voor het bepalen van de volstrekte meerderheid als bedoeld in artikel 30 van de Gemeentewet
worden geacht geen stem te hebben uitgebracht die leden die geen behoorlijk stembriefje
6. In geval van twijfel over de inhoud van een stembriefje beslist de raad, op voorstel van de
7. Onder de zorg van de griffier worden de stembriefjes onmiddellijk na vaststelling van de
1. Wanneer bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, wordt
tot een tweede stemming overgegaan.
2. Wanneer ook bij deze tweede stemming door niemand de volstrekte meerderheid is
verkregen, heeft een derde stemming plaats tussen twee personen, die bij de tweede
stemming de meeste stemmen op zich hebben verenigd.
Zijn bij de tweede stemming de meeste stemmen over meer dan twee personen verdeeld, dan
wordt bij een tussenstemming uitgemaakt tussen welke twee personen de derde stemming zal
3. Indien bij tussenstemming of bij de derde stemming de stemmen staken, beslist terstond het lot.
1. Wanneer het lot moet beslissen, worden de namen van hen tussen wie de beslissing moet
plaatshebben, door de voorzitter op afzonderlijke, geheel gelijke, briefjes geschreven.
2. Deze briefjes worden, nadat zij door het stembureau zijn gecontroleerd, op gelijke wijze
gevouwen, in een stembokaal gedeponeerd en omgeschud.
3. Vervolgens neemt de voorzitter een van de briefjes uit de stembokaal. Degene wiens naam op
1. Ieder lid van de raad kan tot het sluiten van de beraadslagingen amendementen indienen.
Een amendement kan het voorstel inhouden om een geagendeerd voorstel in één of meer
onderdelen te splitsen, waarover afzonderlijke besluitvorming zal plaatsvinden. Alleen
beraadslaagd kan worden over amendementen die ingediend zijn door leden van de raad,
die de presentielijst getekend hebben en in de vergadering aanwezig zijn.
2. Ieder lid dat in de vergadering aanwezig is, is bevoegd op het amendement dat door een
lid is ingediend, een wijziging voor te stellen (subamendement).
3. Elk (sub)amendement en elk voorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden
schriftelijk bij de voorzitter worden ingediend, tenzij de voorzitter - met het oog op het
eenvoudige karakter van het voorgestelde -oordeelt, dat met een mondelinge indiening kan
4. Intrekking, door de indiener(s), van het (sub)amendement is mogelijk, totdat de besluitvorming
1. Ieder lid van de raad kan ter vergadering een motie indienen.
2. Een motie moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij de
3. De behandeling van een motie over een aanhangig onderwerp of voorstel vindt tegelijk met de
beraadslaging over dat onderwerp of voorstel plaats.
4. De behandeling van een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt plaats
nadat alle op de agenda voorkomende onderwerpen zijn behandeld.
5. Intrekking, door de indiener(s), van de motie is mogelijk totdat de besluitvorming door de
1. De voorzitter en ieder lid van de raad kunnen tijdens de vergadering mondeling een voorstel
van orde doen, dat kort kan worden toegelicht.
2. Een voorstel van orde kan uitsluitend de orde van de vergadering betreffen.
1. Een initiatiefvoorstel moet om in behandeling genomen te kunnen worden schriftelijk bij
de voorzitter worden ingediend.
2. De voorzitter plaatst het voorstel op de agenda van de eerstvolgende vergadering, tenzij de
schriftelijke oproep hiervoor reeds verzonden is. In dit laatste geval wordt het voorstel op de
agenda van de daaropvolgende vergadering geplaatst. Bij vaststelling van de agenda wordt
het initiatiefvoorstel in stemming gebracht.
3. De behandeling van het voorstel vindt plaats nadat alle op de agenda voorkomende
voorstellen en onderwerpen zijn behandeld, tenzij de raad oordeelt dat:
a. het voorstel met het oog op de orde van de vergadering tezamen met een ander
geagendeerd voorstel of onderwerp dient te worden behandeld;
b. het voorstel eerst dient te worden behandeld in een raadscommissie;
c. het voorstel voor advies naar het college dient te worden gezonden. In dit geval bepaalt
de raad in welke vergadering het voorstel opnieuw geagendeerd wordt.
4. De raad kan voorwaarden stellen aan de indiening en behandeling van een voorstel, niet zijnde
een voorstel voor een verordening.
5. Op een spoedeisend initiatiefvoorstel, inhoudende het ontslag van een wethouder, zijn de
bepalingen in dit artikel niet van toepassing. Een dergelijk voorstel kan na instemming van de
1. Een voorstel van het college aan de raad, dat vermeld staat op de agenda van de
raadsvergadering, kan niet worden ingetrokken zonder toestemming van de raad.
2. Indien de raad van oordeel is dat een voorstel als bedoeld in het eerste lid voor advies terug
aan het college moet worden gezonden, bepaalt de raad in welke vergadering het voorstel
1. Het verzoek tot het houden van een interpellatie wordt, behoudens in naar het oordeel van de
voorzitter spoedeisende gevallen, ten minste 48 uur voor de aanvang van de vergadering
schriftelijk bij de voorzitter ingediend. Het verzoek bevat een duidelijke omschrijving van het
onderwerp waarover inlichtingen worden verlangd alsmede de te stellen vragen.
2. De voorzitter brengt de inhoud van het verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de overige
leden van de raad en de wethouders. Bij de vaststelling van de agenda van de eerstvolgende
vergadering na indiening van het verzoek wordt het verzoek in stemming gebracht. De
raad bepaalt op welk tijdstip tijdens de vergadering de interpellatie zal worden gehouden.
3. De interpellant voert niet meer dan tweemaal het woord, de overige leden van de raad, de
burgemeester en de wethouders niet meer dan eenmaal, tenzij de raad hen hiertoe verlof geeft.
1. Schriftelijke vragen worden kort en duidelijk geformuleerd. De vragen kunnen van een
toelichting worden voorzien. Bij de vragen wordt aangegeven, of schriftelijke of
mondelinge beantwoording wordt verlangd. Vragen die niet voldoen aan het hiervoor
gestelde worden per omgaande aan de indiener teruggestuurd.
2. De vragen worden bij de griffier ingediend. Deze draagt er zorg voor dat de vragen zo spoedig
mogelijk ter kennis van de overige leden van de raad en het college of de burgemeester
3. Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen dertig
dagen, nadat de vragen zijn binnengekomen. Mondelinge beantwoording vindt plaats in de
eerstvolgende raadsvergadering. Indien beantwoording niet binnen deze termijnen kan
plaatsvinden, stelt het verantwoordelijk lid van het college of de burgemeester de vragensteller
hiervan gemotiveerd in kennis, waarbij de termijn aangegeven wordt, waarbinnen
beantwoording zal plaatsvinden. Dit bericht wordt behandeld als een antwoord.
4. De antwoorden van het college of de burgemeester worden door tussenkomst van de griffier
aan de leden van de raad toegezonden.
5. De vragensteller kan, bij schriftelijke beantwoording in de eerstvolgende
raadsvergadering en bij mondelinge beantwoording in dezelfde raadsvergadering, na de
behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen
omtrent het door de burgemeester of door het college gegeven antwoord, tenzij
1. Tijdens het informatieve gedeelte van iedere raadsvergadering is er voor de leden van de raad
gelegenheid tot het stellen van vragen aan het college.
2. Het lid van de raad dat tijdens het vragenuur vragen wil stellen, meldt dit onder aanduiding van
het onderwerp ten minste 24 uur voor aanvang van het vragenuur bij de voorzitter, tenzij de
actualiteit of het spoedeisende karakter van het onderwerp zulks onmogelijk maakt.
3. De voorzitter bepaalt de volgorde, waarin aangemelde onderwerpen tijdens het vragenuur aan
4. De voorzitter bepaalt per onderwerp de spreektijd voor de vragensteller, voor het college, voor
de burgemeester en voor de overige leden van de raad.
5. Per onderwerp wordt aan de vragensteller het woord verleend om één of meer vragen aan het
college of de burgemeester te stellen en een toelichting daarop te geven.
6. Na de beantwoording door het college of de burgemeester krijgt de vragensteller desgewenst
het woord om aanvullende vragen te stellen.
7. Vervolgens kan de voorzitter aan andere leden van de raad het woord verlenen om hetzij aan de
vragensteller, hetzij aan het college of de burgemeester vragen te stellen over hetzelfde
8. Tijdens het vragenuur kunnen geen moties worden ingediend en worden geen interrupties
1. Indien een lid van de raad over een onderwerp inlichtingen als bedoeld in de artikelen 169,
derde lid, en 180, derde lid, van de Gemeentewet verlangt, wordt een verzoek daartoe, door
tussenkomst van de griffier schriftelijk ingediend bij het college of de burgemeester.
2. De griffier draagt er zorg voor dat de overige leden van de raad een afschrift van dit verzoek
3. De verlangde inlichtingen worden mondeling of schriftelijk in de eerstvolgende of in de daarop
4. De gestelde vragen en het antwoord vormen een agendapunt voor de vergadering, waarin de
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding, het onderzoek, de
behandeling en de vaststelling van de begroting volgens een procedure die de raad, op voorstel van het
Onverminderd het bepaalde in de Gemeentewet geschiedt de voorbereiding en het onderzoek van de
jaarrekening en het jaarverslag, alsmede de vaststelling van de jaarrekening en van een eventueel
indemniteitsbesluit volgens een procedure die de raad, op voorstel van het college vaststelt.
1. Een lid van de raad, een wethouder, de burgemeester of de secretaris, die door de gemeenteraad
is aangewezen tot lid van het algemeen bestuur van een openbaar lichaam of van een ander
gemeenschappelijk orgaan, ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen, heeft het
recht (om in aansluiting op de behandeling van de lijst van ingekomen stukken òf voor het
sluiten van de vergadering) verslag te doen over zaken die in het algemeen bestuur als bedoeld aan
de orde zijn. Door de raad gewenste bespreking van dit verslag kan de voorzitter verwijzen naar de
2. Ieder lid van de raad kan aan een persoon als bedoeld in het eerste lid, schriftelijke vragen stellen.
De regels voor het stellen van schriftelijke vragen, vastgesteld in artikel 43, zijn van
3. Wanneer een lid van de raad een persoon als bedoeld in het eerste lid ter verantwoording wenst te
roepen over zijn wijze van functioneren als zodanig, besluit de raad over het toestaan daarvan. De
regels voor het vragen van inlichtingen, vastgesteld in artikel 45 , zijn van overeenkomstige
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere organisaties of instituties, waarin de raad
Op een besloten vergadering zijn de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing
voorzover deze bepalingen niet strijdig zijn met het besloten karakter van de vergadering.
Het verslag van een besloten vergadering wordt niet rondgedeeld, maar ligt uitsluitend voor de leden
ter inzage.Dit verslag wordt zo spoedig mogelijk in een besloten vergadering ter vaststelling
aangeboden. Tijdens deze vergadering neemt de raad een besluit over het al dan niet openbaar maken
van dit verslag. Het vastgestelde verslag wordt door de voorzitter en de griffier ondertekend.
Voor de afloop van de besloten vergadering beslist de raad overeenkomstig artikel 25, eerste lid, van
de Gemeentewet of omtrent de inhoud van de stukken en het verhandelde geheimhouding zal gelden.
Indien de raad op grond van artikel 25, derde en vierde lid, artikel 55, tweede en derde lid, of artikel
86, tweede en derde lid, van de Gemeentewet voornemens is de geheimhouding op te heffen wordt,
indien daarom wordt verzocht door het orgaan dat geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten
1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen
bestemde plaatsen openbare vergaderingen bijwonen.
2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is
Degenen die in de vergaderzaal tijdens een openbare raadsvergadering geluid- dan wel beeldregistraties
willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.
Deze aanwijzingen kunnen niet zover gaan dat zij de vrijheid van pers aantasten.
In de vergaderzaal, met inbegrip van de publieke tribune, is tijdens de vergadering het gebruik,
alsmede het stand-by houden van mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen, die inbreuk
kunnen maken op de orde van de vergadering, zonder toestemming van de voorzitter, niet toegestaan.
In de gevallen waarin dit reglement niet voorziet of bij twijfel omtrent de toepassing van het reglement,
1. Dit reglement treedt in werking op de dag na zijn bekendmaking.
Op dat tijdstip vervalt het reglement van orde voor de vergaderingen van de raad en het
reglement van orde voor de commissie in de gemeente Harlingen, zoals (gewijzigd)
Toelichting reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad
Naar aanleiding van het voornemen om het presidium als gemeentelijk orgaan in ere te herstellen is het
nodig het Reglement van Orde te wijzigen. Van deze gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om enkele
taalfouten te verbeteren en de verwijzingen en nummering aan te passen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De omschrijving van de termen amendement en initiatiefvoorstel luidt hetzelfde als in de artikelen
147a en 147b van de Gemeentewet.
De burgemeester is voorzitter van de raad. Artikel 125, derde lid, van de Grondwet en artikel 9 van de
Gemeentewet schrijven dit dwingend voor. In artikel 77, eerste lid, is bepaald dat het langstzittende
raadslid het raadsvoorzitterschap waarneemt bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester. Als
twee raadsleden even lang zitting hebben, is de oudst in jaren degene die het raadsvoorzitterschap
waarneemt. Daarnaast heeft de raad altijd de mogelijkheid zelf te kiezen voor een andere waarnemer.
De burgemeester heeft het recht op grond van artikel 21 van de Gemeentewet in de vergadering aan de
beraadslaging deel te nemen. Als voorzitter zorgt hij onder andere voor de handhaving van de orde in
De raad is verplicht een griffier te benoemen (artikel 100 Gemeentewet). De griffier is in eerste
instantie verantwoordelijk voor de bijstand aan de raad. Hij is in principe in elke vergadering van de
raad aanwezig. De Gemeentewet eist dat de raad de vervanging van de griffier regelt (artikel 107d,
eerste lid). In het tweede lid is daarover een bepaling opgenomen. In verband met artikel 22
Gemeentewet (verschoningsrecht) is in het derde lid een bepaling opgenomen met betrekking tot het
deelnemen van de griffier aan de beraadslaging. Rechtspositionele bepalingen omtrent de beëdiging,
woonplaats etcetera zijn niet in dit reglement opgenomen, aangezien dat beter geregeld kan worden in
de ambtsinstructie voor de griffier, die de raad vaststelt. In de instructie voor de griffier zijn de taken
De secretaris houdt zich voornamelijk bezig met de ondersteuning van het college en het leiden van de
ambtelijke organisatie. In het kader van die twee taken kan het tevens wenselijk zijn dat de secretaris
deelneemt aan de beraadslagingen van de raad. De secretaris wordt echter benoemd en ontslagen door
het college. Dit houdt in dat de raad de secretaris niet kan dwingen om in de raad aanwezig te zijn. De
raad zal het college moeten verzoeken of het college de secretaris opdraagt in de vergadering aanwezig
te zijn om aan de beraadslagingen deel te nemen. Op deze wijze kan de raad onder meer een beroep
doen op kennis en informatie, die de secretaris bezit of kan de secretaris bijvoorbeeld deelnemen aan
een discussie over het functioneren van de ambtelijke organisatie.
Artikel 5 Het fractievoorzittersoverleg
Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit het vorige Reglement van Orde.
Na enige tijd zonder presidium te hebben gefunctioneerd, heeft de raad in mei 2010 besloten dit orgaan
opnieuw in te stellen, echter met de nadrukkelijke kanttekening dat daarin geen politiek gevoelige
onderwerpen besproken zullen worden.
De bepaling in het reglement van orde is summier. De agendacommissie vervult een belangrijke
(coördinerende) rol bij de agendering van zaken in de raad. De commissie stelt de agenda’s van de
raadsvergaderingen voorlopig vast. De definitieve vaststelling van de agenda van een raadsvergadering
geschiedt door de raad zelf bij de aanvang van de vergadering.
De commissie bestond oorspronkelijk uit twee leden. Toen na de verkiezingen van 2010 het aantal
fracties toenam van 5 naar 9, heeft de raad besloten het aantal leden uit te breiden tot vier.
Artikel 7 De werkgeversdelegatie
Nu er geen presidium meer bestaat, dat voorheen de werkgeversrol voor de griffie vervulde, is het
nodig voor die taak een afzonderlijk orgaan in te stellen.
Hoofdstuk 2 Toelating van nieuwe leden; benoeming wethouders; fracties
Artikel 8 Onderzoek geloofsbrieven; beëdiging; benoeming wethouders
Met de geloofsbrief geeft de voorzitter van het centraal stembureau aan de benoemde kennis van zijn
benoeming (artikel V1 Kieswet). Voor dit benoemingsbesluit is bij ministeriële regeling een model
vastgesteld. De benoemde geeft schriftelijk aan of hij de benoeming aanneemt (artikel V2 Kieswet).
Tegelijk met de mededeling dat hij zijn benoeming aanneemt worden aan de raad stukken overlegd
waaruit blijkt dat de benoemde voldoet aan de eisen om als lid van de raad toegelaten te worden. Dit
omvat de volgende stukken: een ondertekende verklaring met de openbare betrekkingen die hij
bekleedt, een uittrekstel uit de GBA met zijn woonplaats, geboorteplaats en –datum, en (indien niet-
Nederlander) stukken waaruit blijkt dat hij voldoet aan de vereisten van artikel 10, lid 2 Gemeentewet
(artikel V3 Kieswet). Het onderzoek van de geloofsbrieven moet in een openbare vergadering
gebeuren. Bij het onderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid Gemeentewet) betrokken
worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane
nevenfuncties. De commissie welke de geloofsbrieven onderzoek brengt verslag uit. Dit kan zowel
De formulering van het eerste lid benadrukt dat de raad en niet de voorzitter een commissie instelt, die
het zogenaamde geloofsbrievenonderzoek verricht nadat de voorzitter van het centraal stembureau
nieuwe leden heeft benoemd. Het onderzoek van het proces verbaal (onderzoek naar het verloop van de
verkiezing of de vaststelling van de uitslag) gebeurt alleen in de eerste samenkomst van de nieuwe raad
na verkiezingen. Het onderzoek van de geloofsbrief strekt zich niet uit tot de geldigheid van de
kandidatenlijsten en van de lijstverbindingen.
Ingevolge artikel V4 van de Kieswet beslist de raad over de toelating van zijn leden. Daarbij is er een
verschil in de procedure bij de samenstelling van een nieuwe raad of bij de vervulling van een
tussentijdse vacature. Na een raadsverkiezing kunnen de raadsleden op de eerste vergadering van de
raad in nieuwe samenstelling de eed of verklaring en belofte afleggen. De voorzitter zal hen hiervoor
oproepen. Bij tussentijdse vacaturevervulling kan de eed of verklaring en belofte aansluitend aan de
beslissing van de raad over de toelating van het betrokken raadslid plaatsvinden. De tekst van de eed of
verklaring en belofte die een raadslid bij het aanvaarden van het raadslidmaatschap moet afleggen, is in
artikel 14 van de Gemeentewet vastgelegd.
De mogelijkheid van beroep bij de Raad van State tegen de beslissing tot toelating als lid van de raad is
vervallen door inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur in 2002.
Het vijfde lid geeft invulling aan een leemte in de Gemeentewet. Uit de Kieswet vloeit het
geloofsbrieven onderzoek van raadsleden voort. Aangezien de wethouder geen gekozen
volksvertegenwoordiger is, is hierover niets in de Kieswet geregeld. De Gemeentewet geeft wel aan
welke formele eisen gesteld worden aan een wethouder maar niet op welk moment deze getoetst
worden. De formele eisen voor het wethouderschap zijn grotendeels vergelijkbaar met de vereisten
voor het raadlidmaatschap (Gemeentewet artikel 36a, 36b, 41b en 41c). Het ligt voor de hand om voor
het benoemen van wethouders ook een commissie voor het onderzoek naar de geloofsbrieven in te
stellen. Vandaar dat er een vijfde lid aan dit artikel is toegevoegd. Dit artikel is ook van toepassing als
er geen wethouder van buiten maar uit de raad wordt benoemd, de incomptabiliteiten en nevenfuncties
dienen immers opnieuw beoordeeld te worden.
Een raadslid dat benoemd wordt tot wethouder mag raadslid blijven totdat de geloofsbrieven van zijn
opvolger zijn goedgekeurd (artikel 36b, lid 2 Gemeentewet). In het geval de coalitie in de raad een
meerderheid heeft van één stem kan het verstandig zijn eerst als raadslid ontslag te nemen en een nieuw
raadslid te benoemen. De beoogde wethouder mag immers niet meestemmen over zijn eigen
benoeming. Het vooraf ontslag nemen als raadslid is wel een risico. Het kan immers gebeuren dat deze
persoon of niet tot wethouder wordt benoemd of dat de geloofsbrieven niet worden goedgekeurd.
In een aantal gevallen blijkt behoefte te bestaan aan een regeling van wat onder een fractie moet
worden verstaan. De Gemeentewet kent een dergelijk begrip niet maar gaat onder andere in artikel 33,
tweede lid, wel uit van het bestaan van in de raad vertegenwoordigde groeperingen (recht op
fractieondersteuning). In veel gemeenten bestaan regelingen ten aanzien van vergoedingen aan fracties,
faciliteiten voor fracties, fractieassistentie, etc. In deze nadere regelingen kan worden aangesloten bij
het in dit reglement opgenomen fractiebegrip.
Bij de aanvang van de eerste zitting van de nieuwe raad na de verkiezingen, worden de leden die op
dezelfde lijst hebben gestaan, als één fractie beschouwd. De fractie gebruikt in de vergadering van de
raad de aanduiding die zij boven de kandidatenlijst hadden staan. Op deze wijze is de relatie tussen de
fractie in de raad en de fractie op de kandidatenlijst voor de burger duidelijk. Het kan echter
voorkomen dat een fractie geen aanduiding boven de kandidatenlijst heeft staan. In een dergelijk geval
deelt de fractie in de eerste vergadering de aanduiding mee.
In de loop van een zittingsperiode kan het voorkomen dat leden de raad verlaten. Het beëindigen van
de zitting in de raad kan verschillende oorzaken hebben. Raadsleden kunnen ongeneeslijk ziek zijn, een
conflict met hun fractie hebben, te weinig tijd hebben voor het raadswerk en zo zijn er nog vele
redenen denkbaar. In een dergelijk geval vindt er een verandering in de samenstelling van de fractie
plaats. Als dit het geval is, deelt de fractie dit aan de voorzitter mede. Het is ook mogelijk dat een
raadslid zijn lidmaatschap niet opzegt maar uit een fractie stapt. Hij kan als zelfstandige fractie
verdergaan of zich aansluiten bij een bestaande fractie. Uitgangspunt van ons kiesstelsel is dat
volksvertegenwoordigers op persoonlijke titel worden verkozen (een kandidaat wordt door de
voorzitter van het stembureau benoemd). De Kieswet gaat niet uit van politieke partijen, een zetel
‘hoort’ dan ook niet bij een partij maar is verbonden aan de volksvertegenwoordiger die daardoor ook
de mogelijkheid heeft om tussentijds van fractie te veranderen of zelfstandig verder te gaan. Ook kan
een fractie besluiten om haar naam te veranderen. Dit staat de fractie vrij om te doen. Op grond van
deze bepalingen heeft de raad geen zeggenschap over wijzigingen in de samenstelling, fusies en
splitsingen van fracties en de naamvoering. De raad kan hier dus geen besluit over nemen. Een
mededeling aan de voorzitter van de raad is voldoende. De raad is gehouden met ingang van de
eerstvolgende vergadering nadat hiervan mededeling is gedaan rekening te houden met de nieuwe
Gevolg van fractieafsplitsing en ontstaan nieuwe fractie is ook dat de nieuwe fractie leden dient voor te
dragen voor commissies, lid wordt, als fractievoorzitter van het fractievoorzittersoverleg,
Paragraaf 1 Tijd van vergaderen; voorbereidingen
Ingevolge artikel 17 van de Gemeentewet vergadert de raad zo vaak hij daartoe heeft besloten en voorts
indien de burgemeester het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden van de
raad schriftelijk met opgave van redenen daarom vraagt. Het tweede lid brengt tot uitdrukking dat de
voorzitter in het bepalen van een andere dag en ander aanvangsuur zoveel mogelijk overleg pleegt de
fractievoorzitters. Op deze wijze houden de fractievoorzitters ook bij vergaderingen, die niet op het
gebruikelijke tijdstip plaatsvinden, invloed op de datum, het tijdstip en de plaats van de vergadering.
Het wijzigen van het aanvangsuur is van gemeenschappelijk belang, omdat het merendeel van de
raadsleden het raadslidmaatschap combineert met een andere (on)betaalde functie.
In artikel 19, eerste lid van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad
schriftelijk uitnodigt voor de vergadering.
Het eerste lid bepaalt dat de voorzitter ten minste zeven dagen vóór een vergadering de leden een brief
(de schriftelijke oproep) stuurt, waarin de vergadering wordt aangekondigd. Deze termijn is, bij de
herziening van het reglement in 2006, gewijzigd van veertien naar zeven dagen. In de praktijk worden
diverse termijnen gehanteerd. De brief vermeldt de dag, tijdstip en plaats van de vergadering. Het
tweede lid stelt verplicht dat de voorlopige agenda en de daarbij behorende stukken, met uitzondering
van de in artikel 25, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde stukken, tegelijkertijd met de
oproep aan de leden worden verzonden.
De in artikel 25, eerste en tweede lid, bedoelde stukken zijn stukken ten aanzien waarvan
geheimhouding is opgelegd. Hier wordt melding van gemaakt op de stukken. Uiteraard is het mogelijk,
indien de raad dit wenst de stukken en oproep niet per post maar per e-mail te versturen.
De agendacommissie bepaalt hoe de agenda eruit komt te zien (artikel 6 ). Het versturen van de agenda
en stukken is geregeld in artikel 12 Dit is echter een voorlopige agenda. In de dagelijkse praktijk van
de gemeente zal het niet altijd mogelijk zijn om een week voor de vergadering een agenda op te stellen,
die ook zicht heeft op de ‘waan’ van de dag. In een dergelijke situatie kan de voorzitter na het
verzenden van de schriftelijke oproep zo nodig een aanvullende agenda en stukken rondsturen. Dit kan
echter niet tot op het laatste moment, maar tot uiterlijk twee dagen voor de aanvang van de
vergadering. Het derde lid heeft tot doel om de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de
raadsagenda. Individuele raadsleden kunnen via de agendacommissie onderwerpen voor de agenda
voordragen. Zij kunnen echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om
onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele
raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.
Het vierde lid vloeit voort uit de verplichting van het college om de raad van voldoende informatie te
voorzien. Als de raad niet voldoende op de hoogte is van de inhoud en strekking van een onderwerp, is
het niet gewenst dat de raad zich over dit onderwerp uitspreekt. In een dergelijk geval heeft de raad de
mogelijkheid om aan het college nadere inlichtingen of advies te vragen. Het laatste lid regelt dat de
raad op verzoek van een lid of op voorstel van de voorzitter de volgorde van behandeling van de
Voorstellen aan de raad kunnen van diverse actoren afkomstig zijn. In de eerste plaats zijn dit het
college en de burgemeester. Daarnaast kunnen raadsleden initiatiefvoorstellen indienen.
Artikel 13 Structuur van de vergadering.
In verschillende gemeenten met een commissieloze vergaderstructuur wordt een drie- of zelfs
vierdeling in de raadsvergadering gehanteerd. In Harlingen is oorspronkelijk terwille van de
duidelijkheid en transparantie gekozen voor een tweedeling: één vergadergedeelte waarin de feitelijke
besluitvorming plaatsvindt en één gedeelte waarin alle overige onderwerpen een plaats vinden. Op
basis van de opgedane praktijkervaringen wordt thans voorgesteld om over te gaan tot een driedeling,
zoals in dit gewijzigde artikel is verwoord..
Artikel 14 is een nadere uitwerking van artikel 21, tweede lid, van de Gemeentewet. Dit artikel
voorziet in de mogelijkheid dat wethouders door de raad worden uitgenodigd om ter vergadering
aanwezig te zijn. Gelet op de frequentie van de raadsvergadering zullen veelal zaken uit alle
portefeuilles aan de orde komen, zodat in de praktijk dikwijls alle wethouders aanwezig zullen zijn.
Als de wethouders in de vergadering aanwezig zijn, zullen ze vaak deelnemen aan de beraadslagingen.
Het kan echter wenselijk zijn, dat een wethouder niet bij een vergadering aanwezig is als de raad een
zelfstandige afweging over een onderwerp of voorstel wil maken, de raad bijvoorbeeld over het eigen
functioneren van gedachten wil wisselen of bij de voorbereiding van een besluit tot het houden van een
onderzoek naar het door het college gevoerde bestuur.
Bij de evaluatie van de dualisering merkt de stuurgroep Leemhuis op dat een wethouder te allen tijde
bij raadsvergaderingen aanwezig moet kunnen zijn. De VNG vindt echter dat elke individuele
dat zelf moet kunnen bepalen. Voorlopig komt op dit punt geen actie in de vorm van een
wetswijziging, hoewel het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wel onderzoekt op
welke andere wijze invulling kan worden gegeven aan deze aanbeveling.
In het herziene reglement van 2006 is dit artikel gewijzigd. In het vorige model was aangegeven dat de
wethouder voorafgaand aan de vaststelling van de voorlopige agenda kon verzoeken bij de vergadering
aanwezig te zijn, waarop het presidium hierover besliste. De praktische vraag is hoe de wethouder kan
weten wat er op de agenda gaat komen. Aangezien in de praktijk doorgaans e.e.a zich wel regelt op
informele manier is gekozen voor de huidige bepaling.
Artikel 15 Ter inzage leggen van stukken
In dit artikel gaat het, naast om de geheime stukken, om de zogenaamde ‘achterliggende’ stukken
waarvan vaak in de raadsvoorstellen melding wordt gemaakt (ambtelijke adviezen, toelichtende nota's,
Een agendapunt kan betrekking hebben op een grote hoeveelheid verschillende stukken, die
bijvoorbeeld het voorstel tot het bouwen van een nieuwe bibliotheek onderbouwen. Omdat raadsleden
zich bezighouden met een groot aantal verschillende onderwerpen en voorstellen, is het in de meeste
gevallen niet wenselijk dat raadsleden alle onderliggende stukken krijgen toegezonden. Uiteraard
dienen alle raadsleden en andere geïnteresseerden de mogelijkheid te hebben om alle stukken
desgewenst in te zien. Hiervoor hebben ze wel voldoende tijd nodig. Daarom worden alle stukken
gelijktijdig met het verzenden van de schriftelijke oproep ter inzage gelegd.
Een stuk is een ‘document’ in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Een document
houdt in: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Onder documenten vallen niet alleen de door de overheidsorganen gecreëerde stukken of ander
materiaal. Ook alle van buiten komende stukken en ander voor overheidsorganen bestemd materiaal
zoals agenda’s, notulen, (concept)adviezen en magneetbanden verkrijgen de status van document in de
Het kan niet de bedoeling zijn, dat een lid van de raad of een ander het originele stuk mee naar huis
neemt. Dit zou betekenen dat andere raadsleden en geïnteresseerden niet meer de mogelijkheid hebben
om het document in te zien. Een raadslid of een andere geïnteresseerde mag echter wel een kopie van
een ter inzage gelegd stuk maken.
De griffier vervult de secretariaatsfunctie ten dienste van de raad. Het ligt dan ook in de rede dat
stukken, die betrekking hebben op de agenda en de voorstellen van de raadsvergadering en die geheim
moeten blijven bij hem ter inzage worden gelegd. Op verzoek van de leden van de raad kan de griffier
Artikel 16 Openbare kennisgeving
Met dit artikel wordt invulling gegeven aan het voorschrift van artikel 19, tweede lid, van de
Gemeentewet. Voor wat betreft de wijze van publicatie is aangesloten bij artikel 3:12 van de Algemene
wet bestuursrecht. Bij de herziening van het reglement is tevens de verplichting opgenomen de agenda
en stukken ook op het internet te plaatsen. Vanuit het oogpunt van service aan de burger is dit gewenst.
Elke gemeente beschikt over een website. Dit is echter niet verplicht op grond van de Gemeentewet. In
het reglement van orde wordt expliciet vastgelegd in welke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen de
aankondiging van de vergadering van de raad wordt geplaatst.
Paragraaf 2 Orde der vergadering
De verplichting tot het hebben van een presentielijst vloeit voort uit artikel 20 Gemeentewet. In dit
artikel wordt de procedure vastgelegd. De handtekeningen op de presentielijst zijn bedoeld om formeel
vast te stellen, dat het vergaderquorum aanwezig is. De lijst kan niet dienen om het stemquorum vast te
stellen; daarvoor geldt artikel 29 van de Gemeentewet.
De griffier geeft de ambtelijke ondersteuning die de raad nodig heeft. Daarom stelt hij samen met de
voorzitter de presentielijst vast en ondertekent deze. Deze ondertekening dient te waarborgen dat de
lijst volledig is en het quorum aanwezig was.
De griffier is overeenkomstig artikel 3.1 in elke vergadering aanwezig en heeft daarom een eigen
zitplaats. De voorzitter kan na overleg met de fractievoorzitters de indeling herzien, indien daartoe
aanleiding bestaat. Op grond van artikel 14 kunnen wethouders worden uitgenodigd om in de
vergadering aanwezig te zijn. Ook andere personen kunnen uitgenodigd worden om ter vergadering
aanwezig te zijn. De voorzitter is de aangewezen persoon om voor een zitplaats voor hen te zorgen.
Artikel 19 Opening vergadering
De vergadering kan beginnen, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende raadsleden
aanwezig is en de presentielijst heeft getekend. Artikel 20 van de Gemeentewet voorziet in een
procedure voor een tweede vergadering indien het vereiste aantal leden niet op komt dagen.
Artikel 20 en 21 Inspreekrecht burgers
Het inspreekrecht is één van de instrumenten om burgers en instellingen nauwer bij het gemeentelijk
beleid te betrekken. Er zijn twee manieren waarop de burger of een instelling in kan spreken: ten eerste
bij een op de raadsagenda geplaatst onderwerp en ten tweede over een onderwerp vreemd aan de orde
In deze artikelen wordt een aantal beperkingen vermeld waaraan het inspreekrecht onderworpen is.
Artikel 22 Primus bij hoofdelijke stemming
Praktisch gezien verdient het aanbeveling de volgorde van stemmen te bepalen aan het begin van de
vergadering; deze volgorde geldt dan voor de gehele vergadering, ook na een eventuele schorsing.
Uiteraard is ook hier afwijking mogelijk, bijvoorbeeld door te bepalen dat pas op het moment van
stemming de primus wordt bepaald. Zie ook artikel 32, vierde lid.
Dit artikel regelt de verslagleggende taak van de griffier en de wijze waarop het verslag wordt
vastgesteld. Het maken van een verslag is niet verplicht. In de Gemeentewet wordt alleen gesproken
over de verplichting om een besluitenlijst openbaar te maken (artikel 23, vijfde lid Gemeentewet). Bij
de herziening van het reglement in 2006 is dit artikel gewijzigd. Dit betreft de bepaling over de
besluitenlijst en het gebruik van de term verslag.
Wat dit laatste betreft, voorheen werd gesproken over notulen. Gekozen is om aan te sluiten bij de
terminologie van de Gemeentewet (artikel 23, vijfde lid) en de bepalingen in het modelreglement van
Het conceptverslag wordt tegelijkertijd met de schriftelijke oproep verstuurd aan de leden en overige
personen die het woord gevoerd hebben. Omdat wethouders (artikel 14 ), de burgemeester, de griffier
en de secretaris ook het woord kunnen voeren in de vergadering, kunnen zij tevens een voorstel tot
verandering van het verslag aan de raad doen. Een voorstel tot verandering dient voorafgaand aan de
vergadering schriftelijk te worden ingediend. Het is ook mogelijk om te bepalen dat dit kan
plaatsvinden tot het moment dat het verslag wordt vastgesteld. Er is hier gekozen om het voor de
griffier zo praktisch mogelijk te regelen.
De griffier verleent de ambtelijke ondersteuning van de raad. Daarom is de griffier aangewezen om
voorstellen tot wijzigingen van het verslag in ontvangst te nemen, het verslag op te stellen en deze,
tezamen met de voorzitter, te ondertekenen Het is aan de raad om te beslissen of een voorgestelde
wijziging of aanvulling geaccepteerd wordt. Een afwijzing van een dergelijk voorstel is niet vatbaar
voor beroep (aldus de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State). Als de secretaris aanwezig is,
dient zijn naam, omdat het een belangrijke functionaris blijft, vermeld te worden in het verslag.
Hetzelfde geldt voor wethouders.
Verder dient het verslag niet alleen een zakelijke samenvatting van hetgeen de leden hebben gezegd te
bevatten. Ook hetgeen de overige aanwezigen zoals bijvoorbeeld de aanwezige wethouders of de
gemeentesecretaris of burgers zeggen moet zakelijk samengevat worden. Dit betekent dat die sprekers
ook in het verslag genoemd moeten worden.
Met de inwerkingtreding van de Aanpassingswet dualisering gemeentebestuur is de openbaarmaking
van een verslag/besluitenlijst van de raadsvergadering verplicht gesteld vanaf 19 februari 2003. Al
eerder was in de Gemeentewet de verplichting voor het college opgenomen (artikel 60), door middel
van een amendement is dit nu ook voor de raad geregeld in artikel 23, vijfde lid van de Gemeentewet.
Tijdens de behandeling van dit amendement in de Tweede Kamer is aangegeven dat het verslag / de
besluitenlijst op zo kort mogelijke termijn moet worden gepubliceerd. Dit kan voordat het verslag is
vastgesteld aangezien de besluitenlijst ‘slechts’ een overzicht geeft van (alle) door de raad genomen
beslissingen (dus niet alleen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht maar ook
bijvoorbeeld een afspraak om een werkbezoek af te leggen).
Andere vormen van verslaglegging zijn ook mogelijk. Bijvoorbeeld een geluidsopname van de
raadsvergadering op CD, met een overzicht van de sprekers, de onderwerpen -voorzien van tijdscodesen
Artikel 24 Ingekomen stukken; mededelingen
Omtrent de (aan de raad gerichte) ingekomen stukken worden alleen voorstellen gedaan en besluiten
genomen van procedurele aard, bijvoorbeeld ter kennisneming, steunen, afwijzen, in behandeling
nemen, doorsturen naar een raadscommissie, doorsturen naar het college etc. Inhoudelijke discussie
over de stukken kan de voorzitter buiten de orde verklaren.
Wanneer een ingekomen stuk leidt tot inhoudelijke discussie en besluitvorming, dient dit op de
gebruikelijke wijze te worden voorbereid.
De schriftelijke mededelingen van het college aan de raad komen in principe ook bij de raad binnen.
De mededelingen zijn dan ook een ingekomen stuk. Verder bewaakt de voorzitter de orde van de
vergadering. De raad stelt de wijze van afdoening van de ingekomen stukken vast. In eerdere versies
van het reglement was deze taak bij de voorzitter gelegd. Het is logischer deze taak hier neer te leggen.
Artikel 25 Aantal spreektermijnen
Indien de raad van mening is, dat na de tweede termijn verdere beraadslaging nodig is, kan hij daartoe
uitdrukkelijk besluiten. Het tweede lid benadrukt dat de voorzitter elke spreektermijn afsluit. Dit
behoeft overigens niets te veranderen aan de praktijk dat een portefeuillehouder antwoordt na de
inbreng van de raadsleden in de eerste en tweede termijn.
Het stellen van vragen dient ook als een spreektermijn beschouwd te worden. Een verzoek van een
raadslid na afloop van de tweede termijn om nog een korte reactie te geven, dient de voorzitter niet te
De beraadslaging over een motie vindt niet plaats in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de
beraadslaging over het betreffende, aan de orde zijnde onderwerp.
Het artikel strekt ertoe te benadrukken dat de raad ook uit eigen initiatief regels kan stellen over de
spreektijd van de leden. De voorzitter hoeft dit niet voor te stellen. De voorzitter kan in het kader van
zijn taak tot het handhaven van de orde tijdens de vergadering wel wijzigingen voorstellen in de
Artikel 27 Handhaving orde; schorsing
Het eerste lid verzekert dat raadsleden vrijelijk kunnen spreken. Wel zijn interrupties toegestaan voor
zover de voorzitter bij een overvloed aan interrupties of in het belang van de voortgang van de
beraadslagingen niet bepaalt dat een spreker zijn betoog zonder verdere interrupties afrondt. Om te
bevorderen dat leden van de raad zich niet belemmerd voelen om hun mening te uiten, is in artikel 22
Gemeentewet bepaald dat zij niet in rechte te vervolgd kunnen worden, aan te spreken zijn of verplicht
zijn getuigenis af te leggen over hetgeen zij in de vergadering zeggen of schriftelijk overleggen.
Het tweede lid heeft naast de leden die het woord voeren, ook betrekking op de wethouders, de
secretaris, de griffier of andere personen, die het woord voeren. De voorzitter kan hen tot de orde
roepen. Indien zij hieraan geen gehoor geven, kan hen het woord worden ontzegd.
De bevoegdheid die in het tweede lid aan de voorzitter wordt gegeven om een spreker over een
aanhangig onderwerp het woord te ontzeggen, gaat minder ver dan de mogelijkheid die artikel 26,
derde lid, van de Gemeentewet biedt om aan dat lid, dat door zijn gedragingen de geregelde gang van
zaken belemmert, de toegang tot de vergadering te ontzeggen. De laatstgenoemde bevoegdheid van de
voorzitter blijft echter onverlet. Artikel 26 is slechts een aanvulling op de Gemeentewet. Een besluit
van de voorzitter om iemand het woord te ontnemen is een op feitelijk handelen gerichte beslissing met
een intern karakter. Dit is geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. (JB 9 (2002) 138).
Onder interruptie is overigens niet te verstaan het geven van tekenen van goed- of afkeuring; deze
uitingen worden beschouwd als verstoringen van de orde. Voor wat betreft de handhaving van de orde
op de publieke tribune wordt verwezen naar de artikelen 53 t/m 55 van dit reglement.
Teneinde de vergaderduur niet te zeer te verlengen wordt over een voorstel dat in onderdelen of
artikelen is verdeeld, in principe in zijn geheel beraadslaagd. In het eerste lid is een
uitzonderingsmogelijkheid opgenomen.
Door de toevoeging ‘of een lid van de raad’ wordt ook raadsleden het recht toegekend om voor te
stellen een voorstel gesplitst te behandelen. Dit brengt tot uitdrukking dat de raad zijn eigen werkwijze
bepaalt. Het recht is aan ieder individueel raadslid toegekend. Dit past in het streven naar dualisering,
aangezien dualisering versterking van de vertegenwoordigende en daarmee agenderende rol van de raad
veronderstelt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties over adequate
Indien de schorsing als bedoeld in het tweede lid aan het einde van de tweede termijn plaatsvindt, zijn
er vervolgens twee mogelijkheden: er wordt direct tot stemming overgegaan of aan de beraadslagingen
wordt een derde termijn toegevoegd (zie artikel 25 ).
In het tweede lid wordt onder meer gesproken over het college dat de mogelijkheid krijgt tot nader
beraad. Dit is uiteraard alleen het geval indien het college bij de bespreking van het betreffende
onderwerp vertegenwoordigd is.
Artikel 29 Deelname aan de beraadslaging door anderen
Deze bepaling is noodzakelijk in verband met het in artikel 22 Gemeentewet geregelde
verschoningsrecht. Het is uiteraard ook mogelijk dat de raad bepaalt dat een bepaalde functionaris in
bepaalde gevallen altijd aan de beraadslaging mag deelnemen (bijvoorbeeld de voorzitter van de
deelgemeenteraad aan de beraadslaging over deelgemeente-aangelegenheden).
De raad kan op grond van artikel 3, 4 respectievelijk 14 bepalen dat de griffier, de secretaris en de
wethouder(s) deelnemen aan de beraadslagingen. De burgemeester heeft het recht (het woord te voeren
en) deel te nemen aan de beraadslagingen op grond van artikel 21, eerste lid van de Gemeentewet. De
strekking van artikel 28 blijft alleen onveranderd wanneer aan het eerste lid de griffier, de wethouder
en de secretaris worden toegevoegd. Daarmee blijft het artikel uitdrukken dat de raad kan beslissen dat
anderen kunnen deelnemen aan de beraadslagingen.
In het tweede lid wordt het begrip ‘beslissing’ gebruikt. Het gaat hier namelijk niet om het
besluitbegrip in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Stemverklaringen zullen kort moeten zijn en mogen niet het karakter krijgen van een derde termijn, als
laatste reactie op de vorige spreker. De stemverklaringen worden gegeven vóór de hoofdelijke oproep
van de leden tot de stemming begint.
De voorzitter kan de beraadslaging sluiten, als hij vaststelt dat een onderwerp voldoende is toegelicht,
tenzij de raad anders beslist. De voorzitter formuleert daarna de te nemen eindbeslissing. Indien geen
stemming wordt gevraagd, is het voorstel aangenomen op grond van artikel 32, derde lid, van de
Paragraaf 3 Procedures bij stemmingen
Artikel 32 Algemene bepalingen over stemming
Indien een lid te kennen geeft een hoofdelijke stemming te wensen, moet de stemming plaatsvinden. De
raad heeft niet de bevoegdheid om van deze bepaling van artikel 32 van de Gemeentewet af te wijken.
Vraagt niemand stemming, dan wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen. Wellicht ten overvloede
wordt hierbij nog verwezen naar artikel 209, tweede lid Gemeentewet, dat een hoofdelijke stemming
De regeling in het eerste deel van het tweede lid kan toepassing krijgen, indien de uitkomst van de
stemming tevoren duidelijk is en slechts enkele leden zouden tegenstemmen. Een raadslid kan zich
alleen onthouden van stemming op grond van artikel 28 Gemeentewet. In alle andere gevallen is een
raadslid verplicht stelling in te nemen en te stemmen. Stemmingen zijn in principe ook openbaar. Een
volksvertegenwoordiger dient duidelijk te zijn in zijn of haar rol. Door de openbaarheid is het voor de
achterban (kiezers) duidelijk hoe ze vertegenwoordigd worden. Bij wie de stemming begint, is geregeld
In de Winsumuitspraak (Raad van State, 7 augustus 2002) is het hoger beroep op artikel 28
Gemeentewet afgewezen, maar heeft de Afdeling wel geconcludeerd dat het genomen besluit in strijd is
met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht omdat de schijn van belangenverstrengeling
onvoldoende was vermeden. Naar aanleiding van deze uitspraak zijn er vragen gerezen over de
mogelijke gevolgen voor stemprocedures en de verantwoordelijkheden in gemeenteraden.
In deze uitspraak geeft de Afdeling het rechtsbeginsel neergelegd in artikel 2:4 Awb voorrang boven
hetgeen in artikel 28 Gemeentewet is bepaald. Over de mogelijke gevolgen van de uitspraak adviseert
Minister Remkes in zijn beschouwing van 19 mei 2003:
“de beslissing over stemonthouding dient voorbehouden te blijven aan het individuele raadslid; bij
stemming heeft de raad geen optie dan te waarschuwen dat het te nemen besluit wel eens aanvechtbaar
zou kunnen zijn in een bezwaarschriftprocedure of bij de bestuursrechter of in het kader van een
spontane vernietiging door de Kroon (artikel 268 Gemeentewet); de raad kan in dergelijke gevallen een
belangrijke rol spelen door in algemene zin te bespreken, individuele raadsleden door hun handelen de
schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken en hoe dat voorkomen kan worden (en dit bijv.
opnemen in de gedragscode); uiteraard is de gedragscode in juridische zin niet bindend, dit is tevens
Bij staking van stemmen is het bepaalde in artikel 32 van de Gemeentewet van toepassing. Indien de
vergadering voltallig is, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Is de vergadering niet voltallig,
dan wordt het nemen van het besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. Als ook dan de stemmen
staken, wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
Artikel 33 Stemming over amendementen en moties
Voor meer informatie over een amendement of een motie (betekenis, indiening e.d.) wordt verwezen
naar de artikelen 1, 37 en 38 van dit reglement. Voor alle duidelijkheid wordt hier een verschil in
procedure aangegeven tussen een motie en een amendement. Een amendement komt in stemming
voorafgaande aan de stemming over het onderliggende voorstel. Een motie strekt niet tot wijziging van
een voorgesteld besluit; over een motie wordt een apart besluit genomen, nadat de besluitvorming over
het aanhangige voorstel is afgerond. Bij een motie over een afzonderlijk onderwerp geldt dit uiteraard
niet en is het vierde lid niet van toepassing.
Artikel 34 Stemming over personen
Eind 2005 is de Gemeentewet gewijzigd wat betreft het stemmen over personen. Voorheen was in
artikel 31, eerste lid bepaald dat, indien er wordt gestemd over de benoeming, voordracht of
aanbeveling van personen, dit schriftelijk dient te geschieden door middel van gesloten en ongetekende
stembriefjes. Op deze wijze zou de geheimhouding zijn gewaarborgd. De verplichting om dit bij
stembriefjes te doen is nu vervallen. Gemeenten kunnen dus ook middels een elektronisch stemsysteem
stemmen over personen, mits de geheimhouding gewaarborgd is.
Het reglement van orde gaat vooralsnog uit van een stemming door middel van een behoorlijk ingevuld
stembriefjes. Een blanco stembriefje wordt niet aangemerkt als een behoorlijk ingevuld stembriefje
(MvT, 19 403, nr. 3 p. 86). In geval van een schriftelijke stemming wordt dan ook geen rekening
gehouden met blanco stembriefjes. Een blanco of verkeerd ingevuld stembriefje telt wel mee bij de
bepaling van het quorum. De raad oordeelt of een stembriefje behoorlijk is ingevuld. Wat onder een
(niet) behoorlijk ingevuld stembriefje moet worden verstaan, is in de wet niet geregeld.
Bij de herziening van het reglement in 2006 is de bepaling wat wel en wat niet onder een behoorlijk
stembriefje valt geschrapt. De bepalingen zijn onnodig gedetailleerd en zorgden in de praktijk
regelmatig voor verwarring. Daarnaast heeft de raad altijd het laatste woord in het geval van twijfel
over een behoorlijk stembriefje.
Bij een benoeming stelt de raad een specifiek persoon aan in een bepaald ambt (raadslid, wethouder).
Op het stembiljet wordt de naam van de te benoemen persoon (of personen in geval van meerdere
vacatures) met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’ vermeld. Het gaat hier overigens niet over de
benoeming tot raadslid, dit is een heel ander soort benoeming dat in artikel 4 van dit reglement wordt
toegelicht. Onder voordracht wordt verstaan het als kandidaat voorstellen van een persoon voor een
bepaald ambt. Een voordracht is voor de raad bindend, op de stembiljetten dienen de namen van de
voorgedragen perso(o)n(en) te worden vermeld met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’. Bij een
aanbeveling wordt voorgesteld om bepaalde personen voor een bepaald ambt voor te dragen, de raad
mag van de aanbevelingen afwijken. Het betreft hier een zogenaamde vrije stemming (zie ook
toelichting bij artikel 32). Op de stembiljetten kunnen de namen van de aanbevolen personen te worden
vermeld met daarachter de opties ‘voor’ en ‘tegen’ én een vrije ruimte waar een kandidaat van eigen
Artikel 35 Herstemming over personen
De wijziging van het tweede lid strekt ertoe verwarring over de term ‘herstemming’ in artikel 31,
tweede lid, van de Gemeentewet te voorkomen
Artikel 36 Beslissing door het lot
In dit artikel wordt een nadere uitwerking gegeven van hetgeen in artikel 31, derde lid van de
Gemeentewet is voorgeschreven.
Het recht van amendement is neergelegd in artikel 147b van de Gemeentewet. Dit artikel verplicht de
raad nadere regels te stellen. Deze nadere regels staan in het tweede tot en met het vierde lid. Op basis
van artikel 147b van de Gemeentewet is de raad verplicht een amendement te behandelen.
Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de
raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate
instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele
raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft (geen drempelsteun). Door het
recht van amendement kan de regelgevende taak van de raad reëel inhoud krijgen en mede ten dienste
staan van de inkadering en de controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden
worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de effectuering van de controlerende,
vertegenwoordigende en budgettaire functie van de raad.
Leden van de raad kunnen aan de raad wijzigingen op het voorstel van het college of op
initiatiefvoorstellen indienen, de zogenaamde amendementen. Wanneer een amendement is ingediend,
kan dit voor een ander raadslid aanleiding zijn, op dit amendement nog weer een wijziging voor te
stellen, het subamendement. Een (sub)amendement kan ingediend worden op een voorgesteld besluit,
dat aanhangig is. De beraadslaging over het (sub)amendement vindt plaats in ten hoogste twee
termijnen. Indien (in uitzonderlijke situaties) een ingediend amendement verdere beraadslaging
noodzakelijk maakt, kan de raad besluiten tot een derde termijn (artikel 24 ).
Voor wat betreft de stemming over amendementen wordt verwezen naar artikel 32 . Voorstel tot
splitsing van een voorgesteld beslissing kan, indien aangenomen, meebrengen, dat één onderdeel van
een besluit wel en een ander niet wordt aanvaard.
In het eerste artikel van dit reglement is de definitie van het begrip motie gegeven. Een motie is een
voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van
inhoudelijke, politieke, procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over
bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek Een motie betreft dus niet een concreet
besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis.
Daarom zijn burgemeester en wethouders formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan
verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een
vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.
Voor wat betreft de besluitvormingsprocedure omtrent een motie wordt opgemerkt, dat over een motie
een apart besluit wordt genomen. Voor de beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp
geldt, dat deze niet plaatsvindt in afzonderlijke termijnen, maar gelijktijdig met de beraadslaging over
het onderwerp, waarop de motie betrekking heeft. Een besluit over een motie over een niet op de
agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats. Dergelijke moties
benaderen de in artikel 39 geregelde initiatiefvoorstellen. Dualisering veronderstelt versterking van de
vertegenwoordigende en controlerende functie van de raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele
raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate instrumenten. Dat wil zeggen dat het voor
een effectief gebruik van deze instrumenten wenselijk is dat ook het individuele raadslid zonder
belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. De mogelijkheid om zonder drempelsteun een
moties in te dienen staat dan ook ten dienste van een effectieve uitoefening van de inkadering en
Artikel 39 Voorstellen van orde
De voorzitter legt aan de raad ter beslissing voor of er inderdaad sprake is van een voorstel van orde.
Over een voorstel van orde wordt direct, zonder beraadslaging, besloten door de raad. Bij staken van
stemmen is het voorstel niet aangenomen, (artikel 32, lid 4 Gemeentewet is hierop niet van toepassing).
Een voorstel van orde betreft bijvoorbeeld het schorsen van de vergadering voor een pauze. Indien het
gaat om een niet geagendeerd voorstel, dient de procedure van een initiatiefvoorstel gevolgd te worden
Artikel 40 Initiatiefvoorstellen
Het is de taak van het college aan de raad de nodige voorstellen te doen. Maar raadsleden kunnen ook
zelf een voorstel voor een ontwerpverordening of ontwerpbeslissing ter behandeling bij de raad
indienen. Hiervoor is het recht van initiatief toegekend.
In artikel 147a, eerste lid, van de Gemeentewet is dit uitgewerkt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt
dat de raad regelt op welke wijze een initiatiefvoorstel voor een verordening wordt ingediend en
behandeld. Het eerste tot en met het derde lid van artikel 39 voorzien hierin. Artikel 147a, derde lid,
bepaalt in tegenstelling tot artikel 147a, tweede lid, dat voor andere initiatiefvoorstellen geen verplichte
behandeling voorgeschreven is. Dit betekent dat de raad (aanvullende) voorwaarden kan stellen aan het
in behandeling nemen van een ander initiatiefvoorstel. Het vierde lid geeft hiervoor – in aanvulling op
de eerste drie leden voorschriften.
Algemeen uitgangspunt is dat dualisering de versterking van de vertegenwoordigende en controlerende
functie van de raadsleden inhoudt. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te
beschikken over adequate instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het
wenselijk dat ook het individuele raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft.
Het ontbreken van drempelsteun bij het recht van initiatief staat ten dienste van een effectieve
uitoefening van de inkadering en controle door de raad. Ook kleine fracties en individuele raadsleden
worden zo in staat gesteld actief deel te nemen aan de controlerende, vertegenwoordigende en
Het tweede lid houdt in dat de voorzitter het initiatiefvoorstel zo spoedig mogelijk op de agenda plaatst,
maar de voorzitter plaatst het voorstel echter niet meer op de agenda, nadat de oproep verzonden is.
Dit laat de mogelijkheid onverlet voor het individuele raadslid om op grond van artikel 12 , tweede
lid, het initiatiefvoorstel toch aan de agenda toe te voegen. Aangezien het voor de hand ligt om de raad
tevens de mogelijkheid te geven om een initiatiefvoorstel tezamen met een ander geagendeerd voorstel
of onderwerp te behandelen, is dit in het derde lid opgenomen. Een initiatiefvoorstel hoeft formeel niet
langs het college, maar in geval het voorstel personele (en financiële) consequenties heeft kan het
raadzaam zijn het initiatiefvoorstel ook aan het college voor te leggen voor advies. De stuurgroep
Leemhuis heeft in het evaluatierapport dualisering de aanbeveling gedaan om het college de
beleidsvoorbereiding te laten doen en om de rol van het college bij initiatiefvoorstellen te versterken.
De VNG vindt het niet nodig om op dit punt de Gemeentewet te wijzigen en het college bij
initiatiefvoorstellen een rol te geven. De positie van de raad, in haar kaderstellende rol is het
uitgangspunt. De tendens, dat het college meer betrokken moet worden bij de beleidsvoorbereiding is
evident. Toch dienen gemeenten ervoor te waken dat het college de kaderstellende rol van de raad niet
gaat overnemen. De VNG heeft duidelijk aangegeven dat samenspel tussen beide organen een oplossing
Als de raad andere voorwaarden voor het indienen van een initiatiefvoorstel, niet zijnde een
verordening, wenselijk acht, kunnen deze op basis van het vierde lid worden vastgesteld. Hierbij kan
gedacht worden aan strijd met het algemeen belang, het belang van de gemeente of het gemeentelijk
De raad bepaalt of een voorstel in strijd is met de wet (bijvoorbeeld de Wet op de ruimtelijke
ordening), het algemeen belang (bijvoorbeeld de volksgezondheid), het belang van de gemeente
(bijvoorbeeld het terugtrekken uit een publiek-private samenwerking die gericht is op het renoveren
van achtergestelde woonwijken) of het gemeentelijk beleid (het bouwen van een parkeergarage in het
centrum als enkele maanden geleden de binnenstad autoluw is gemaakt).
Het kamerlid Kalsbeek heeft de minister van BZK vragen gesteld over het initiatiefrecht. De minister
heeft aangegeven: “Het recht op initiatief houdt niet in dat individuele raadsleden en raadsminderheden
het recht moeten hebben om onderwerpen op de agenda van de raad te plaatsen maar het houdt in dat
zij in beginsel invloed moeten kunnen hebben op de agenda. Het is immers aan de raad om, aan het
begin van de raadsvergadering, met meerderheid van stemmen, de agenda vast te stellen. Het is dan
ook de raad die beslist welke onderwerpen worden behandeld. Zou elk individueel raadslid het recht
toekomen om agendapunten voor de vergadering aan te dragen dan zou het effectief functioneren van
de raad in gevaar kunnen komen. Een raadsminderheid die bij herhaling onderwerpen op de agenda
plaatst, waarover de raadmeerderheid niet wenst te beraadslagen, kan de besluitvorming van de raad
Het vijfde lid is toegevoegd omdat de gedualiseerde Gemeentewet de mogelijkheid geeft een wethouder
na een motie van wantrouwen te ontslaan (artikel 49 Gemeentewet). In de oude Gemeentewet was een
afkoelingstermijn van 30 dagen opgenomen. Zonder de bepaling in het vijfde lid is deze
ontslagmogelijkheid niet mogelijk door de procedure regels van het reglement van orde.
Dit artikel heeft betrekking op het agenderingsrecht van de raad. De raad is de enige die een voorstel
voor een verordening of een ander voorstel kan agenderen, dat het college heeft voorbereid. Als het
college het voorstel heeft voorbereid, betekent dit niet dat het college het door hen voorbereide voorstel
kan intrekken indien het college van oordeel is dat verdere behandeling van het voorstel niet wenselijk
is. De raad moet hier toestemming voor geven.
Indien de raad van oordeel is dat een voorstel voor een verordening of een ander voorstel niet
voldoende is voorbereid, kan de raad het voorstel voor een verordening of een ander voorstel op grond
van het tweede lid nogmaals voor advies aan het college zenden. De raad kan het college bijvoorbeeld
verzoeken het voorstel voor een verordening of ander voorstel nader te onderbouwen. De raad bepaalt
echter wanneer het voorstel voor een verordening of ander voorstel, dat door het college verder
voorbereid is, opnieuw behandeld wordt. De raad kan dit in dezelfde raadsvergadering regelen, maar
de raad kan dit bijvoorbeeld ook aan de agendacommissie overlaten.
Dit artikel stelt nadere regels aan artikel 155 van de Gemeentewet. Het interpellatierecht ligt in het
verlengde van het mondelinge vragenrecht. Het gaat om een recht van een volksvertegenwoordiger om
tijdens een vergadering over een niet geagendeerd onderwerp inlichtingen aan het college of de
burgemeester te vragen. Daarvoor is verlof van de raad voor nodig.
Dualisering veronderstelt versterking van de vertegenwoordigende en controlerende functie van de
raadsleden. Hiervoor dienen ook individuele raadsleden en kleine fracties te beschikken over adequate
instrumenten. Voor een effectief gebruik van deze instrumenten is het wenselijk dat ook het individuele
raadslid zonder belemmeringen toegang tot het gebruik daarvan heeft. Wel is hier gekozen voor een
ondersteuning door de raad bij gewone meerderheid.
Minister Pechtold heeft in een brief van 16 december 2005 aan de Groen-Links fractie in Schoonhoven
aangegeven dat de raad de ruimte heeft op eigen beleid te ontwikkelen, waardoor de raad dus de
vrijheid heeft om te bepalen dat een raadsmeerderheid nodig is om een interpellatiedebat te houden. De
minister juicht dit echter niet toe. Voor de democratie lijkt het hem goed om de regels van de Tweede
Kamer te volgen. Dit houdt in dat de toestemming ven een betekenende minderheid (ondersteuning
door 30 van de 150 leden) volstaat.
In een gedualiseerd systeem zijn wethouders geen lid meer van de raad. Toch is het van belang dat zij
bij een instrument als de interpellatie ook op de hoogte worden gesteld van de inhoud van het verzoek.
Door de toevoeging in het tweede lid wordt hiervoor gezorgd. De toelichting bij artikel 39 over de
stuurgroep Leemhuis en de (verplichte) aanwezigheid van collegeleden is ook op dit artikel van
Artikel 43 Schriftelijke vragen
Het vragenrecht geeft aan de leden van de raad het recht informatie te vragen over aangelegenheden die
tot de bevoegdheid van het college of de burgemeester behoren. Het karakter van deze vragen is
primair van informatieve strekking. Op grond van deze bepaling kan een raadslid schriftelijke vragen
stellen aan het college of de burgemeester, al naar gelang wie verantwoordelijk is. De
verantwoordelijke portefeuillehouder dient de vragensteller gemotiveerd in kennis te stellen, indien de
beantwoording niet binnen de gestelde termijnen kan plaatsvinden. Niet de voorzitter, maar het
verantwoordelijk collegelid of de burgemeester geeft daarom het antwoord. De raad kan oordelen dat
het bijvoorbeeld wenselijk is dat een collegelid of de burgemeester direct kan antwoorden op een
vraag. Om die reden is in het zesde lid ingevoegd dat de raad anders kan beslissen.
In de hier aangegeven procedure wordt de vragensteller in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen
over het antwoord te vragen aan degene die het antwoord heeft gegeven. Indien de vragensteller van
mening is, dat de beantwoording van de vragen tot een besluit van de raad moet leiden, kan hij het
recht van initiatief of het interpellatierecht benutten om het onderwerp of het voorstel op de agenda van
Deze bepaling vormt een invulling op het voorgesteld artikel 155, eerste lid, van de Gemeentewet met
betrekking tot het vragenrecht. Het is een facultatieve bepaling. Het is aan de raad om te bepalen of de
instelling van een vragenuur en daarmee het opnemen van een dergelijke bepaling in het reglement van
orde wenselijk is. Wel kan het vragenuur bijdragen aan een vergroting van de betrokkenheid van
burgers bij het bestuur: één van de doelstellingen van dualisering.
Bewust is er gekozen voor een algemene regeling van het vragenuur. Veelal fungeert de rondvraag in
de raadsvergadering als een mogelijkheid tot het stellen van vragen. In een dualistisch stelsel is het
echter niet meer vanzelfsprekend dat de ter zake kundige wethouder aanwezig is. Om die reden en
omdat het de herkenbaarheid van de controlerende taak van de raad ten goede komt, kan hiervoor een
aparte gelegenheid gecreëerd worden. De drempel om vragen te stellen wordt verlaagd en de mediaaandacht
voor de lokale politiek kan worden vergroot. In het vragenuur krijgt de raad de mogelijkheid
over vooraf ingebrachte onderwerpen (leden van) het college aan de tand te voelen.
Het karakter van het vragenuur verschilt dan ook van het recht van interpellatie. Het recht van
interpellatie heeft als instrument een zwaarder politiek karakter.
Leden van de raad kunnen aan het college inlichtingen vragen over het door hem gevoerde bestuur,
voor zover dat niet bij geagendeerde onderwerpen aan de orde komt.
Raadsleden vragen daarmee leden van het college zich te verantwoorden voor het door hen gevoerde
bestuur. Het vragenuur kan bijvoorbeeld voorafgaand aan de raadsvergadering worden gehouden. Wel
is het voor de herkenbaarheid voor de burgers raadzaam om het vragenuur op een vast tijdstip te
In het tweede lid is een aanmeldingstermijn van 24 uur voor vragen opgenomen vanwege het feit dat
wethouders moeten worden uitgenodigd om antwoord te kunnen geven op de vragen van raadsleden.
Vanwege het minder zware karakter van het vragenuur vergeleken met de interpellatie is gekozen voor
een aanmeldingstermijn van 24 uur (terwijl voor de interpellatie 48 uur geldt).
In dit artikel wordt een procedurele uitwerking gegeven van de inlichtingenplicht die het college en de
burgemeester hebben ten opzichte van de raad.
Hoofdstuk 5 Begroting en rekening
Artikel 46 Procedure begroting en artikel 47 Procedure jaarrekening
In deze artikelen wordt de procedure voor de begroting en jaarrekening vastgelegd. De desbetreffende
procedure kan jaarlijks of in zijn algemeenheid voor een langere periode worden bepaald. In de
Handreiking voor de financiële verordeningen en controleverordeningen (artikel 212, 213, 213a
Gemeentewet) (uitgave Vernieuwingsimpuls) wordt de inhoudelijke kant uitgewerkt.
Hoofdstuk 6 Lidmaatschap van andere organisaties
Artikel 48 Verslag en verantwoording
Leden van de raad (of in voorkomende gevallen de burgemeester, een wethouder of de
gemeentesecretaris), die lid zijn van een algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling,
verrichten aldaar hun taak zowel als leden van dat bestuur en als vertegenwoordiger van en in naam
van de gemeente. Voor de wijze, waarop zij in het bestuur van de gemeenschappelijke regeling
functioneren, zijn zij verantwoording verschuldigd aan de raad, die hen heeft aangewezen. Ook de
gemeenschappelijke regeling dient over deze verantwoordingsplicht en over de informatieverstrekking
aan de raad bepalingen te bevatten.
In het eerste lid van dit artikel is een regeling getroffen voor mondelinge verslaglegging (uiteraard kan
ook een ander moment worden gekozen). En wordt aangegeven dat bespreking in een commissie kan
plaatsvinden. Indien de gemeente geen commissies heeft kan hier een ander daarvoor geëigend
overlegorgaan worden opgenomen.
In het tweede lid wordt de mogelijkheid tot het stellen van schriftelijke vragen aangegeven,
overeenkomstig de regels, daarvoor gesteld in artikel 42 .
Het derde lid bevat de procedure voor de ter verantwoording roeping, die aansluit bij de regels voor
Het is zinvol de bepalingen van dit artikel ook van toepassing te verklaren op andere organisaties,
waarin de raad een of meer van zijn leden heeft benoemd. Hierbij valt te denken aan privaatrechtelijke
rechtspersonen en vennootschappen, zoals een (raad van commissarissen van) een NV. Hierin voorziet
Hoofdstuk 7 Besloten vergadering
Dit artikel bepaalt dat de bepalingen van dit reglement van overeenkomstige toepassing zijn op een
raadsvergadering achter gesloten deuren. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de bepalingen
omtrent het tijdig verzenden van stukken, het recht van amendement, het recht van motie, het maken
De bepalingen van het reglement zijn echter niet van toepassing, voorzover het toepassen van die
bepalingen strijdig is met het besloten karakter van de vergadering. Zo zullen er bijvoorbeeld geen
beeld- en geluidsregistraties voor openbaar gebruik gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de
stukken die betrekking hebben op een besloten vergadering en het behandelde zal de raad moeten
besluiten of geheimhouding als bedoeld in de artikelen 25, 55 en 86 van de Gemeentewet wordt
In artikel 23 van de Gemeentewet zijn procedurevoorschriften opgenomen voor ‘het sluiten van de
deuren’, de wijze waarop een vergadering een besloten vergadering wordt.
In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan artikel 23, derde lid, van de Gemeentewet.
In overeenstemming met artikel 22 is de griffier verantwoordelijk voor het verslag van de
raadsvergadering. Dit geldt ook voor het verslag van een besloten vergadering. Dit verslag ligt ter
Hetgeen besproken wordt in een besloten vergadering, valt niet van rechtswege onder de
geheimhoudingsplicht. Daarvoor is toepassing van de procedure volgens artikel 25 jo artikel 55 van de
Artikel 52 Opheffing geheimhouding
In de aangehaalde artikelen wordt aan de raad de mogelijkheid geboden de geheimhouding van stukken
op te heffen; stukken die niet per se aan hem behoeven te zijn overgelegd. Het kan dus (zie
bijvoorbeeld artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet) gaan om de situatie dat de burgemeester
geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van stukken die hij aan de raadscommissie heeft overgelegd.
De raadscommissie kan dan aan de raad verzoeken de geheimhouding op te heffen (indien de
burgemeester daar niet toe bereid is). In het onderhavige artikel is nu ter zake een overlegverplichting
opgenomen waardoor recht wordt gedaan aan het principe van hoor en wederhoor.
Op grond van artikel 25, derde en vierde lid, kan geheimhouding worden opgelegd door het college, de
burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de
raad overleggen. De opgelegde geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken
vervalt, indien de raad de oplegging niet in zijn eerstvolgende vergadering die volgens de presentielijst
door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
Als de raad niet van plan is de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, kan het orgaan dat
geheimhouding heeft opgelegd, in een besloten vergadering met de raad overleg voeren. Deze besloten
vergadering kan dan gaan om de vraag waarom de raad de geheimhouding wil opheffen.
Hoofdstuk 8 Toehoorders en pers
Artikel 53 Toehoorders en pers
De hier aangeven procedurebepalingen zijn gebaseerd op de in artikel 26, eerste en tweede lid, van de
Gemeentewet gegeven bevoegdheid aan de voorzitter van de raad om toehoorders die de orde
verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen.
Artikel 54 Geluid- en beeldregistraties
Aangezien de vergaderingen van een de raad in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations
geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten vergadering
Artikel 55 Verbod gebruik mobiele telefoons
Dit artikel 47 heeft betrekking op het mobiele telefoonverkeer. Het mobiele telefoonverkeer werkt
verstorend tijdens de vergadering. Dit laat echter onverlet, dat indien zwaarwegende redenen dit
noodzakelijk maken, de voorzitter aanwezigen toestemming kan geven zijn mobiele telefoon wel