Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Capelle aan den IJssel

Verordening Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCapelle aan den IJssel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012
CiteertitelVerordening Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006 en de daarin later aangebrachte wijzigingen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregels Individuele Voorzieningen Wmo gemeente Capelle aan den IJssel 2012

Besluit WMO individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-05-201201-01-2015nieuwe regeling

14-05-2012

IJssel- en Lekstreek van 23-05-2012

Verseonnr: 430948
24-05-201201-01-2015nieuwe regeling

14-05-2012

IJssel- en Lekstreek van 23-05-2012

Verseonnr: 430948

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

b e s l u i t :

  • 1.

    de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006’ in te trekken;

  • 2.

    de ‘Verordening tot 1e wijziging ‘Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006’, december 2008’ in te trekken;

  • 3.

    de navolgende ‘Verordening Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012’ vast te stellen.

Verordening Wmo Individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze Verordening wordt verstaan onder:

1.Aanvraag

Het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor een te bereiken resultaat, in de vorm van één of meerdere voorzieningen in het kader van deze Verordening.

  • 2.

    Algemeen gebruikelijke voorziening

    • a.

      Een voorziening die, gebruikelijk door een ieder die daaraan behoefte heeft wordt aangeschaft, algemeen verkrijgbaar en betaalbaar is.

    • b.

      Indien het gaat om vervanging van een voorziening en die nog niet afgeschreven is en het een persoon betreft die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm ligt, kan van het bepaalde onder sub a worden afgeweken.

  • 3.

    Algemene voorziening

Een voorziening die na een beperkte beoordeling direct beschikbaar kan worden gesteld en die een compenserende oplossing biedt voor een persoon met beperkingen.

4.Awb

Algemene wet bestuursrecht.

  • 5.

    Belanghebbende

    • a.

      Een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compenserende voorzieningen zoals omschreven in het tiende lid.

    • b.

      De mantelzorger, zijnde een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de Wet biedt.

6.Beleidsregels

Beleidsregels Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012.

7.Besluit

Het Besluit Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012.

8.Collectieve voorziening

Een voorziening die door het college individueel wordt verstrekt maar waarvan door meerdere personen tegelijk gebruik kan worden gemaakt.

9.College

College van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel.

10.Compensatieplicht

De plicht van het College om op grond van artikel 4 van de Wet aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten, waardoor zij sociale verbanden kunnen aangaan.

11.Eigen bijdrage of eigen aandeel

Een aan de hand van de in het Besluit vastgestelde criteria, door het college te bepalen bijdrage, die hetzij bij de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel), door de belanghebbende betaald moet worden.

12.Gebruikelijke zorg

De normale, dagelijkse ondersteuning die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

13.Hoofdverblijf

Woonadres in de zin van artikel 1 Wet gemeentelijke basisadministratie (Wet GBA).

14.Individuele voorziening

Een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van deze Verordening wordt verstrekt en kan worden geleverd in de vorm van hetzij:

  • a.

    voorziening in natura: een passende voorziening die in de vorm van goederen in bruikleen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening wordt verschaft, hetzij;

  • b.

    persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken als alternatief voor een voorziening in natura, hetzij;

  • c.

    financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld is om een passende voorziening mee aan te schaffen.

15.Instandhoudingskosten

De kosten voor onderhoud, reparatie en verzekeringskosten van een individuele voorziening.

16.Leefeenheid

Een eenheid bestaande uit alle huisgenoten met wie de persoon met beperkingen duurzaam een huishouding voert.

17.Persoonskenmerken

Dit zijn individuele eigenschappen die een persoon onderscheidt van anderen.

18.Psychosociaal probleem

Een situatie van verlies van zelfstandigheid en met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, als gevolg van problemen die iemand op grond van zijn psyche ondervindt in zijn relatie met anderen.

19.Resultaat

Het doel waarvoor een aanvraag daadwerkelijk is ingediend en tevens datgene dat met het verstrekken daarvan als een passende voorziening wordt beschouwd.

20.Raad

Gemeenteraad van de gemeente Capelle aan den IJssel.

21.Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning.

22.Wettelijk voorliggende voorziening

Elke wettelijke voorziening buiten deze Verordening waarop de aanvrager aanspraak kan maken of een beroep kan doen ter verkrijging van de nodige (hulp)middelen als compenserende voorziening ter bekostiging van de specifieke uitgaven van aanschaf daarvan.

HOOFDSTUK 2 NADERE REGELS

Artikel 2 Besluitvorming, nadere regels en nadere voorwaarden

  • 1.

    Voor zover in deze Verordening niet anders is bepaald is het college belast met de uitvoering van deze Verordening tot alle besluiten ter uitvoering van deze Verordening en de wet.

  • 2.

    Ter uitvoering van deze Verordening stelt het college het Besluit en de Beleidsregels vast.

HOOFDSTUK 3 RESULTAATGERICHTE COMPENSATIE

Artikel 3 De te bereiken resultaten

De door compenserende maatregelen te bereiken resultaten betreffen:

  • 1.

    een schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    wonen in een geschikt huis;

  • 3.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • 4.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • 5.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • 6.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • 7.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • 8.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

HOOFDSTUK 4 HOE TE KOMEN TOT DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 4 De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een te bereiken resultaat moet in overeenstemming met de artikelen 4:1 en 4:2 van de Awb schriftelijk of elektronisch plaatsvinden.

  • 2.

    Indien een vraag mondeling (via de telefoon, loket of op een andere manier) plaatsvindt wordt dit per omgaande schriftelijk of elektronisch bevestigd. Bij deze bevestiging wordt een standaard aanvraagformulier meegezonden.

Artikel 5 Het onderzoek

  • 1.

    Na ontvangst van een volledige aanvraag wordt een inhoudelijk onderzoek verricht ter beoordeling van de compensatieplicht. Bij het uitvoeren van het onderzoek worden de International Classification of Functions, Disabilities and Health (ICF) als basis voor het begrippenkader gehanteerd.

  • 2.

    Als de aanvrager een mantelzorger is wordt met de mantelzorger en zo mogelijk samen met de persoon die de mantelzorg ontvangt, geïnventariseerd welke belemmeringen worden ondervonden bij het verlenen van mantelzorg.

HOOFDSTUK 5 Beoordeling van de te bereiken resultaten

Paragraaf 1 Algemene regels

Artikel 6 Het maken van een afweging

  • 1.

    Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college de aanvraag als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij wordt onderzoek gedaan naar de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat.

  • 2.

    Alle algemeen gebruikelijke, wettelijk voorliggende en algemene voorzieningen en die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden eerst beoordeeld. Deze voorzieningen zijn voorliggend op een individuele voorziening.

  • 3.

    Het onderzoek en de afweging van belangen en inventarisatie van mogelijkheden, verricht ter beoordeling op het recht op een voorziening, wordt afgesloten met een rapportage en een eindoordeel.

Paragraaf 2 De te bereiken resultaten

Artikel 7 Een schoon en leefbaar huis

  • 1.

    Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden betreft het kunnen wonen in een huis, waar men het hoofdverblijf heeft, dat schoon is. Dit geldt t en aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten en berging.

  • 2.

    Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die in staat zijn werkzaamheden over te nemen in het kader van gebruikelijke zorg, wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 8 Wonen in een geschikt huis

1.a. Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden

bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men het hoofdverblijf heeft. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • b.

    In afwijking van het gestelde in sub a kan er voor een aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, die zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling, een woonvoorziening getroffen worden onder de voorwaarden dat:

    • -

      de aanvrager, niet zijnde een mantelzorger, de woonruimte regelmatig bezoekt;

    • -

      de te bezoekbaar maken woning in Capelle aan den IJssel staat en

    • -

      niet eerder in Capelle aan den IJssel of een andere gemeente een woning voor de aanvrager, niet zijnde mantelzorger, bezoekbaar is gemaakt

    • -

      de maximale hoogte van de kosten om de woning bezoekbaar te maken staat vastgelegd in het Besluit.

      • 2.

        Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het volgende:

  • a.

    verhuizen naar een geschikte woning of makkelijker geschikt te maken woning;

  • b.

    roerende voorzieningen;

  • c.

    onroerende voorzieningen;

  • d.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • e.

    tijdelijke huisvesting.

    • 3.

      Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een eenvoudiger geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de aanpassing van de woning een bepaalde bedrag te boven gaat, de hoogte van dit bedrag staat in het Besluit.

    • 4.

      Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden er ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt. Wel kan de belanghebbende in aanmerking gekomen voor een tegemoetkoming voor verhuis-en herinrichtingskosten, met eventueel individuele voorzieningen in de te betrekken nieuwe woning.

Artikel 9 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1.

    Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien in de dagelijks benodigde hoeveelheid levensmiddelen, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. De noodzakelijke bereiding van maaltijden valt hier ook onder.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en klaarzetten van maaltijden.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en deze in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt van deze mogelijkheid eerst gebruik gemaakt.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 10 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1.

    Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zonodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was.

  • 3.

    Indien de belanghebbende gebruik kan maken van algemene voorzieningen zoals een was- en strijkservice of één of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen in het kader van gebruikelijke zorg, wordt dit eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 11 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1.

    Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen.

  • 2.

    Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode die noodzakelijk is voor het nemen van definitieve maatregelen – vervangen van de dagelijkse zorgtaken van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang, gebruikelijke zorg door overige huisgenoten, of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 12 Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, de keuken, de slaapvertrekken, het toilet en de natte cel, de berging, de tuin of het balkon kunnen bereiken en zich er zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

  • 2.

    Met het oog op het zich kunnen verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor het dagelijks gebruik.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een bestaande en bruikbare “rolstoelpool” die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 13 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit onder meer het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 2.

    Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het zich verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een bestaande en bruikbare “scootmobielpool” of van de collectieve voorziening ‘collectief aanvullend vervoer’ (CAV) die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld. Het CAV is dus voorliggend, primaat, op een individuele vervoersvoorziening.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 14 De mogelijkheid om contact te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contact te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten omvat het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten.

  • 2.

    Met het oog op de mogelijkheid om contact te hebben met de medemens en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de gewenste bestemmingen.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties, of van een aanwezige en bruikbare “scootmobielpool” of van collectief aanvullend vervoer en dat in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

HOOFDSTUK 6 VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING, EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

PARAGRAAF 1 VERSTREKKING VAN VOORZIENINGEN

Artikel 15 Mogelijke verstrekkingwijzen

  • 1.

    De te treffen voorzieningen kunnen in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

  • 2.

    In een toewijzingsbeschikking wordt bepaald op welke wijze de compensatie beoogt bij te dragen aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem.

PARAGRAAF 2 VERSTREKKING IN NATURA

Artikel 16 Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking bepaald:

    • a.

      welke voorziening wordt getroffen;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening in natura verstrekt wordt en;

    • d.

      of de verstrekking plaatsvindt in de vorm van een overeenkomst.

    • e.

      Indien er sprake is van een eigen bijdrage de zin van artikel 20 lid 2, wordt dit in de beschikking vermeld.

PARAGRAAF 3 Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 17 Overwegende bezwaren

Het college legt in de Beleidsregels vast in welke situaties er sprake is van overwegende bezwaren op grond waarvan er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Artikel 18 Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat de voorziening bestemd is, eventueel aangevuld met een aantal specifieke voorwaarden waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

    • b.

      wat de omvang is van het budget en hoe dit bedrag is samengesteld;

    • c.

      wat de omvang van de eventuele instandhoudingkosten is en hoe dit is bepaald;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking;

    • e.

      welke regels gelden voor de verantwoording;

    • f.

      welke regels gelden bij eventuele terugvordering.

  • 2.

    Indien er sprake is van een eigen bijdrage in de zin van artikel 20 lid 2, wordt dit in de beschikking vermeld.

PARAGRAAF 4 Verstrekking als financiële tegemoetkoming

Artikel 19 Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      voor welk te bereiken resultaat het bestemd is;

    • b.

      wat de duur van de verstrekking is;

    • c.

      of deze verstrekking bij overeenkomst waarin is vastgelegd;

    • d.

      wat de hoogte van de tegemoetkoming is, en

    • e.

      welke regels gelden ten aanzien van verantwoording daarvan.

  • 2.

    In geval er sprake is van een te betalen eigen aandeel in de zin van artikel 20 lid 2, wordt dit in de beschikking vermeld.

PARAGRAAF 5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 20 Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1.

    Bij het verstrekken van een voorziening kan een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd zijn ten aanzien van de volgende resultaten:

    • a.

      een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      wonen in een geschikt huis;

    • c.

      beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    • d.

      beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    • e.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • f.

      zich verplaatsen in, om en nabij de woning voor zover het geen rolstoel betreft;

    • g.

      zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

    • h.

      de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2.

    Het college stelt in het Besluit de omvang vast van de aan belanghebbende te betalen eigen bijdrage en het eigen aandeel vast. De hoogte van de eigen bijdrage of eigen aandeel is inkomensafhankelijk en wordt bepaald en geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK).

HOOFDSTUK 7 PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES EN BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 21 Beslistermijn

De termijn waarbinnen een besluit genomen moet worden bedraagt voor:

  • 1.

    Een voorziening voor het wonen in een schoon en leefbaar huis: maximaal 8 weken.

  • 2.

    Een voorziening voor het wonen in een geschikt huis: maximaal 12 weken.

  • 3.

    Een voorziening voor het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften: maximaal 8 weken.

  • 4.

    Een voorziening voor het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding: maximaal 8 weken.

  • 5.

    Een voorziening voor het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren: maximaal 8 weken.

  • 6.

    Een voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning: maximaal 10 weken.

  • 7.

    Een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: maximaal 10 weken.

  • 8.

    Een voorziening voor het ontmoeten van medemensen het op basis daarvan sociale verbanden aangaan: maximaal 10 weken.

Artikel 22 Beperkende voorwaarden

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat.

    • b.

      de te verstrekken voorziening als de goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de belanghebbende, eventueel met gebruikelijke zorg van de mensen die tot zijn leefeenheid behoren of met hulp van zijn sociaal netwerk, de beperkingen die hij ondervindt in voldoende mate kan compenseren door het anders organiseren van het dagelijkse leven of het huishouden;

    • b.

      indien de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      indien de belanghebbende de beperkingen die hij ondervindt in voldoende mate kan compenseren door gebruik te maken van een collectieve voorziening of een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling;

    • d.

      indien als gevolg van de beperking van de persoon voor zichzelf of voor derden onveilig is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of niet bevorderlijk is voor de gezondheid, of het functioneren van de persoon;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het aanvragen of het moment van het beschikken tot toekenning heeft gemaakt en niet meer valt na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopste compenserende oplossing aan te merken valt;

    • f.

      in geval een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder op grond van enige wettelijke regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan of niet voldeed als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen;

    • g.

      indien er van de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • h.

      indien de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of de wijze waarop de woning is onderhouden;

    • i.

      indien iemand niet zijn hoofdverblijf heeft in Capelle aan den IJssel.

  • 3.

    Bij het compenseren van beperkingen die een aanvrager ondervindt bij de maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die hij maakt in het leven. Daarbij mag verwacht worden dat een belanghebbende keuzes maakt die horen bij de individuele omstandigheden en rekening houdt met zijn beperkingen.

Artikel 23 Advisering

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens huisgenoten:

    • a.

      uit te nodigen om nadere informatie te verstrekken op een door het college te bepalen plaats en tijd en;

    • b.

      uitnodigen voor een (nader) onderzoek door een of meer daartoe aangewezen medische- of andere deskundigen.

  • 2.

    Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen deskundige om advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag van een persoon waarvan de medische omstandigheden dusdanig onduidelijk zijn dat er geen indicatieadvies gegeven kan worden, en/of het een afwijzing op medische gronden betreft;

    • b.

      het handelt om een aanvraag van een persoon waarbij er zodanig sprake is van onduidelijkheden van bouwkundige aard,dat er geen indicatieadvies gegeven kan worden;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 24 Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze Verordening, of een rechtsvoorganger van deze Verordening, een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het behoud van recht op een voorziening.

Artikel 25 Heronderzoek

Het college is bevoegd degene aan wie krachtens deze Verordening of een rechtsvoorganger van deze Verordening een voorziening is verstrekt, aan een heronderzoek te onderwerpen teneinde vast te stellen of de omstandigheden die hebben geleid tot de verlening van de voorziening gewijzigd zijn en betrokkene nog recht heeft op de voorziening, dan wel vast te stellen of zij op basis van deze Verordening, zoals deze luidt op de dag van het heronderzoek, tot een ander besluit zou zijn gekomen. Op dit heronderzoek zijn de bepalingen van artikel 23 van overeenkomstige toepassing.

Op dit heronderzoek zijn de bepalingen van artikel 23 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Intrekking

  • 1.

    Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze Verordening of een rechtsvoorganger van deze Verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze Verordening;

    • b.

      het college beschikt over gegevens waaruit blijkt dat de informatie waarop de beschikking is gebaseerd, zodanig onjuist waren dat indien de juiste gegevens bekend waren geweest tot een andere beslissing zou zijn gekomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, in de zin van artikel 17 t/m 19, kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden en er geen verschonende omstandigheden zijn.

Artikel 27 Terugvordering

  • 1.

    Indien het recht op een voorziening met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, kan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd. Bij de hoogte van de terugvordering voor een voorziening niet zijnde hulp bij het huishouden, wordt rekening gehouden met afschrijvingstermijnen, welke staan vastgelegd in het Besluit.

  • 2.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze worden teruggevorderd indien voor de verkrijging daarvan doelbewust onjuiste gegevens zijn verstrekt.

  • 3.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggehaald indien voor de verkrijging daarvan doelbewust onjuiste gegevens zijn verstrekt.

Artikel 28 Anti-speculatiebeding

  • 1.

    De eigenaar, die krachtens deze Verordening of een rechtsvoorganger van deze Verordening, een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit bepaalde te worden terugbetaald.

  • 2.

    De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur.

  • 3.

    De terugbetaling als bedoeld in het eerste lid bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen woonvoorzieningen.

  • 4.

    Op het terug te storten bedrag kunnen de kosten van taxatie in mindering worden gebracht.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 29 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze Verordening, indien toepassing van de Verordening dat in redelijkheid en billijkheid eist of dat tot ongelijke behandeling van soortgelijke gevallen leidt.

Artikel 30 Indexering

Het college beslist jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze Verordening en het op deze Verordening berustende Besluit of en op welke wijze de geldende bedragen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5, lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450) worden aangepast.

Artikel 31 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast.

Artikel 32 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze Verordening wordt aangehaald als “Verordening Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012” en treedt in werking één dag na de bekendmaking ervan.

  • 2.

    Op de dag van inwerkingtreding van deze Verordening wordt de "Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006" en ‘Verordening tot 1e wijziging “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006, december 2008” ingetrokken.

Artikel 33 Overgangsrecht

  • 1.

    Indien een aanvraag vóór de datum van inwerkingtreding van deze Verordening is ingediend wordt deze aan de hand van het op dat moment geldende wettelijk kader beoordeeld, tenzij de bepalingen van deze Verordening gunstiger zijn voor de aanvrager. In dat geval worden de bepalingen van deze Verordening toegepast.

  • 2.

    Een persoon aan wie op grond van de ‘Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2006’ een voorziening is toegekend waarop hij, rekening houdend met zijn financiële mogelijkheden, op grond van de huidige Verordening geen recht zou hebben gehad, dan wel de voorziening moet worden vervangen, dan wel gedurende de in de beschikking genoemde looptijd, dan wel uit (her)onderzoek is gebleken dat de voorziening niet langer noodzakelijk is.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 14 mei 2012,

de griffier, de voorzitter,

Toelichting Verordening Wmo Individuele voorzieningen

Achtergrond

De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden.

De uitvoering van deze Wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat op dat moment geldende regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe Verordening werden opgenomen.

Vrij vlot na de inwerkingtreding van de Wmo heeft de VNG het initiatief genomen om de modelverordening door te ontwikkelen. Op 8 april 2008 werd een expert-meeting gehouden en als gevolg daarvan is een “Proeve voor een nieuwe modelVerordening” ontwikkeld. De reactie daarop was niet direct positief. Los van het gegeven dat het slechts een proeve was werd geoordeeld dat aan het schrijven van een nieuwe Verordening een tweetal processen vooraf zouden moeten gaan: een proces onder (potentiële) gebruikers van de Wmo en een proces onder de uitvoerders van de Wmo, de gemeenten. In samenwerking tussen VNG enerzijds en CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds is daarop “De Kanteling” ontstaan: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de Wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”.

Deze modelVerordening is de weerslag van twee zaken. Allereerst hebben de resultaten van het project “De Kanteling” aan de basis gelegen van de in deze modelVerordening opgenomen tekst. Vervolgens is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep.

De opbouw van deze Verordening is geheel anders dan die van de voorafgaande en die van de Wvg was. In deze Verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen en op het zogenaamde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn* mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (Wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn.

Na de begripsomschrijvingen licht de focus op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4, lid 1 van de Wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het de wijze van onderzoek. Pas daarna zal besloten worden met een aantal algemene en procedurele regels.

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

*Overal waar in deze tekst de mannelijke vorm staat kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

In deze Verordening wordt verstaan onder:

1.Aanvraag

Onder aanvraag wordt verstaan het begrip als omschreven in artikel 1:3 lid 3 Awb.

2.Algemeen gebruikelijke voorziening

Sub a.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, omdat de voorziening ook op grote schaal door mensen zonder een beperking wordt gebruikt, die voorziening gewoon in de winkel te koop is en niet in een speciaalzaak als de revalidatievakhandel of dergelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen.

Sub b.

In sub b is geregeld dat indien door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen het inkomen onder bijstandsnorm komt, afgeweken kan worden van het gestelde in sub a, en dus wel voor een voorziening in aanmerking kan worden gekomen.

3.Algemene voorzieningen

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan administratieve handelingen kunnen worden verstrekt. Gedacht kan worden aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen zoals scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, vrijwilligersdiensten enz.

De verstrekkingenprocedure is hier eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, veelal geen formele beslissing (beschikking) en er kan geen eigen bijdrage of eigen aandeel worden geheven. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bestemd zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Er hoeft geen beschikking te worden afgegeven voor een algemene voorziening, op verzoek van de belanghebbende kan dit echter wel worden gedaan zodat zijn rechtsbescherming gewaarborgd is. Als een algemene voorziening mogelijk is zal geen individuele voorziening in de zin dit artikel 1, lid 14 worden verstrekt.

5.Belanghebbende

Doordat in de Wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen de betrokkene met een beperking zelf. Het gaat echter in overeenstemming met artikel 1:2 lid 1 Awb, steeds om degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. Onder belanghebbende kan hier dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.

8.Collectieve voorzieningen

Een voorziening die individueel wordt verstrekt maar waarvan door meerdere personen tegelijk gebruik (kan) worden gemaakt, is bijvoorbeeld het collectief aanvullend vervoer (cav).

10.Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008 (LJN: BG 6612, CRvB, 08/3206).

Overweging 4.2.2. van dit arrest luidt:

“Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de Wet, noch in de Wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis ,…”

De compensatieplicht houdt dus voor het college een plicht in. Die in ieder geval geldt ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem.

Hieronder kunnen ook ouderen vallen. Het moet daarbij wel het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Conform voornoemd arrest is het doel betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te kunnen gaan.

Het moet bij het treffen van compenserende maatregelen steeds gaan om maatwerk, waarvan de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende bepalend zijn om de voorzieningen als passend te kwalificeren. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Bijvoorbeeld het primaat om te verhuizen naar een geschiktere woning, betekent dat verhuizen naar een geschiktere woning voorgaat op het aanpassen van de huidige woning indien het aanpassen van de woning een vastgesteld bedrag te boven gaat. Het hanteren van primaten is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk.

11.Eigen bijdrage of eigen aandeel

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de Wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de Wet, bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit en de Beleidsregels.

Kort gezegd, bij een voorziening in natura of persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage worden gevraagd, bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming een eigen aandeel.

12.Gebruikelijke zorg

Met dit begrip wordt beoogd dat er in eerste instantie wordt bekeken of de extra werkzaamheden binnen de leefeenheid zelf valt te organiseren. Als één van de gezinsleden uitvalt, is het immers heel gewoon dat de andere gezinsleden diens taken overnemen. Ondersteuning bij het huishouden is pas aan de orde als huisgenoten de noodzakelijke taken niet op een verantwoorde manier kunnen bieden of daar te zwaar door worden belast. Dit kan bijvoorbeeld als een huisgenoot ook beperkingen ervaart, waardoor huishoudelijke werkzaamheden niet (volledig) kunnen worden uitgevoerd.

Een uitzonderingspositie bij de beoordeling van de behoefte aan gebruikelijke zorg hebben kinderen. In de Beleidsregels staat vastgelegd wat verwacht kan worden van kinderen tot 18 jaar en van mensen tussen 18 en 21 jaar. Vanaf 21 jaar wordt verwacht dat deze volwassen huisgenoot de taken op het gebied van huishouden volledig kan compenseren.

13.Hoofdverblijf

Onder woonadres in de Wet GBA, artikel 1, wordt verstaan:

  • a.

    het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;

  • b.

    het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.

Briefadres wordt gedefinieerd als ‘het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen en waar, indien daartoe grond bestaat, zorg wordt gedragen dat geschriften of inlichtingen daarover, betrokkene bereiken’. En onder adres wordt verstaan ‘het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 67 Wet GBA, het briefadres’.

Krachtens de Wmo heeft de gemeente de compensatieplicht voor de in de gemeente woonachtige aanvragers. In eerste instantie geeft GBA hierover uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheids-zorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden.

De gemeente waar de aanvrager daadwerkelijk verblijft, heeft een zorgplicht voor het verlenen van voorzieningen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft de zorgplicht betrekking op de vervoersvoorzieningen. In die gevallen waarin aanvragers een briefadres elders hebben, kunnen gemeenten de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van personen welke naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden ten minste tweederde van de tijd in de instelling zullen verblijven.

Naast het daadwerkelijk ingeschreven staan in GBA, betreft het ook mensen die 'dan wel zal staan ingeschreven'. Dit voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. In die gevallen dat de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de meest adequate en zo goedkoop mogelijke oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de aanvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Van belang is wel dat er in voorkomende gevallen zekerheid bestaat dat de aanvrager ook daadwerkelijk naar de andere gemeente zal verhuizen en ook recht heeft op een woningaanpassing. Er dient dus een medische indicatie plaats te vinden. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de aanvrager die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang. Een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

14.Individuele voorziening

De individuele voorziening is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor de belanghebbende als omschreven in het vijfde lid van artikel 1.

Het in artikel 1 lid 14, sub c genoemde “forfaitair bedrag” wil zeggen, een bedrag waarbij geen rekening wordt gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten. Een voorbeeld is de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

16.Leefeenheid

De leefeenheid betreft een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 1, lid 4 en 5 van de Wet.

Van een gezamenlijke huishouding is in ieder geval sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Denk bijvoorbeeld aan gehuwden, het hebben van een samenlevingscontract, broer en zus met gezamenlijk huur, het hebben van een kind waarvan de huisgenoot het kind heeft erkend.

17.Persoonskenmerken

Bij persoonkenmerken in relatie tot de Wet kan gedacht worden aan specifieke persoonlijke eigenschappen die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van een aanvraag. Naast kenmerken zoals sexe, wijk en bijvoorbeeld sociale achtergrond, hebben ook karaktereigenschappen invloed op een individuele hulpvraag. Bijvoorbeeld heeft de ene persoon meer behoefte aan sociale contacten dan een ander. Hier moet je met de beoordeling van een aanvraag rekening mee houden.

18.Psychosociaal probleem

Het betreft hier met name het verlies van zelfstandigheid waardoor deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wet, niet meer mogelijk is. In het kader van deze Verordening, is er sprake van een psychosociaal probleem wanneer de aanleiding voor een aanvraag, als het verlies van zelfstandigheid geen andere aantoonbare oorzaken kent zoals somatische, psychische, psychiatrische, psychogeriatrische en/of zintuiglijke aandoeningen en stoornissen of een verstandelijke of lichamelijke handicap.

19.Resultaat

Als de compensatieplicht wordt nagekomen, mondt dit uit in een resultaat. Resultaten geven de terreinen aan waarop de gemeente de burger in voorkomend geval moet compenseren. Er zijn acht resultaatgebieden, deze worden in artikel 3 benoemd.

22.Wettelijk voorliggende voorziening

De Wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen die op grond van artikel 2 van de Wet voorrang hebben en voorafgaan aan de toepassing van de Wet. Dit artikel bepaalt dat er geen aanspraak bestaat op maatschappelijke ondersteuning “ voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere Wettelijke bepaling bestaat’”. Als voorbeeld voor de voorliggende voorziening die Wettelijk is verankerd kan gedacht worden aan de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Hoofdstuk 3 resultaatgerichte compensatie

 

Artikel 3 De te bereiken resultaten

Hoofdstuk 3 vormt het hart van deze Verordening en betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4, lid 1 van de Wet genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Deze doelstellingen betreffen het compenseren van een persoon met beperkingen in de vorm van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, om hem in staat te stellen:

  • a.

    een huishouden te voeren;

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Alle aspecten uit de vier domeinen hebben een plaats gekregen in de acht resultaten.

  • -

    Een huishouden te voeren

    • 1.

      een schoon en leefbaar huis,

    • 2.

      wonen in een geschikt huis,

    • 3.

      beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften,

    • 4.

      beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding,

    • 5.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren,

  • -

    Zich te verplaatsen in en om de woning

    • 6.

      zich verplaatsen in en om de woning,

  • -

    Zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel

    • 7.

      zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel,

  • -

    Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan

    • 8.

      de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Deze resultaten zijn door de VNG in 2010 geformuleerd na herhaaldelijk verzoek van verschillende gemeenten om een concrete invulling te geven aan de compensatieplicht.

Op deze acht terreinen heeft het college een resultaatsverplichting in de zin van artikel 1, lid 5.

Dit betekent dat door de te nemen algemene of individuele maatregelen het gestelde resultaat bereikt moet kunnen worden.

In artikel 6 wordt aangegeven hoe de aanvraag moet worden beoordeeld zodat het beoogde resultaat kan worden bereikt.

Deze resultaten worden vervolgens, in volgorde zoals in dit artikel opgenomen, uitgewerkt in artikel 7 t/m 14. Elk artikel kent dezelfde opbouw. Het eerste lid bevat een omschrijving van het resultaat; het tweede lid geeft de beschrijving van de soort activiteiten of voorzieningen binnen het resultaatsgebied vallen; het derde lid benoemt specifiek de voor het resultaatgebied Wettelijk voorliggende; algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen er bestaan en in het vierde lid wordt aangegeven dat als de in het derde lid genoemde mogelijkheden beschikbaar, bruikbaar en passend zijn er geen individuele voorziening wordt getroffen.

Hoofdstuk 4 Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 4 De aanvraag

  • In lid 1 is bepaald dat een aanvraag voor een te bereiken resultaat in de vorm van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan en dat dat elektronisch ook mogelijk is.

  • Deze verplichting is gebaseerd op artikel 4:1 van de Awb, dat bepaalt dat, tenzij bij Wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend. De aanvraag is voorts pas rechtsgeldig, op grond van artikel 4:2 van de Awb, als deze is ondertekend door de belanghebbende of diens Wettelijk vertegenwoordiger én is voorzien van de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De aanvraag moet dus ook volledig zijn.

Lid 2 bepaalt dat indien een aanvraag mondeling (via telefoon, het loket of op een andere manier) wordt ingediend, de gemeente dit verzoek schriftelijk moet bevestigen onder gelijktijdige toezending van het aanvraagformulier zodat deze aanvraag formeel in behandeling kan worden genomen.

Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle vereiste informatie door de gemeente is ontvangen. De beslistermijn wordt bepaald op grond van artikel 21. Het spreekt voor zich dat deze belangrijke informatie door de gemeente in de begeleidende brief bij het aanvraagformulier verstrekt dient te worden.

Artikel 5 Het onderzoek

Onder ‘het onderzoek’ wordt verstaan de beoordeling van de situatie, waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waarop de compensatieplicht van toepassing is. Het onderzoek vindt op afspraak plaats nadat een volledige aanvraag is ontvangen. Samen met de belanghebbende(n) dat wil zeggen de persoon met een beperking en zijn mantelzorger(s), inventariseert de gemeente waar en op welk terrein problemen worden ondervonden: wat betrokkene daaraan doet of nog zelf kan doen; wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene; wat de feitelijke behoeften daarbij zijn; welke oplossingen er in de maatschappij reeds beschikbaar zijn op grond van algemeen gebruikelijke voorzieningen, Wettelijk voorliggende voorzieningen, algemene en collectieve voorzieningen en dergelijke. Op deze wijze wordt een kader geschept voor het gezamenlijk zoeken naar oplossingen voor de vermeende problemen en zo mogelijk wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Op deze wijze zal nadat een volledige inventarisatie van mogelijkheden heeft plaatsgevonden, maatwerk worden geleverd.

De inventarisatie vindt dus gefaseerd plaats en omvat het volgende:

De omschrijving van beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat de aanleiding is voor de aanvraag waarin de behoefte aan compensatie is weergegeven;

De mogelijkheden en capaciteiten die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft;

De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het probleem;

De resultaten die belanghebbende beoogt op de verschillende in deze Verordening, artikel 3, opgenomen terreinen;

De inspanningen die belanghebbende inmiddels zelf heeft verricht om ondervonden belemmeringen op te lossen;

De mogelijkheden die belanghebbende ter beschikking heeft om deze resultaten via eigen middelen en mogelijkheden, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, of collectieve voorzieningen te bereiken;

ŸDe mogelijkheden die de gemeente in principe voor handen heeft om de problemen via een individuele voorziening op te lossen;

Deze brede hulpvraaganalyse is van groot belang om te voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wet plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling daarvan.

Bij het onderzoek ter beoordeling van een aanvraag voor een voorziening wordt het toetsingskader van de, de International Classification of Functions Disabilities and Health (ICF), gehanteerd. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten vormt het ICF steeds de basis. Het is bij de voorbereiding van de Wet steeds de wens van de Wetgever geweest dat dit op deze wijze plaats zou vinden*.

Dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het onderzoek, wil niet zeggen dat het ICF tijdens het onderzoek ter sprake moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF.

Wel betekent dit dat de professional het ICF dient te kennen en aan de hand daarvan voorlichting kan geven en een oordeel kan vormen.

Mocht het college alsnog behoefte hebben aan een medisch advies of een aanvullend onderzoek door een deskundige van een andere dan een medische discipline, dan vindt dit na voornoemd onderzoek plaats. Dit nadere onderzoek maakt deel uit van het totale onderzoek ter beoordeling van de compensatieplicht, het recht op een voorziening.

Het resultaat van het onderzoek kan drieledig zijn:

  • a.

    uit het onderzoek blijkt dat het te bereiken resultaat volledig kan worden gecompenseerd door eigen mogelijkheden, met algemeen gebruikelijke, Wettelijk voorliggende en/of algemene voorzieningen. Het onderzoek wordt dan afgesloten met een advies aan belanghebbende. Belanghebbende is akkoord met dit advies en trekt de aanvraag direct ter plaatse in. Hierbij bestaat dus geen mogelijkheid meer om in bezwaar te gaan;

  • b.

    uit het onderzoek blijkt dat het te bereiken resultaat volledig kan worden gecompenseerd met algemeen gebruikelijke, Wettelijk voorliggende voorzieningen en/of algemene voorzieningen. Het onderzoek wordt afgesloten met een advies aan belanghebbende. Belanghebbende is nietakkoord met dit besluit en een beschikking wordt opgesteld, waardoor tevens de mogelijkheid voor een bezwaarprocedure bestaat;

  • c.

    uit het onderzoek blijkt dat het te bereiken resultaat (onder andere) dient te worden gecompenseerd met een collectieve en/of individuele voorziening. Er volgt, na eventueel aanvullend onderzoek, een beschikking tot toewijzing van de aanvraag.

Onderstaand schema illustreert bovenstaande werkwijze:

*Toelichting amendement van het lid van Miltenburg c.s. TK 2005-2006, 30131 nr. 65: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Lid 2 bepaalt dat als de aanvraag gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk in samenspraak met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd zal worden.

HOOFDSTUK 5 BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Dit hoofdstuk heeft de volgende opbouw.

In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd voor het maken van een afweging. Daarbij wordt bekeken waarom een bepaalde maatregel of voorziening wel of juist niet geschikt is. Dit is met name van belang wanneer de eventueel te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst. Het gaat immers steeds om het te bereiken resultaat en het college zal moeten kunnen aantonen waarom de keuze als (passend) maatwerk wordt gekwalificeerd..

In paragraaf 2 wordt per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders daarvoor zijn. Vervolgens is het de bedoeling van het onderzoek, zoals omschreven in artikel 5, dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure komt te staan maar het te bereiken resultaat de kern van het onderzoek is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht van de werkelijke behoefte zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening als compensatie wordt toegekend en daardoor (achteraf) niet passend blijken.

Voor de opbouw per resultaatsgebied wordt verwezen naar de toelichting van Hoofdstuk 3.

Artikel 6 Het maken van een afweging

In lid 1 is vastgesteld dat het college de aanvraag als uitgangspunt neemt ter beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen kunnen worden. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften kent en als vertrekpunt van het onderzoek en de belangenafweging neemt. Het College kijkt daarbij eerst naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld in het eigen sociale netwerk, door middel van reorganisatie van huishoudelijke werkzaamheden of met gebruikmaking van een bepaald hulpmiddel. Bij het onderzoek wordt vervolgens gekeken naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe er maatwerk voor de te bereiken resultaten kan worden geleverd.

Lid 2 bepaalt dat alle wettelijk voorliggende, algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen die, voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden zijnde voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Wat betreft de algemene voorzieningen betekent dit dat individuele criteria gelden om hiervoor in aanmerking te komen.

Nadat vast is komen te staan dat de voornoemde voorzieningen niet leiden tot het beoogde en te bereiken resultaat, zal naar een andere oplossing gezocht worden en vindt beoordeling naar een passende individuele voorziening plaats als mogelijke oplossing voor het te bereiken resultaat.

Paragraaf 2 De te bereiken resultaten

Artikel 7 Een schoon en leefbaar huis

In lid 1 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis.

Dit resultaat houdt in dat een ieder moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder “schoon” verstaan moet worden, zijn er normen geformuleerd in de Beleidsregels. Deze normen zijn ontleend aan gangbare opvattingen die daarover bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers en de oppervlakte van de kamers. Het uitgangspunt hierbij is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt mag echter niet te star worden toegepast en er zijn altijd mogelijkheden voor bijstelling naar boven of naar beneden (maatwerk).

In lid 2 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om de situatie van een “schoon- en leefbaar huis” te bereiken. De beoordeling vindt plaats aan de hand van het criterium licht of zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. de mate van inspanning voor het schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Het reinigen van bijvoorbeeld de ramen aan de buitenkant valt niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser.

Het aantal benodigde uren om het resultaat “schoon- en leefbaar huis” te bereiken, zal bepaald worden via een normenschema, welke in de Beleidsregels zijn beschreven.

Lid 3 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 21 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal hier allereerst naar gekeken moeten worden.

Alle huisgenoten vanaf 21 jaar zijn gezamenlijk met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een onderlinge herverdeling de andere huisgenoten deze taak zal moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of wanneer de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn, zal er vanuit de gemeente een plicht tot compensatie kunnen bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 21 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiernaar zal steeds onderzoek gedaan moeten worden.

Niet gewend zijn om huishoudelijk werk te verrichten is echter geen reden tot compensatie.

Alleen dreigende of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan tot een compensatieplicht leiden. Bij het onderzoek wordt voorts de eventuele overbelasting van de betrokken huisgenoten betrokken.

Lid 4 bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend wordt. Omdat het steeds om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden.

Artikel 8 Een geschikte woning

Lid 1, sub a.

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning betreft het woonvoorzieningen, zowel van bouwkundige als niet-bouwkundige aard. Uitgangspunt hierbij is dat de aanvrager zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. De gemeente is niet verantwoordelijk voor het verschaffen van een woning, dat is een eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een hem gelet op zijn persoonskenmerken geschikte woning. Daarbij is het uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte en beschikbare woning, passend bij zijn bestedingspatroon.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen bij het normale gebruik van de woning opgelost moeten worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

In dit kader gaat het om woningen op het niveau van de sociale woningbouw. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen nooit als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Een persoon kan alleen aanspraak maken op voorzieningen voortkomend uit dit resultaatsgebied, als deze het hoofdverblijf heeft in de gemeente waar de aanvraag wordt gedaan.

Onder het in het eerste lid, sub b genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de aanvrager, niet zijnde de mantelzorger, de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken. Het gaat hierbij dus niet om de mogelijkheid om te logeren, het zogenaamde ‘logeerbaar maken’.

Lid 22, sub a, b en c.

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks van mogelijke wijzen van compensatie. Zo kan de woning worden aangepast met roerende (losse woonvoorzieningen zoals een tillift), als onroerende woonvoorzieningen (nagelvaste voorzieningen, zoals een traplift). Het is dus mogelijk de woning aan te passen, maar ook om een andere geschikte woning aan te bieden, die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een belangenafweging moeten worden gemaakt. Uitgangspunt daarbij is de behoefte van de belanghebbende. Aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk belanghebbenden gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen.

Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de Beleidsregels opgenomen.

Bij omvangrijke woningaanpassingen kan afgewogen worden of er een aanpassing dient plaats te vinden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn. Hierbij spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Er wordt naar gestreefd om aanpassingen die eruit bestaan dat een aanbouw alleen dan plaatsvindt wanneer vastgelegd is dat deze aanpassing beschikbaar blijft zolang de belanghebbende de voorziening nodig heeft. Bij de beoordeling of een aanbouw of woonunit de meest geschikte oplossing is, dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid tot het opnieuw gebruiken van de voorziening nadat belanghebbende deze niet meer gebruikt (bijvoorbeeld na overlijden).

Sub d

Het college betaalt slechts de kosten van onderhoud, keuring en reparatie indien de woonvoorziening in het kader van deze Verordening is verleend en de kosten niet voortvloeien uit oneigenlijk gebruik van genoemde voorzieningen.

Sub e

Met een voorziening voor tijdelijke huisvesting worden die gevallen bedoeld waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van de woonvoorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en deze tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken. Ook als, in verband met het aanpassen van een woning waarnaar een cliënt gaat verhuizen, betrokkene de huidige woning langer moet aanhouden, kan dat reden zijn voor de gemeente om een voorziening voor tijdelijk huisvesting te verstrekken. De normen en criteria staan verder uitgewerkt in het Besluit en de Beleidsregels.

Lid 3

Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dit kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gezocht zal moeten worden. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de behoeften van de belanghebbende. Dat wil zeggen dat bij de afweging bepaald wordt hoe de behoeften van de belanghebbende zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente. Bijvoorbeeld, als de belanghebbende zijn gehele sociale netwerk en bijvoorbeeld mantelzorg in de directe nabijheid van de woning heeft kan verhuizen wel goedkoper zijn, maar ook sterke gevolgen hebben voor het welbevinden en zelfs zelfredzaamheid van de belanghebbende.

Indien is vastgesteld dat als de kosten voor het aanpassen van de woning, hoger zijn dan het in het Besluit genoemde bedrag, wordt het primaat om te verhuizen toegepast. In de Beleidsregels staat opgenomen hoe het primaat van verhuizen toe te passen.

Lid 4.

Indien verhuizen de meeste geschikte oplossing is, komt de belanghebbende in aanmerking voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. Dit betreft een forfaitair bedrag als tegemoetkoming betreft in de verhuis- en inrichtingskosten van de nieuwe woning. In de nieuw te betrekken woning kunnen ook nog individuele voorzieningen noodzakelijk zijn, deze worden betrokken bij het onderzoek en de beoordeling.

Artikel 9 Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid levensmiddelen beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen.

Deze dagelijkse primaire benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de belanghebbende zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht moeten worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt.

Te denken valt aan een boodschappenservice, waarbij opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de belanghebbende.

Het gaat hierbij niet alleen om de ingrediënten voor de samenstelling maar ook om de maaltijden zélf. Daarbij moet rekening gehouden worden met medische geïndiceerde diëten en eventueel met de wensen van de belanghebbende. Het te bereiken doel kan bijvoorbeeld behaald worden met gebruikmaking van een maaltijdservice, gezamenlijke groepsmaaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of andere mantelzorger – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Lid 2 stelt welke voorziening kan worden getroffen om goederen voor primaire levensbehoeften te verkrijgen. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals een boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat toelaten, kan gekozen worden voor het gebruik maken van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal het beginsel van “goedkoopst-compenserend” de leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de belanghebbende zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Mogelijk kan gebruik worden gemaakt van diensten van een persoon die voor meerdere mensen tegelijk boodschappen doet. Dit is efficiënter dan wanneer belanghebbende zelf met meerdere belanghebbenden samen boodschappen gaat doen.

Lid 3 bepaalt onder andere dat een reeds bestaande en geschikte boodschappenservice of maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat, voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar de gezinssamenstelling, kosten en feitelijke beschikbaarheid.

Artikel 10 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1

Belanghebbenden moeten in staat gesteld worden, te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding waarover men reeds beschikt. Het gaat hierbij om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder de compensatieplicht, maar als daar behoefte aan bestaat, kan de gemeente bemiddelen dat er geschikte en passende kleding gekocht kan worden, bijvoorbeeld met het inschakelen van vrijwilligers. Als de mobiliteit het probleem is, kan een vervoersvoorziening uitkomst bieden. Artikel 13 biedt hiervoor het kader.

Lid 2

Over schone, draagbare en doelmatige kleding kunnen beschikken, betekent dat er gewassen en gestreken moet kunnen worden, voor zover de belanghebbende daartoe niet zelf in staat is. H

et gebruik van een wasmachine, droger en strijkplank- en bout zijn hierbij uitgangspunt. Het gaat er dus om dat een belanghebbende niet in staat is met deze middelen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

Artikel 11 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht vallen als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname van de zorg. In een situatie waar dat aan de orde is, zullen er andere soort oplossingen gezocht moeten worden. Hier kan worden gedacht aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen, zoals kinderopvang. Onder de dagelijkse zorg wordt in dit kader bijvoorbeeld verstaan het helpen bij aan- en uitkleden en wassen en het van en naar school brengen van kinderen.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en een behoefte aan intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt weer onder de AWBZ.

Lid 2. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van relatief kortere duur zijn. De compensatie voor het niet zelf kunnen verzorgen (en opvoeden) van de tot het gezin behorende kinderen, zal bij een langere duur opgelost kunnen worden door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke, Wettelijk voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal het toekennen van een tijdelijke compensatie op z’n plaats zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken.

Artikel 12 Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1. Het te bereiken resultaat is hier dat de belanghebbende zich in, om en nabij zijn eigen woning moet kunnen bewegen en verplaatsen. Gedacht kan worden aan het zich verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een wandeling) horen bij het in artikel 13 genoemde resultaat namelijk: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij de in artikel 12 bedoelde verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn of het gebruik kunnen maken van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten kunnen worden bereikt. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek of slaapvertrekken, het toilet, de keuken en de natte cel. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, voorzover de belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. In principe valt een vliering of een zolder zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap maar bijvoorbeeld met een uitschuifbare of opvouwbare trap, niet onder de compensatieplicht.

Het doel van deze compensatieplicht is dat men zich in de voor het woongenot noodzakelijk te gebruiken ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld hiervan is een rolstoel of een tillift. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden (artikel 8), is de tillift (los of nagelvast) een voorziening die onder artikel 8 valt.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken. Voor het zich kunnen verplaatsen in de woning zouden ook twee voorzieningen kunnen worden verstrekt. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een traplift (artikel 8) in combinatie met een rolstoel voor beneden en een rolstoel voor boven, zodat de belanghebbende in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen.

Lid 2. In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis verstrekt kunnen worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik werd gemaakt van andere hulpmiddelen, verstrekt op basis van de ZorgverzekeringsWet of AWBZ.

Onder een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis gaat het in veel gevallen om het verschaffen van een rolstoel. De zogenaamde “rolstoel voor incidenteel gebruik” valt hier echter niet onder: Deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke.

Deze rolstoel voor incidenteel gebruik wordt grond van deze Verordening uitsluiten verstrekt in incidentele uitzonderingssituaties. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen als de noodzaak tot individuele aanpassingen (aangepaste rugleuning) aan een rolstoel voor incidenteel gebruik. Uitgangspunt is steeds dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het zich verplaatsen in, om en nabij de eigen woning.

lid 3. Een “rolstoelpool” vormt een algemene voorziening, welke de mogelijkheid biedt om aan mensen incidenteel een rolstoel beschikbaar te stellen. Het betreft hierbij rolstoelen, waarbij geen individuele aanpassingen nodig zijn. Een rolstoelpool zou een adequate oplossing kunnen zijn voor het probleem van het zich verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal het zich aansluiten bij “een rolstoelpool” een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Artikel 13 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1. Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de belanghebbende zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en (het) direct daaromheen gelegen gebied(en) kan verplaatsen.

Onder de directe woon- en leefomgeving wordt een afstand van maximaal vijf openbaar vervoer (OV)-zones verstaan berekend vanaf het woonadres van belanghebbende, of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met vijf OV-zones vanaf dit woonadres.

De verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan.

Indien het wel uitsluitend verplaatsingen in het kader van een betaalde baan betreft, dienen de nodige vervoersvoorzieningen vergoed te worden door de werkgever of vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken, zoals de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia). Het enkele feit dat je met de voorziening die je nodig hebt in het kader van het leven van alledag, ook naar je werk kunt, ontslaat de gemeente echter niet van de compensatieplicht. Ook mensen zonder beperking gebruiken hun auto vaak voor het reguliere woon-werkverkeer of voor het vervoer in het kader van werk.

Lid 2. De individuele voorzieningen die eventueel verstrekt worden om te bereiken dat de belanghebbende zich met gebruikmaking van een vervoermiddel in zijn woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen, betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal vervoermiddel gemaakt moeten worden, ten behoeve van betaalde arbeid. Verder zijn ook uitgesloten vakanties en ander verblijf die qua afstand verder reikt dan de vijf OV-zones vanaf het woonadres. Voor verplaatsingen die verder reiken dan vijf OV-zones vanaf het woonadres van de belanghebbende of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan vijf OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder, heeft het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wet te compenseren voorzieningen en valt buiten de werking van deze Verordening.

Het gaat hier om het compenseren van uitsluitend de noodzakelijke verplaatsingen zoals voor het doen van boodschappen zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt. Verder kan gedacht worden aan het op bezoek gaan; naar de dokter, paramedici, specialisten en ziekenhuisonderzoek. Vervoer naar specialisten en/of ziekenhuis komen alleen in aanmerking voor compensatie indien de zorgverzekeraar het vervoer voor bezoek aan specialisten en/of ziekenhuis niet vergoed. Het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, sporthal of een museum te bezoeken valt wel onder de compensatieplicht.

De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan echter voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat.

Van belang is dan om allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de belanghebbende. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft, geldt dat ook voor mensen met beperkingen.

Daarom is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte passend is en overeenkomt met de situatie.

Lid 3. Een “scootmobielpool” is een algemene voorziening, welke de mogelijkheid biedt om aan mensen incidenteel een scootmobiel beschikbaar te stellen. Het betreft hierbij scootmobielen, waarvoor geen individuele aanpassingen nodig zijn. Dit kan een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte voor korte afstanden. Datzelfde geldt voor het zogenaamde aanvullende vervoer. Om hiervoor maatwerk te leveren zal de vervoersbehoefte van de belanghebbende het uitgangspunt vormen voor de beoordeling welke voorziening nodig en passend is om het te bereiken resultaat te bereiken.

Artikel 14 De mogelijkheid om contact te hebben met medemensen en deel te nemen

aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

Lid 1. Er kan bij dit lid gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarde hiervoor is bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal het toepassen van artikel 13 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Lid 2.

Als een vervoersvoorziening de belanghebbende voldoende in staat stelt om aan de gewenste activiteiten deel te nemen kan ook artikel 13 het vervoersprobleem opgelost worden.

HOOFDSTUK 6 VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING, EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Paragraaf 1 Verstrekking van voorzieningen

Artikel 15 Mogelijke verstrekkingwijzen

In lid 1 wordt bepaald in welke vorm voorzieningen eventueel verstrekt kunnen worden.

De mogelijkheden voor een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 van de Wet. De financiële tegemoetkoming is in artikel 7, lid 2 van de Wet benoemd, als zijnde een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

Lid 2 betreft de dubbele motiveringsplicht, welke in artikel 26 lid 1 van de Wet als volgt is omschreven: ‘de motivering van een beschikking op de aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem’.

Het college moet aldus altijd motiveren hoe de aangedragen oplossing, ongeacht of er daadwerkelijk individuele voorzieningen worden ingezet, bijdraagt aan de oplossing van de hulpvraag van de klant. Daarbij wordt enerzijds aangegeven welke voorzieningen beschikbaar zijn en anderzijds hoe deze compensatie bijdragen aan de resultaten van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Paragraaf 2 Verstrekking in natura

Artikel 16 Inhoud beschikking

Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij primair om welke soort voorziening(en) passend zijn in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven voor welke duur de voorziening wordt verstrekt om het beoogde resultaat te bereiken. Daarbij is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt kan worden. Als er een overeenkomst voor een voorziening, bijvoorbeeld een rolstoel, is gesloten wordt dit in de beschikking vermeld.

Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan.

Hoe hoog de eigen bijdrage is wordt op grond van artikel 20 lid 2 door het CAK berekend en door het CAK bij afzonderlijke beschikking opgelegd. De gemeente bepaalt vooraf óf er een eigen bijdrage wordt opgelegd en wat, binnen de gestelde maxima, de hoogte van de eigen bijdrage kán zijn.

Het CAK bepaalt ook de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg. De eigen bijdrage voor de Wet gaat echter vóór op de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg.

Paragraaf 3 Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 17 Overwegende bezwaren

Dit artikel legt het college de verplichting op in de Beleidsregels te bepalen, in welke gevallen of situaties er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is die aangevraagd, omdat deze valt onder de kwalificatie “ overwegende bezwaren” van artikel 6 van de Wet. Dit kan zijn als geconstateerd is dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit het geval zijn wanneer het gaat om (zeer) kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget in een kort tijdsbestek niet praktisch uitvoerbaar is. Dit kan een argument zijn om geen keuzevrijheid te bieden. In de beschikking moet gemotiveerd onderbouwd kunnen worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn. Zie in dit verband de uitspraak van de CRvB 12-01-2010 LJN:BL4037.

Artikel 18 Inhoud beschikking

Lid 1 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget bij beschikking wordt bepaald. Het gaat allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat, zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Hierbij kan gedacht worden aan het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals alle noodzakelijke persoonlijke verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving.

Indien er aanvullende voorwaarden worden toegekend, waar het geld voor bedoeld is en aan welke eisen moet worden voldaan, wordt dat ook in de beschikking vastgelegd.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag de belanghebbende ontvangt, met vermelding op welke wijze dat bedrag is samengesteld. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van de belanghebbende in dit opzicht wordt verwacht.

Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan.

Hoe hoog de eigen bijdrage is wordt door het CAK berekend en door het CAK bij afzonderlijke beschikking opgelegd. De gemeente bepaalt wel vooraf óf er een eigen bijdrage wordt opgelegd en wat, binnen de gestelde maxima, de hoogte van de eigen bijdrage kán zijn. Het CAK bepaalt ook de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg. De eigen bijdrage voor de Wmo gaat echter vóór op de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg.

Paragraaf 4 Verstrekking van een financiële tegemoetkoming

Artikel 19 Inhoud beschikking

Lid 1 bepaalt wat er in de beschikking omtrent van de financiële tegemoetkoming vermeld dient te worden. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het beoogde resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming bestemd is. Daarnaast moet vermeld worden voor welke periode en in welke termijnen het toegekende bedrag verstrekt wordt en of daartoe er met belanghebbende een overeenkomst is gesloten.

Lid 2. Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming kan een eigen aandeel worden gevraagd. Indien dit aan de orde is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden.

Indien het college zelf het eigen aandeel berekent, en in rekening brengt, dient deze er zorg voor te dragen dat de regels rond de anti-cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen. Met name als al een eigen bijdrage AWBZ wordt betaald zal herberekening van de eigen bijdrage AWBZ door het CAK plaats moeten vinden, aangezien een eigen aandeel op basis van de Wet voor gaat op een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ.

De criteria omtrent het eigen aandeel staat in het Besluit vastgelegd.

Artikel 20 Eigen bijdragen en eigen aandeel

1.Er mag geen eigen bijdrage worden geheven voor rolstoelen en voorzieningen welke aan kinderen tot de leeftijd van 18 jaar worden verstrekt.

Hoofdstuk 7 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en

Besluitvorming, intrekking en terugvordering

 

Artikel 21 Beslistermijn

De Awb bepaalt dat, als bij Wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is acht weken. De Wet bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen.

Voor een aantal onderdelen is de termijn van acht weken niet altijd haalbaar. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen en voorzieningen waarvoor een passing (individueel aanmeten van de voorziening) moet worden gedaan, zoals een rolstoel. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn. Er is gekozen om voor resultaatsgebied 2 (een voorziening voor het wonen in een geschikt huis) een termijn van maximaal 12 weken te hanteren. Voor de resultaatsgebieden 6 t/m 8 (een voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning, een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en een voorziening voor het ontmoeten van medemensen het op basis daarvan sociale verbanden aangaan) maximaal 10 weken. Het uitgangspunt blijft dat de doorlooptijden zo kort als mogelijk worden gehouden.

Indien in het individuele geval de termijn niet wordt gehaald om een besluit te nemen, dient hiervoor de belanghebbende schriftelijk met opgave van redenen op de hoogte te worden gesteld.

Daarbij wordt tevens de nieuwe uiterlijke besluitdatum wordt vermeld. De belanghebbende heeft hierbij altijd de mogelijkheid om bezwaar in te dienen in het kader van Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen.

Artikel 22 Beperkende voorwaarden

Er geldt een aantal beperkende voorwaarden voor het verstrekken van voorzieningen.

Lid 1 onder a bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een uitzondering voor hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname.

Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen de gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden.

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie van het concrete geval. Ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is wordt daartoe gerekend. De voorziening zal immers iemand voor lange tijd of zelfs zijn gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Lid 1 onder b bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat dan in de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend kunnen zijn kan volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Lid 2, sub a. Indien een persoon zijn belemmeringen kan compenseren door het anders organiseren van zijn leven, het inschakelen van zijn sociale netwerk, een collectieve voorziening of een voorliggende voorziening, dan is de verstrekking van een individuele voorziening niet aan de orde.

Lid 2 bepaalt onder b dat er geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de belanghebbende.

Lid 2, sub d. Als een voorziening onveilig is voor hemzelf of voor derden, of de gezondheid niet ten goede komt, wordt een voorziening evenmin verstrekt. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als iemand beschikt over te weinig verkeersinzicht om met een scootmobiel te rijden. Of als iemand een scootmobiel aanvraagt terwijl hij op medische gronden zoveel mogelijk moet blijven bewegen en hij nog kan fietsen op een fiets met trapondersteuning.

Lid 2, sub e. Er wordt geen voorziening toegekend als niet meer is na te gaan of de aangevraagde voorziening bij de aanschaf noodzakelijk was en of er toen wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest dan kan de gemeente volstaan met het achteraf vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening.

Lid 2, sub h. Met de aard van de materialen wordt bijvoorbeeld bedoeld het aanpassen van de woning in verband met vocht- en tochtproblemen en het opheffen van allergene factoren. Bij vocht- en tochtproblemen is de eigenaar van de woning de eerst aangewezene om oplossingen aan te dragen.

Lid 2, onder g. In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van de belemmeringen geen meerkosten met zich meebrengt. Bijvoorbeeld, iemand die reeds een particuliere huishoudelijke hulp had voordat beperkingen optraden. Nu er beperkingen zijn hoeven er dus niet direct meerkosten te bestaan m.b.t. het huishouden. Immers belanghebbende was reeds kosten kwijt aan deze hulp, de ontstane belemmeringen hebben hierin geen verandering gebracht. Ook kan gedacht worden aan kosten die iemand reeds kwijt was voor onderhoud en brandstof voor een auto.

Lid 2, sub 1. Zie begripsomschrijving, artikel 1, lid 13 voor definitie hoofdverblijf.

In lid 3 wordt aangegeven dat bij het verstrekken van een voorziening rekening gehouden wordt met keuzes van de belanghebbende gericht op beperkingen horende bij diens levensfase. Verwacht mag worden dat een belanghebbende bij keuzes die gemaakt worden rekening houdt met beperkingen die horen bij zijn levensfase op dat moment. Er zullen geen voorzieningen verstrekt worden bij situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn maar niet passen bij de individuele omstandigheden waarin de belanghebbende zich bevindt.

staan.

Te denken valt hierbij aan de kosten van verhuizing naar een kleinere woning omdat de kinderen het huis uit zijn of omdat de woning gezien de leeftijd te groot of onpraktisch wordt. Iedereen kan op die situatie anticiperen door tijdig te reserveren voor de kosten die met een dergelijke verhuizing gepaard gaan. Maar bijvoorbeeld ook als een belanghebbende, terwijl hij reeds beperkingen had, is verhuisd van een (gezien zijn beperkingen) geschikte woning naar een woning waarvan hij wist dat hij hier belemmeringen zou ondervinden bij het normale gebruik ervan.

Artikel 23 Advisering

Lid 1. Voor de beoordeling van de gevraagde voorziening kan het noodzakelijk zijn een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 23 daartoe de mogelijkheden. Zo bepaalt lid a is dat het college iemand kan uitnodigen om op een bepaalde plaats en tijd nadere informatie te komen verstrekken die nodig is om tot een zorgvuldig voorbereid besluit te komen.

In lid b is bepaald dat er uitgebreider deskundigenonderzoek kan plaatsvinden, bijvoorbeeld door een arts of psycholoog. Bij de medische advisering zal de ICF terminologie als toetsingskader gebruikt gehanteerd worden met het oog op de uniformiteit en consistentie in de rapportage, het onderzoek, beoordeling en de besluitvorming.

Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen in geval zonder dit nader onderzoek de zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is.

In principe mag van de belanghebbende verwacht worden dat hij meewerkt. Is de belanghebbende niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder diens medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen, nadat belanghebbende daarvan in kennis is gesteld en deze niet is teruggekomen op zijn besluit om geen medewerking te verlenen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen worden.

Lid 2 geeft de situaties weer waarin een deskundige adviesinstantie, in de meeste gevallen een medisch adviseur, psycholoog of bouwkundige, om advies gevraagd wordt.

Dit zal in ieder geval aan de orde zijn in die situaties waarin bijvoorbeeld de medische of bouwkundige situatie dusdanig onduidelijk is dat er door namens het college geen indicatie gesteld kan worden. Uiteraard zal er een medisch deskundigenadvies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden.

In geval zich situaties voordoen waarbij er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies.

Dan biedt het laatste lid, sub c, van dit artikel daartoe de mogelijkheid dat op te vragen.

Artikel 24 Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een wijziging van de situatie de plicht bestaat om het college hiervan op de hoogte te stellen in geval deze kan vermoeden dat deze wijziging van invloed kan zijn op de verstrekte voorziening. Zo zal bij het overlijden van de belanghebbende, de voorziening stopgezet moeten worden. De nabestaanden dienen het overlijden dan ook zo snel mogelijk aan de gemeente te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via registratie van de overlijdensakte in het GBA kennis nemen van deze gewijzigde omstandigheid. Andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar voor de gemeente. In die situaties ligt de meldingsplicht bij de belanghebbende en zijn naasten en kan de gemeente op basis van dit artikel erop vertrouwen dat zij de relevante wijzigingen in de situatie doorgeven.

Artikel 25 Heronderzoek

Zowel bij een periodieke als bij een eenmalige verstrekking is het college bevoegd om van tijd tot tijd te bezien in hoeverre de verstrekte voorziening nog adequaat is.

Artikel 26 Wijziging en intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze Verordening, kan bij wijziging van omstandigheden geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. Gedacht kan worden aan verandering in de gezinssamenstelling, die invloed heeft op de indicatie voor hulp bij het huishouden.

Indien bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daaraan op enig moment niet is of niet meer wordt voldaan, bestaat op grond van artikel 27 ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent.

Ook in geval beslist is op onjuist verstrekte gegevens bestaat de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie is terugvordering een mogelijkheid.

Een beschikking wordt afgegeven met de bedoeling dat belanghebbende daar een voorziening mee treft. Als binnen 3 maanden na besluitvorming de voorziening zonder geldige reden nog steeds niet is getroffen door de belanghebbende, bestaat de mogelijkheid om de toewijzingsbeschikking geheel of ten dele in te trekken.

Artikel 27 Terugvordering

In geval een besluit tot toekenning van een recht op compensatie met terugwerkende kracht is ingetrokken kan onder bepaalde voorwaarden tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening met terugwerkende kracht is ingetrokken. Zowel een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming als een pgb kunnen worden teruggevorderd. Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook, als blijkt dat de verstrekking door toedoen van de belanghebbende of diens nabestaanden onterecht heeft plaatsgevonden doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt of er geen wijzigingen zijn gemeld.

Artikel 28 Anti-speculatiebeding

Vooral met bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen zijn doorgaans behoorlijke bedragen gemoeid. Daarbij kan het voorkomen dat het aanbrengen van de voorzieningen leidt tot een waardestijging van de woning (bijvoorbeeld in het geval van een aanbouw). Daartegen bestaat op zichzelf geen bezwaar. Er zijn echter situaties waarin de belanghebbende kort na het aanbrengen van de voorzieningen de woning weer verlaat. Betreft dit een huurwoning dan kan deze wellicht aansluitend of op een later moment opnieuw aan een persoon met beperkingen/problemen worden toegewezen. Is de woning daarentegen in eigendom van de belanghebbende dan zal verkoop aan een persoon met beperkingen/problemen slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk zijn. Dat betekent enerzijds dat de voorzieningen verloren gaan en er dus vanuit gemeentelijk oogpunt gezien sprake is van kapitaalvernietiging. Anderzijds kan de verkoopopbrengst voor de belanghebbende/ woningeigenaar hoger zijn. Om bovenstaande effecten van een waardestijging van een woning enigszins te beperken, wordt het zogenaamde anti-speculatiebeding gehanteerd.

Dit betekent dat de belanghebbende in geval bij verkoop van de woning binnen tien jaar na gereedmelding van de werkzaamheden van de aangebrachte voorzieningen een deel aan de gemeente dient terug te betalen. Hierbij geldt een afschrijving over een termijn van tien jaar. De staffel voor de afschrijving staat vermeld in het Besluit.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 29 Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wet om maatwerk gaat, dient het college een zorgvuldige afweging te maken en uiteindelijk te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onredelijkheid of billijkheden noch verschilt van soortgelijke gevallen.

Deze belangenafweging zal minder vaak nodig zijn, omdat het veelal gaat om een zeer persoonlijke beoordeling. Als er desondanks toch nog sprake is van een niet redelijke of billijke situatie biedt de hardheidsclausule een oplossing. De belanghebbende kan dan een beroep doen op deze clausule.

Artikel 30 Indexering

De in het Besluit genoemde bedragen kunnen jaarlijks aangepast worden. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd de eigen bedrage en het eigen aandeel aan te passen.

Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen in het Besluit op te nemen, zodat de bedragen snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

Artikel 31 Evaluatie

De Wet vereist evaluatie. Dit artikel biedt de mogelijkheid deze evaluatie om de vier jaar te doen plaatsvinden.