Organisatie | Harlingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 2012 |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 1.
2. Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17,18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende
zaken.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 02-01-2013 | Onbekend | 09-11-2011 Onbekend | - |
1. Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar
van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of
beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.
2. Bij de gebruikersbelasting wordt:
a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven (verder: de gebruiker), aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven (verder: de gebruikgever); de
gebruikgever is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op de
b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter
beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking
heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan
wie die zaak ter beschikking is gesteld.
3. Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die
onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die
onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan
1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar, bedoeld in artikel 1.
2. Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17,18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende
1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:
a. voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond,
daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van
glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweekof teelt
van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te
b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in
c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van
levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de
voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit
Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,
zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met
volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend
het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail,
een en ander met inbegrip van kunstwerken;
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door
organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen,
met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en
die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van
publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van
zodanige werken die dienen als woning;
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden
zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt
toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de
publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige
onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst voor het belang
van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de
gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden,
monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of
waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt
recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen
van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
het reddingsbootstation van de Stichting Koninklijke Reddingsmaatschappij.
2. De vrijstelling voor de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
3. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 2%;
2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 2%.
2. Belastingaanslagen van minder dan € 10,00 worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet
verenigde verschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere
1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in zes gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
2. In afwijking van het eerste lid van dit artikel geldt dat ingeval de gemeente is gemachtigd tot automatische incasso, de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid van dit artikel geldt dat ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerendezaakbelastingen en andere heffingen en belastingen, gelijk of minder is dan € 80,-, de aanslagen moeten worden betaald in één termijn, welke vervalt twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.
4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden van dit artikel gestelde termijnen.
Bij de invordering van de onroerende-zaakbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven voor de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.
De "Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2011" van 10 november 2010, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 19 januari 2011 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 11, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich