Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Kerkrade

Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Kerkrade

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKerkrade
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening WWB 2012 gemeente Kerkrade
CiteertitelToeslagenverordening WWB 2012 gemeente Kerkrade
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Toeslagenverordening 2005 gemeente Kerkrade

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-01-201201-01-2013Nieuwe regeling

25-04-2012

Zuid-Limburger 16-05-2012

12Rb020

Tekst van de regeling

Intitulé

TOESLAGENVERORDENING WWB GEMEENTE KERKRADE 2012

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de WWB;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van Kerkrade;

    • d.

      de norm alleenstaande en alleenstaande ouder: de norm als bedoeld in artikel 20 van de wet;

    • e.

      de gezinsnorm: de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn, zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 van de wet;

    • f.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 van de wet;

    • g.

      woonkosten:

    • I.

      indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

    • II.

      indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van een gezin gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De toeslag, zoals bedoeld in artikel 25 WWB, bedraagt:

    • a.

      20 % van de gezinsnorm voor een belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      10 % van de gezinsnorm voor een belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 2.

    Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in het geheel niet worden gedeeld met een kind zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van de wet.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar 10 % van de gezinsnorm.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid ontvangt een alleenstaande van 21 jaar geen toeslag.

  • 5.

    In afwijking van het eerste en derde lid van dit artikel ontvangt de alleenstaande of alleenstaande ouder geen toeslag indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 4 Verlagen norm gezin

  • 1.

    De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 10 % van de gezinsnorm voor het gezin dat met één of meer anderen hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 2.

    Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in het geheel niet worden gedeeld met een kind zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 van de wet.

  • 3.

    De verlaging van de gezinsuitkering zoals bedoeld in artikel 21 van de wet bedraagt 20 % van die gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor het gezin geen woonkosten zijn verbonden.

Artikel 5 Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 WWB bedraagt 20% van de gezinsnorm indien geen woning wordt bewoond.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 6 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 5 van deze verordening

geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt:

  • a.

    50 % van de gezinsnorm voor een alleenstaande;

  • b.

    70 % van de gezinsnorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    80 % van de gezinsnorm voor een gezin.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2012.

Per voornoemde datum vervalt de Toeslagenverordening 2005 gemeente Kerkrade.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Kerkrade.

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Kerkrade in zijn openbare vergadering d.d. 25 april 2012.

Toelichting

Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Kerkrade

 

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven.

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 % van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

het kunnen delen van kosten met een ander;

de woonsituatie;

de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

 

Van deze laatste optie maken de Parkstadgemeenten geen gebruik.

 

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen.

 

Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

 

Artikelsgewijze toelichting Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Kerkrade

 

Artikel 1 Begrippen

Lid 1

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

 

Lid 2

Onderdeel d: gezinsnorm

Voor het begrip ‘gezinsnorm’ wordt verwezen naar de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn, zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 WWB. Deze norm komt overeen met de gehuwdennorm zoals die luidde vóór 1 januari 2012 waarbij beide echtgenoten jonger dan 65 jaar zijn.

 

Onderdeel e: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaald dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

 

Onderdeel f: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van de artikelen 3 en 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is. Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaardeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaardeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

 

Artikel 2 Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar. In het geval van een gezin is ervoor gekozen om deze verordening uitsluitend toe te passen indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn. Hier is aansluiting gezocht bij de gezinsnormen zoals neergelegd in artikel 21 WWB.

Ten aanzien van een gezin waarvan ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn, geldt immers de gezinsnorm zoals neergelegd in artikel 21 lid 1 WWB. Voor gezinnen die bestaan uit twee meerderjarige personen waarvan één of beide 18, 19 of 20 jaar zijn en gezinnen die bestaan uit drie meerderjarige personen, waarvan twee personen 18, 19 of 20 jaar zijn, gelden lagere normen zoals opgenomen in artikel 21 lid 2 WWB. Ten aanzien van deze gezinnen is deze verordening niet van toepassing.

 

 

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

Lid 1

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening.

 

De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 % van de gezinsnorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening.

 

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Dat geldt zowel bij het bij een particulier wonen als wel bij het huren van een kamer van een kamerverhuurder. In beide situaties zullen bijvoorbeeld de kosten van gas, licht en water lager zijn dan in een volledige woning. Zolang geen sprake is van een gezinslid of van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor een toeslag van 10 % van de gezinsnorm (zie artikel 3 lid 1 onderdeel b van deze verordening).

Op dit moment kent de gemeente Kerkrade kamerbewoners met 10% en met 20% toeslag.

Dat betekent dat wij de toeslag voor de personen met 20% moeten verlagen. Uit oogpunt van fatsoen kunnen wij de uitkering van die betrokken personen niet in een keer verlagen. Wij doen dat ingaande 1 april 2012 stapsgewijs met 1/12 deel van 10% van de toeslag. Dat betekent dat deze personen na maximaal 12 maanden die toeslag krijgen waar zij op grond van hun huisvestingssituatie recht op hebben.

 

Lid 2

Uit artikel 25 lid 1 WWB en artikel 26 WWB volgt dat een belanghebbende de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder met een laag inkomen. Hiervan is sprake indien dat kind een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

 

Uit het systeem van de WWB volgt dat een alleenstaande ouder in theorie kosten kan delen met zijn inwonend studerend kind tussen 18 en 27 jaar dat per maand een in aanmerking te nemen inkomen heeft dat meer bedraagt dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 WWB (€ 604,15) en minder dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 WWB (€ 1059,49). Het kind behoort dan immers op grond van artikel 4 lid 2 WWB niet tot het gezin. Het is dus ‘een ander’ (als bedoeld in artikel 25 WWB) waarmee kosten gedeeld kunnen worden.

 

Een studerend kind dat meer verdient dan € 1059,49 is een niet-rechthebbend gezinslid. In theorie kunnen weliswaar kosten gedeeld worden met dit niet-rechthebbende gezinslid, maar zijn inkomen wordt ook al meegenomen bij het bepalen van het recht op bijstand van de overige gezinsleden (voor zover dit hoger is dan € 1059,49). Het ligt niet voor de hand daarboven nog een verlaging toe te passen wegens kostendeling.

In deze verordening is er voor gekozen te bepalen dat in het geheel geen kosten kunnen worden gedeeld met een inwonend studerend kind.

 

 

Dit betekent dat de gemeenteraad geen gebruik maakt van de theoretische mogelijkheid een lagere toeslag te verstrekken aan een alleenstaande ouder met een inwonend studerend kind van 18 jaar of ouder met een in aanmerking te nemen inkomen tussen € 604,15 en € 1059,49. Een alleenstaande met een inwonend studerend kind komt daarmee in aanmerking voor een toeslag van 20 % van de gezinsnorm.

Met deze keuze wordt een inconsequent systeem voorkomen, in het bijzonder wanneer het inwonend studerend kind weinig meer verdiend dan € 1059,49. In dat geval zou immers ook geen verlaging worden toegepast omdat hij een niet-rechthebbend gezinslid is.

 

Ten aanzien van een zorgbehoevende die niet tot het gezin behoort zoals bedoeld in artikel 4 lid 5 WWB en waarmee ook kosten kunnen worden gedeeld, is in deze verordening geen uitzondering geformuleerd. Reden hiervoor is dat het kosten delen met deze personen niet leidt tot een inconsequent systeem.

 

Lid 3 en 4

Op grond van artikel 29 lid 1 WWB kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen. Dat is geregeld in artikel 3 lid 3 en 4 van deze verordening. In het derde lid is de toeslag geregeld voor een alleenstaande van 21 jaar. In het vierde lid is de toeslag vastgesteld voor een alleenstaande van 22 jaar.

 

Op dit moment hebben zelfstandig wonende 21- en 22-jarigen nog 20% toeslag. De nieuwe verordening betekent voor hen daarom een inkomensachteruitgang. Hiervoor is echter heel bewust gekozen. 21- en 22-jarigen verdienen als zij werken namelijk vaak minder dan het wettelijk minimumloon, dat vanaf 23 jaar geldt. Dat betekent dat, als zij een volledige toeslag krijgen, het inkomen uit bijstand hoger is dan wanneer zij werken. Dat motiveert natuurlijk niet om te gaan werken.

Uit oogpunt van fatsoen kunnen wij de uitkering van de betrokken personen niet in een keer verlagen. Wij doen dat ingaande 1 april 2012 stapsgewijs met 1/12 deel van 10% van de toeslag. Dat betekent dat deze personen na maximaal 12 maanden die toeslag krijgen waar zij op grond van hun leeftijd recht op hebben. Een 21-jarige heeft na 12 maanden maximaal 10% toeslag, wat correct is omdat hij dan inmiddels 22 jaar zal zijn. Een 22-jarige krijgt zolang hij nog 22 jaar is maandelijks minder toeslag, tot het moment waarop hij 23 jaar wordt en hij weer recht heeft op maximaal 20% toeslag.

 

Lid 5

Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gezin, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie.

Artikel 3 lid 5 bepaalt dat belanghebbenden niet in aanmerking komen voor een toeslag indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Er is onder andere geen sprake van woonkosten voor de belanghebbende:

•      bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

•      indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).

 

 

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33 lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB.

 

Op dit moment hebben zelfstandig wonende personen zonder woonlasten nog 15% toeslag. De nieuwe verordening betekent voor hen daardoor een inkomensachteruitgang, te weten ruim € 60 exclusief vakantietoeslag.

Uit oogpunt van fatsoen kunnen wij de uitkering van de betrokken personen niet in een keer verlagen. Wij doen dat ingaande 1 april 2012 stapsgewijs, waarbij wij de toeslag in 6 achtereenvolgende maanden met steeds 10% van het verschil (ruim € 6 per maand) zullen verlagen.

 

Artikel 4 Verlagen norm gezin

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gezinsnorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 % van de gezinsnorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).

Artikel 4 lid 2 van deze verordening komt overeen met de bepaling zoals opgenomen in artikel 3 lid 2 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.

Artikel 4 lid 3 van deze verordening komt overeen met de bepaling zoals opgenomen in artikel 3 lid 5 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.

 

Artikel 5 Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gezin, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

In artikel 5 van deze verordening is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 % van de gezinsnorm indien geen woningwordt aangehouden.

Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen.

 

Artikel 6 Anti-cumulatiebepaling

De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti-cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) zo laag moet vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college de bijstand op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen al in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) ten minste moet vaststellen.

 

Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

 

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij de datum van inwerkingtreding van een aantal voor de WWB van belang zijnde wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” (32 815).

 

Artikel 8 Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.