Organisatie | Opsterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening Opsterland 2012 |
Citeertitel | Bouwverordening Opsterland 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Toelichting Bouwverordening Opsterland 2012.PDF |
Geen
Beleidsregels intrekken bouw -en sloopvergunningen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-05-2012 | nieuwe regeling | 07-05-2012 www.opsterland.nl, 15-05-2012 | 2012-03501 |
2 DE AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II . Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen (vervallen)
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een vergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
4 PLICHTEN TIJDENS EN BIJ VOLTOOIING VAN DE BOUW EN BIJ INGEBRUIKNEMING VAN EEN BOUWWERK
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden (vervallen).
5 STAAT VAN OPEN ERVEN EN TERREINEN, AANSLUITING OP DE NUTSVOORZIENINGEN EN HET WEREN VAN SCHADELIJKE EN HINDERLIJKE GEDIERTE
Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
Artikel 9.5 Termijn van advisering
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting
De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid
De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
10 OVERIGE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen (vervallen)
Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen (vervallen)
Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 mei 2012
De griffier, De voorzitter,
Ieke Zwart Francisca Ravestein
BIJLAGE 1 GEGEVENS EN BESCHEIDEN AANVRAAG BOUWVERGUNNING
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1
Artikel 1 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening (vervallen)
Artikel 2 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening (vervallen)
Artikel 3 Funderingsplan (vervallen)
Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens (vervallen)
Artikel 5 Bouwveiligheidsplan (vervallen)
Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen (vervallen)
BIJLAGE 7 KWALITEITSEISEN VOOR BUIZEN EN HULPSTUKKEN VAN DE BUITENRIOLERING OP ERVEN EN TERREINEN (vervallen)
BIJLAGE 9 REGLEMENT VAN DE ORDE VAN DE WELSTANDSCOMMISSIE
In dit reglement worden de instelling, de samenstelling, de benoeming en de werkwijze van de Commissie vastgesteld.
1.2 Benoeming van de Commissieleden
2.1 Taakomschrijving Commissie
2.3 Niet wettelijke verplichte taken
2.4 Taakomschrijving Commissieleden
3 Werkwijze Bouw- en Woningtoezicht
4.2 Openbaarheid, locatie en publicatie Commissievergadering
5. B&W vragen ‘Second Opinion‘
1. Aanwijzing van de Commissie
De gemeente wijst de G(emeenschappelijke) R(egeling) hûs en hiem aan als Welstandscommissie.
De Welstandscommissie kent de volgende samenstelling:
2. een secretaris, de rayonarchitect van hûs en hiem
3. ten minste twee (monumenten-)architecten
5. een gemeentelijke bouwtechnisch deskundige
7. en facultatief andere disciplines, zoals bijv. landschapskunde, e.d. welke voor een adequate beoordeling van belang worden geacht.
De gemeente wijst de G(emeenschappelijke) R(egeling) hûs en hiem aan als Monumentencommissie.
De Monumentencommissie kent als vaste bezetting:
2. een secretaris, de monumentenarchitect van hûs en hiem
3. ten minste één monumentenarchitect
5. ten minste één architectuur-historicus
6. de rayonarchitect van hûs en hiem
De Commissie, functionerend als integrale Welstands- en Monumentencommissie adviseert zowel op welstandsaspecten op basis van de Woningwet 2003, als op monumentenaspecten op basis van de Monumentenwet (1988) en de gemeentelijke en provinciale monumentenverordening. In het geïntegreerde advies komt duidelijk naar voren welke aspecten betrekking hebben op de welstand en welke op de aanvraag om monumentenvergunning. De Commissie formuleert één gezamenlijke conclusie.
De (integrale) Commissie kent als vaste bezetting ten minste de disciplinaire samenstelling die voor een adequate beoordeling van de welstands- en monumentenaspecten relevant worden geacht. De Commissie hanteert als toetsingskader de door de gemeenteraad vastgestelde gebiedsgerichte – en objectgerichte criteria.
De ‘Regeling op de Commissie’, legt de werkwijze en samenstelling van de Commissie (Welstands- en Monumentencommissie) vast.
1.2 Benoeming van de Commissieleden
De benoeming van de voorzitter, de secretaris en de leden vindt plaats op voordracht van het Dagelijks Bestuur van de G.R. hûs en hiem door de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten
2.1 Taakomschrijving Commissie
De Commissie is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken van de Commissie: worden uitgevoerd op grond van de Woningwet 2003, de Monumentenwet 1988 en gemeentelijke en provinciale monumentenverordeningen. De Commissie is voorts beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.
Toetsing van vergunningplichtige bouwwerken.
De Commissie is bevoegd om B&W te adviseren over de welstandsaspecten van reguliere en gefaseerde aanvragen om bouwvergunning als bedoeld in artikel 44, lid 1 van de Woningwet 2003. Regulier vergunningplichtige bouwaanvragen worden in de regel binnen drie weken na behandeling van een welstandsadvies voorzien.
Toetsing van licht-vergunningplichtige bouwwerken.
De gemeente pleegt voor licht-vergunningplichtige bouwaanvragen als bedoeld in artikel 44, lid 2 van de Woningwet 2003 zelf de welstandstoets, maar kan in voorkomende gevallen de bouwaanvraag voorleggen aan hûs en hiem.
De Commissie krijgt de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren:
a. Beoordeling van aanvragen voor reclames (inzake de gemeentelijke APV).
b. Onder de regie van de gemeente, en op verzoek van de gemeente of de aanvrager, noodzakelijk geacht overleg voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen.
c. Desgevraagd adviezen uitbrengen aan B&W over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken.
d. Desgevraagd adviseren over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.
e. Desgevraagd adviseren in het geval van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn.
f. Voorlichting inzake ruimtelijke kwaliteit aan de gemeenteraad, B&W en burgers.
Toetsing van monumentenaanvragen
De Commissie is bevoegd om B&W te adviseren over de monumentenaspecten verbonden aan bouwaanvragen voor monumenten. Bouwaanvragen voor monumenten worden in de regel binnen vier weken na behandeling van een integraal advies voorzien.
2.4 Taakomschrijving Commissieleden
De leden van de Commissie (voorzitter, secretaris en overige leden) worden geselecteerd op de noodzakelijk geachte materiedeskundigheid en zijn onafhankelijkheid.
De secretaris, de rayonarchitect van hûs en hiem , voert onder regie van de gemeente als gemandateerd lid van de Commissie het (eerste) vooroverleg met de planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden, verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling van de adviesaanvragen in de Commissie voor.
De voorzitter, een materiedeskundige met bestuurlijke ervaring, is verantwoordelijk voor het functioneren van de Commissie en de kwaliteit van de advisering. Hij/ zij ziet toe dat de Commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijke welstandsbeleid. Tijdens de vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/gastvrouw voor alle aanwezigen. Hij/ zij licht de vergaderorde toe en informeert wie van de aanwezigen bij een agendapunt wil toelichten. Na de fase van de toelichtingen (secretaris/externe toelichters) wordt deze afgerond en vangt de fase van de beraadslaging aan, een fase waaraan alleen de leden van de Commissie deelnemen.
De voorzitter draagt er zorg voor dat na de inhoudelijke discussie een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting wordt gegeven, resulterend in een conclusie. De voorzitter bewaakt de voortgang van de agenda.
De voorzitter ziet er op toe dat, in het geval dat één van de leden van de Commissie op een of andere wijze een zakelijke binding heeft met een bouwplan, dit lid in voorkomend geval niet zal deelnemen aan de beraadslagingen en zo mogelijk zal worden vervangen.
Bij het overleg met de gemeente en de pers treedt de voorzitter namens de Commissie naar buiten. De voorzitter organiseert met de Commissie jaarlijks een inhoudelijk evaluatie van de werkzaamheden. De resultaten van de evaluatie worden opgenomen in het jaarlijkse verslag van de Commissie.
3 Werkwijze Bouw- en Woningtoezicht
De welstandsprocedure begint met een selectie van bouwplannen in licht-vergunningplichtige en vergunningplichtige bouwaanvragen. Bouw- en Woningtoezicht toetst een bouwplan eerst op de vereisten in het bestemmingsplan en de bouwverordening. Ten behoeve van de welstands- en monumententoets beoordeelt de ambtenaar of het bouwplan is voorzien van de benodigde bescheiden om het te kunnen toetsen. Welke gegevens nodig zijn, is vastgelegd in de AMvB ‘Indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning’.
De Commissie kent een tweetal werkwijzen, één op het locatie bij de gemeente (Kleine Commissie) en één op het bureau van hûs en hiem (Grote Commissie).
4.2 Openbaarheid, locatie en publicatie Commissievergadering
De Commissie vergadert in de regel eenmaal per twee weken. De vergaderingen vinden plaats ofwel in het gemeentehuis, dan wel op een andere vaste locatie binnen de gemeente (Kleine Commissie), ofwel op het kantoor van hûs en hiem (Grote Commissie). De behandeling van de adviesaanvragen is openbaar, tenzij de gemeente op grond van het gestelde in de Wet Openbaarheid van Bestuur, gronden aanwezig acht om de behandeling besloten te doen plaatsvinden. De behandeling van bouwplannen in mandaat is evenzeer openbaar met dezelfde uitzonderingsclausule op grond van de Wet Openbaar Bestuur. De gemeente informeert op verzoek van de aanvrager van een bouwvergunning waar en wanneer behandeling van de Commissie plaatsvindt. Voor zoveel mogelijk zal de agenda van de Kleine Commissie op het gemeentehuis ter inzage worden gelegd en worden gepubliceerd in het lokale huis-aan-huisblad alsook onderdeel vormen van de gemeentelijke website. hûs en hiem informeert op verzoek van de aanvrager van een bouwvergunning, van de gemeente , dan wel van andere belangstellenden waar en wanneer behandeling in de Grote Commissie plaatsvindt. De agenda voor de Grote Commissie wordt daarnaast gepubliceerd op de website van hûs en hiem.
De secretaris van de (Grote) Commissie, de rayonarchitect van hûs en hiem, die tevens de rol van voorzitter van de Kleine Commissie vervult, heeft een mandaat om adviesaanvragen betreffende bouwplannen waarvan het oordeel over de welstands-, monumentenaspecten van de Commissie als bekend mag worden verondersteld te behandelen en van een advies te voorzien.
Plannen kunnen onder regie van de gemeente in een vooroverleg worden besproken. Van dit vooroverleg wordt een verslag opgesteld. Dit verslag wordt openbaar bij de behandeling van de formele adviesaanvraag.
Tijdens de vergadering van de Commissie wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden, in die zin dat opdrachtgevers, ontwerpers, gemeentelijke vertegenwoordigers en andere belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld de vergadering bij te wonen en de planvoornemens toe te lichten, respectievelijk daarover hun visie geven. De Commissieleden krijgen daarna de gelegenheid tot het stellen van vragen. Na beantwoording daarvan wordt de toelichtende fase afgesloten en vangt de beraadslaging van de Commissie aan, waarna het advies wordt geformuleerd.
De Commissie brengt heldere en goed beargumenteerde schriftelijke adviezen uit aan het College van Burgemeester en Wethouders, over de vraag of ‘het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’ (art. 12, lid 1 Ww 2003). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria die daartoe door de gemeenteraad zijn vastgesteld. En welstandsadvies kan de volgende conclusie hebben:
De Commissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria en/ of monumentenbelangen niet in strijd is met redelijke eisen van welstand en/ of monumentenzorg. Desgewenst motiveert de Commissie haar advies.
De Commissie is van oordeel dat het plan op onderdelen niet voldoet aan de toetsingscriteria, tenzij tegemoet gekomen wordt aan de geformuleerde bezwaren op die punten. De Commissie omschrijft nauwkeurig welke onderdelen van het plan bezwaarlijk zijn. In het geval het College het advies overneemt, krijgt de aanvrager voor zover dit nog past binnen de beschikbare vergunningstermijn, de gelegenheid om de plannen te wijzigen en aan de bezwaarpunten tegemoet te komen. B&W kunnen ook besluiten om de voorwaarden van het advies op te nemen in de bouwvergunning.
De Commissie is van oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en/ of monumentenzorg. Een negatief standpunt houdt in dat indien het College het advies overneemt, het bouwplan ingrijpend zal moeten worden gewijzigd. Adviseert de Commissie negatief dan geeft ze een nauwkeurige motivering. Deze omvat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en/ of monumentenbelangen en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten.
De Commissie kan het advies aanhouden – waarbij Bouw- en Woningtoezicht aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunningstermijn – wanneer meer informatie en/ of een andere toelichting van de opdrachtgever/ ontwerper noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van het (in formele zin) aanhouden van een advies, wanneer het een voorlopige planbeoordeling betreft, zoals van toepassing bij een zogenaamd pré- advies.
De Commissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de Commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de Commissie.
Alvorens een ‘second opinion’ te vragen, bieden B&W eerst de Commissie de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies, waarbij wordt aangegeven op welke punten naar de mening van B&W de houdbaarheid van het advies mogelijk in het geding is. Indien alsnog een ‘second opinion’ wordt gevraagd, wordt dit ter kennis van de Commissie gebracht. Bij een ‘second opinion’ wordt de adviesaanvraag voorgelegd aan een elders in Nederland functionerende Commissie. De gemeente neemt daartoe contact op met de Federatie Welstand.
2 De aanvraag omgevingsvergunning
§ 2 Behandeling van de aanvraag om omgevingsvergunning (vervallen)
§ 3 Welstandstoetsing (vervallen)
§ 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond
§ 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
§ 6 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen)
§ 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen (vervallen)
4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk (vervallen)
5 Staat van open erven en terreinen, brandveiligheids-installaties, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte. (vervallen)
6 Brandveilig gebruik (vervallen)
§ 2 Staken van het gebruik (vervallen)
§ 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
§ 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid (vervallen)
10 Overige administratieve bepalingen
12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning (vervallen)
2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning (vervallen)
3 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)
4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties (vervallen)
5 Toegestane hoeveelheid brandgevaarlijke stoffen (vervallen)
6 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen)
7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen)
8 Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest (vervallen)
9 Reglement van orde van de welstandscommissie
10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties) (vervallen)
11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsinstallaties) (vervallen)
12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtroute aanduiding) (vervallen)