Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Capelle aan den IJssel

Beleidsregel Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCapelle aan den IJssel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012
CiteertitelBeleidsregel Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1.Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81
  2. Verordening Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012, art. 2, lid 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-05-201201-01-2015nieuwe regeling

15-05-2012

IJssel- en Lekstreek van 23-05-2012

Verseonnr. 443392
24-05-201201-01-2015nieuwe regeling

15-05-2012

IJssel- en Lekstreek van 23-05-2012

Verseonnr. 443392

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1.1 INLEIDING

Voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn regels opgesteld rond de individuele verstrekkingen aan burgers. De gemeente beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor een voorziening. Dit doet de gemeente aan de hand van de Wet, Verordening Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012 (Verordening), Besluit Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012 (Besluit) en deze Beleidsregels Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012 (Beleidsregels). Het is daarnaast de bedoeling dat de beleidsregels de belanghebbende houvast bieden. De belanghebbende kan met deze regels in de hand zelf zien of hij in aanmerking komt voor een bepaalde voorziening of hulpmiddel. De beleidsregels ‘Beleidsregels Wmo individuele voorzieningen Capelle aan den IJssel 2012’ zijn dan ook bedoeld om de manier waarop de gemeente Capelle aan den IJssel de Wmo uitvoert, voor iedereen helder te maken. In deze beleidsregels worden geen bedragen of hoogtes van tegemoetkomingen genoemd. Hiervoor wordt verwezen naar het Besluit Wmo.

Voor de volledigheid wordt vermeld dat op de afdeling Wmo individuele voorzieningen ook uitvoering wordt gegeven aan gehandicaptenparkeerbeleid en woonurgentiebeleid. Hiervoor wordt verwezen naar ‘Beleidsregels inzake toewijzing gehandicaptenparkeerplaatsen, Capelle aan den IJssel 2008’ en ‘Beleidsregels urgentie’. Dit beleid is dan ook niet opgenomen in deze beleidsregels betreffende de individuele voorzieningen Wmo.

1.2 OPBOUW BELEIDSREGELS

De hoofdstukindeling van de beleidsregels en de Verordening zijn zoveel mogelijk gelijk opgebouwd.

Hoofdstuk 2 geeft de begripomschrijvingen weer. In hoofdstuk 3 gaat over de vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen.

Hoofdstuk 4 tot en met 6 zijn opgebouwd aan de hand van de vier domeinen uit de compensatieplicht, te weten:

  • a.

    een huishouden te voeren

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

De vier domeinen zijn vertaald in acht resultaatsgebieden, artikel 7 tot en met 14 van de Verordening. Bij de hoofdstukindeling is hier als volgt in vulling aan gegeven:

Hoofdstuk 4 Een huishouden voeren

In dit hoofdstuk komt artikel 7 tot en met 11 uit de Verordening aan bod:

  • -

    Artikel 7: een schoon en leefbaar huis,

  • -

    Artikel 8: wonen in een geschikt huis;

  • -

    Artikel 9: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • -

    Artikel 10: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • -

    Artikel 11: het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

Artikel 8 ‘Wonen in een geschikt huis’ wordt als laatste behandeld. Dit aangezien artikel 7, 9, 10 en 11 allen gaan over hulp bij het huishouden als Wmo voorziening.

Hoofdstuk 5 Zich te verplaatsen in en om de woning

In dit hoofdstuk komt artikel 12 uit de Verordening aan bod:

-Artikel 12: zich verplaatsen in en om de woning;

Hoofdstuk 6 Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

In dit hoofdstuk komt artikel 13 en 14 uit de Verordening aan bod:

  • -

    Artikel 13: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • -

    Artikel 14: de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

In deze hoofdstukken volgt naast algemene informatie, een nadere uitwerking van de mogelijke voorzieningen zoals omschreven in artikel 7 tot en met 14 uit de Verordening, de resultaatsgebieden.

HOOFDSTUK 2 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

 

Artikel 1.1 Adequaat

Volgens objectieve maatstaven toereikend.

Artikel 1.2 Algemeen gebruikelijk

a.Een voorziening die, gebruikelijk door een ieder die daaraan behoefte heeft wordt aangeschaft, algemeen verkrijgbaar en betaalbaar is.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, omdat de voorziening ook op grote schaal door mensen zonder een beperking wordt gebruikt, die voorziening gewoon in de winkel te koop is en niet in een speciaalzaak als de revalidatievakhandel of dergelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen.

b.Indien het gaat om vervanging van een voorziening en die nog niet afgeschreven is en het een persoon betreft die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm ligt, kan van het bepaalde onder sub a worden afgeweken.

Artikel 1.3 Algemene voorziening

Een voorziening die na een beperkte beoordeling direct beschikbaar kan worden gesteld en die een compenserende oplossing biedt voor een persoon met beperkingen.

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan administratieve handelingen kunnen worden verstrekt. Gedacht kan worden aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen zoals scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, vrijwilligersdiensten enz.

De verstrekkingenprocedure is hier eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, veelal geen formele beslissing (beschikking) en er kan geen eigen bijdrage of eigen aandeel worden geheven. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bestemd zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Er hoeft geen beschikking te worden afgegeven voor een algemene voorziening, op verzoek van de belanghebbende kan dit echter wel worden gedaan zodat zijn rechtsbescherming gewaarborgd is. Als een algemene voorziening mogelijk is zal geen individuele voorziening in de zin dit artikel 1, lid 22 worden verstrekt.

Artikel 1.4 Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

De AWBZ is een verplichte, collectieve ziektekostenverzekering voor niet individueel verzekerbare ziektekostenrisico's. Verzekerd voor de AWBZ zijn ingezetenen van Nederland en niet-ingezetenen van Nederland die bepaalde inkomsten in Nederland genieten. Op grond van deze Wet kan men bijzondere ziektekosten zoals kosten van langdurige opname in ziekenhuis of instelling vergoed krijgen. Deze kosten worden niet door de zorgverzekering vergoed.

Artikel 1.5 ANBO

ANBO staat voor Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen. Zij verzorgt naast tal van andere activiteiten, vervoer op basis van vrijwilligerswerk.

Artikel 1.6 Belanghebbende

Sub a Een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compenserende voorzieningen zoals omschreven in artikel 1.12.

Sub b De mantelzorger, zijnde een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de Wet biedt.

Doordat in de Wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen de betrokkene met een beperking zelf. Het gaat echter in overeenstemming met artikel 1:2 lid 1 Awb, steeds om degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is. Onder belanghebbende kan hier dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.

Artikel 1.7 Belemmeringen

Moeilijkheden in het uitvoeren van activiteiten ten gevolge van aandoening, letsel, aangeboren afwijking, ouderdom of chronische pijn dan wel ten gevolge van een chronisch psychisch of psychosociaal probleem.

Artikel 1.8 Besluit

Het Besluit Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012.

Artikel 1.9 Centraal Administratie Kantoor (CAK)

Het CAK berekent en incasseert de eigen bijdragen voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wmo.

Artikel 1.10 Centrale Raad van Beroep

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de hoogste bestuursrechter die oordeelt in hoger beroep over geschillen op het terrein van de sociale zekerheid en in ambtenarenzaken.

Artikel 1.11 Collectieve voorziening

Een voorziening die door het college individueel wordt verstrekt maar waarvan door meerdere personen tegelijk gebruik kan worden gemaakt. Bijvoorbeeld het collectief aanvullend vervoer (CAV).

Artikel 1.12 Compensatieplicht

De plicht van het College om op grond van artikel 4 van de Wet aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten, waardoor zij sociale verbanden kunnen aangaan.

Artikel 1.13 Directe woon- en leefomgeving

De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met vijf OV-zones vanaf het woonadres van de belanghebbende. Onder de directe woon- en leefomgeving wordt dus een afstand van maximaal vijf OV-zones verstaan.

Artikel 1.14 Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten

Een aan de hand van de in het Besluit vastgestelde criteria, door het college te bepalen bijdrage, die hetzij bij de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel), door de belanghebbende betaald moet worden.

Artikel 1.15 Financiële tegemoetkoming

Zie artikel 1.22 sub c Individuele voorziening.

Artikel 1.16 Fokuswoningen

Volledig aangepaste, gelijkvloerse woningen geschikt voor rolstoelgebruikers. De woningen zijn geïntegreerd in een woonwijk of appartementencomplex. De woningen zijn via een alarm-intercomsysteem rechtstreeks verbonden met een hulppost van waaruit desgewenst ADL-assistentie kan worden verleend.

Artikel 1.17 Gebruikelijke zorg

De normale, dagelijkse ondersteuning die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Met dit begrip wordt beoogd dat er in eerste instantie wordt bekeken of de extra werkzaamheden binnen de leefeenheid zelf valt te organiseren. Als één van de gezinsleden uitvalt, is het immers heel gewoon dat de andere gezinsleden diens taken overnemen. Ondersteuning bij het huishouden is pas aan de orde als huisgenoten de noodzakelijke taken niet op een verantwoorde manier kunnen bieden of daar te zwaar door worden belast. Dit kan bijvoorbeeld als een huisgenoot ook beperkingen ervaart, waardoor huishoudelijke werkzaamheden niet (volledig) kunnen worden uitgevoerd.

Een uitzonderingspositie bij de beoordeling van de behoefte aan gebruikelijke zorg hebben kinderen. In de Beleidsregels staat vastgelegd wat verwacht kan worden van kinderen tot 18 jaar en specifiek van mensen tussen 18 en 21 jaar. Vanaf 21 jaar wordt verwacht dat deze volwassen huisgenoot de taken op het gebied van huishouden volledig kan compenseren.

Artikel 1.18 Gehandicaptenvoertuig

Een gehandicaptenvoertuig is een voertuig dat is ingericht op het vervoer van een gehandicapte en dat niet breder is dan 1,10 meter. Indien een gehandicaptenvoertuig is uitgerust met een motor, betreft dit

een motor waarvan de maximumsnelheid niet meer dan 45 km per uur bedraagt. De volgende vervoersvoorzieningen worden aangemerkt als een gehandicaptenvoertuig:

  • -

    gesloten buitenwagen;

  • -

    scootmobiel;

  • -

    driewielfiets;

  • -

    rolstoelscooter (pendel).

Artikel 1.19 Hulp bij het huishouden

Omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de belanghebbende dan wel van de leefeenheid waartoe belanghebbende behoort.

Artikel 1.20 ICF

Afkorting van International Classification of Functioning, disability and health. Dit is een classificatie voor het beschrijven van het functioneren van mensen, inclusief factoren die op dat functioneren van invloed zijn.

Artikel 1.21 In en om de woning

In en om de woning betekent dat de aanvrager zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Hierbij gaat het zowel om de doorgankelijkheid van de woning (trap, drempels), als voorzieningen om te kunnen verplaatsen en transfereren (zoals rolstoel en bijvoorbeeld een tillift). Het betreft ook de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet,

de keuken en de natte cel. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is.

Artikel 1.22 Individuele voorziening

Een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van deze Verordening wordt verstrekt en kan worden geleverd in de vorm van hetzij:

  • a.

    Voorziening in natura: een passende voorziening die in de vorm van goederen in bruikleen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening wordt verschaft, hetzij;

  • b.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken als alternatief voor een voorziening in natura, hetzij;

  • c.

    Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld is om een passende voorziening mee aan te schaffen. Forfaitair bedrag wil zeggen, een bedrag waarbij geen rekening wordt gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten. Een voorbeeld is de verhuiskostenvergoeding.

Artikel 1.23 Inkomen

Het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde dan wel de gehuwde personen tezamen vastgesteld op grond van het verzamelinkomen bedoeld in de Wet inkomstenbelasting of in de overige gevallen op grond van het belastbaar loon bedoeld in de Wet op de loonbelasting in het peiljaar. Het peiljaar is het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend.

Artikel 1.24 Instandhoudingskosten

De kosten voor onderhoud, reparatie en eventuele verzekeringskosten van een individuele voorziening.

Artikel 1.25 Leefeenheid

Een eenheid bestaande uit alle huisgenoten met wie de persoon met beperkingen duurzaam een huishouding voert.

De leefeenheid betreft een gezamenlijke huishouding zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 en 5 van de Wet.

Van een gezamenlijke huishouding is in ieder geval sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Denk bijvoorbeeld aan gehuwden, het hebben van een samenlevingscontract, broer en zus met gezamenlijk huur, het hebben van een kind waarvan de huisgenoot het kind heeft erkend.

Artikel 1.26 Lokaal (in het kader van ‘lokaal verplaatsen’)

Onder lokaal wordt de directe woon- en leefomgeving verstaan. Zie ‘Directe woon- en leefomgeving’ in deze begrippenlijst.

Artikel 1.27 Mantelzorger

Een persoon die mantelzorg verleent, zoals benoemd in artikel 1.6 sub b.

Gebruikelijke zorg (artikel 1.17) en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Mantelzorg is zorg, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorg/hulpverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie (uit Zorg Nabij, VWS 2001). Niet alle zorg, die mensen aan hun naaste bieden, is mantelzorg. Mantelzorg is alleen die zorg of hulp, die de gebruikelijke zorg/hulp overstijgt. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden.

Artikel 1.28 Meerkosten

Kosten van een mogelijk krachtens de Wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening

Artikel 1.29 Norminkomen

De normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25, tweede lid van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23, tweede lid van de Wet werk en bijstand.

Artikel 1.30 Overbelasting

Het meer belasten dan het prestatievermogen toelaat. Oftewel het (on)evenwicht tussen draagkracht

(= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).

Artikel 1.31 Outillagemiddelen

Hulpmiddelen en voorzieningen die voor meerdere mensen - eventueel navolgend - (her)bruikbaar zijn.

Zij kunnen eventueel op een individu zijn aangepast, maar dan is de aanpassing op eenvoudige wijze omkeerbaar.

Tot de outillage behoren geen strikt individuele aangepaste hulpmiddelen (hulpmiddelen met aanpassingen die slechts voor en door de betreffende belanghebbende zijn te gebruiken).

Artikel 1.32 Persoonsgebonden budget

Zie artikel 1.22 sub b Individuele voorziening.

Artikel 1.33 Verordening

De Verordening Wmo individuele voorzieningen gemeente Capelle aan den IJssel 2012.

Artikel 1.34 Vrijwilliger

Een persoon die onverplicht en onbetaald werkzaamheden verricht ten behoeve van andere mensen of

de samenleving, zonder van deze werkzaamheden voor zijn of haar levensonderhoud afhankelijk te zijn.

Artikel 1.35 Wet

 

Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 1.36 Wmo

 

Wet maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 1.37 WWB

De Wet werk en bijstandis de Wet die in Nederland de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en bijstand regelt voor mensen die weinig of geen ander inkomen hebben en ook weinig of geen vermogen.

HOOFDSTUK 3 VORM VAN TE VERSTREKKEN VOORZIENINGEN

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende vormen van de te verstrekken voorzieningen.

Paragraaf 3.1 Vorm van te verstrekken voorzieningen

Voorzieningen binnen de Wmo kunnen in verschillende vormen verstrekt worden, te weten als:

  • -

    algemene voorzieningen;

  • -

    collectieve voorzieningen;

  • -

    individuele voorzieningen;

    • ·

      in natura;

    • ·

      in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb);

    • ·

      in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

      Artikel 2 ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE, WETTELIJK VOORLIGGENDE EN ALGEMENE VOORZIENINGEN

      Bij algemeen gebruikelijke, wettelijk voorliggende of algemene voorzieningen gaat het om mogelijkheden die in principe voor iedere inwoner van Capelle aan den IJssel beschikbaar zijn en/of niet specifiek voor mensen met een beperking zijn bedoeld, dan wel voorzieningen die in het kader van een andere regeling vergoed of verstrekt worden. Dergelijke voorzieningen gaan voor op een eventuele voorziening vanuit de Wmo. Daarbij gelden een aantal voorwaarden:

      • -

        de voorziening moet daadwerkelijk aanwezig zijn;

      • -

        de voorziening moet niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten, hierbij redelijkerwijs rekening houdend met de persoonlijke (financiële) situatie van de belanghebbende.

        Artikel 2.1 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

        Een voorziening is algemeen gebruikelijk indien een persoon zonder beperkingen, chronisch psychische problemen en psychosociale problemen, die in vergelijkbare persoonlijke omstandigheden als de belanghebbende verkeert, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening. Waar de grens precies getrokken moet worden tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is, wordt afgemeten aan algemeen maatschappelijke normen. Door de gemeente wordt, op individuele basis, beoordeeld of dit het geval is.

        In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:

        • -

          het aan te schaffen object kan voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

        • -

          het is niet speciaal voor de ondersteuningsbehoevende;

        • -

          het is in de reguliere handel te koop;

        • -

          het is niet duurder dan soortgelijke producten.

        In de volgende gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op het algemeen gebruikelijk zijn van een voorziening:

        -indien het inkomen van de belanghebbende -mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking - onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken;

        Artikel 2.2 Wettelijk voorliggende voorzieningen

        Iemand kan geen beroep doen op de Wmo als er een andere wettelijke grondslag bestaat die de vraag van de belanghebbende in behandeling kan nemen. Dit kan zowel om een publiekrechtelijke als een privaatrechtelijke juridische grondslag gaan.

        De Wmo kan op zijn beurt als een toereikende en passende voorliggende voorziening worden beschouwd ten aanzien van de Wet werk en bijstand (WWB). De WWB heeft dus geen voorrang op de Wmo.

        Artikel 2.3 Algemene voorzieningen

        Er is geen wettelijke definitie van het begrip algemene voorziening. Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die door iedereen waarvoor ze bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen zijn.

        De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:

        • -

          het gaat om een voorziening die in tijd een korte duur heeft en/of

        • -

          het gaat om een voorziening die betrekking heeft op lichte, niet complexe zorg en/of

        • -

          het gaat om een voorziening ten behoeve van een incidentele (zorg)behoefte.

        Kenmerk van algemene voorzieningen tenslotte is, dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of Pgb.

        In onderstaande tabel staan ter verheldering een aantal algemeen gebruikelijke, wettelijk voorliggende en algemene voorzieningen genoemd. Gezien de landelijke en lokale ontwikkelingen is het niet mogelijk een uitputtende lijst te maken.

         

        ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE VOORZIENINGEN

        WETTELIJK VOORLIGGENDE

        VOORZIENINGEN

        ALGEMENE

        VOORZIENINGEN

        ALGEMEEN

        -Kosten telefoonabonnement

        -Hogere huurkosten door CV

        -AWBZ

        -ZorgverzekeringsWet

        -Wet op de Jeugdzorg

        -TOG 200

        -Leerlingenvervoer

        -WIA

        -Alarmering

        -Financieel/ administratieve ondersteuning

        -Boodschappenplusbus onder andere ten behoeve van sociale contacten

        HH

        -Boodschappendienst, zoals Albert.nl.

        -Kinderopvang

        -Maaltijdvoorziening

        -Kant en klaarmaaltijden (supermarkt)

        -Hondenuitlaatdienst

        -Glazenwasserservice

        -Technische hulpmiddelen, waaronder wasmachine, wasdroger, vaatwasser

        -AWBZ, waaronder begeleiding en persoonlijke verzorging

        -Boodschappendienst: boodschappenplusbus

        -Maaltijdservice: tafeltje dekje

        WOONVOOR-ZIENING

        -Waterbed

        -Keramische kookplaat

        -Hendelkranen

        -Thermostaatkranen

        -Verhoogde toiletpotten

        -Toiletverhogers (opzetstuk)

        -Losse douchestoel tot 100 kg.

        -Wandbeugels

        -Wastafelbeugels

        -CV

        -Zonwering (inclusief elektrische bediening)

         

         

        VERVOERS-VOORZIENING

        -Automatische transmissie, elektrische ramen bij een auto

        -Brommobiel

        -Spartamet/fiets met hulpmotor

        -Tandem en Tandemmet

        -Lage instapfiets

        -WIA

        -Boodschappenplusbus ten behoeve van sociale contacten

        ROLSTOEL-VOORZIENING

         

        -WIA

         

        Tabel 1 Algemeen gebruikelijke, wettelijke voorliggende en algemene voorzieningen (niet limitatieve opsomming)

      Artikel 3 COLLECTIEVE VOORZIENINGEN

      Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Bijvoorbeeld het collectief aanvullend vervoer (CAV). Een collectieve voorziening is voorliggend op een individuele voorziening en kan alleen als voorziening in natura worden verstrekt.

      Artikel 4 INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

      Individuele voorzieningen zijn de voorzieningen die geregeld worden in prestatieveld 6 van de Wmo, de voorzieningen waarover de Verordening handelt. Het toekennen van deze voorzieningen wordt gekenmerkt door een uitgebreide aanvraagprocedure, die leidt tot het afgeven van een beschikking waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.

      Er zijn binnen de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat, het compenseren van problemen die een belanghebbende ondervindt, te bereiken:

      • a.

        voorziening(en) in natura (zie artikel 4.1);

      • b.

        financiële tegemoetkoming (artikel 4.2);

      • c.

        persoonsgebonden budget (artikel 4.5).

      NB Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte (artikel 7, lid 2, Wmo).

      Artikel 4.1 Voorziening in natura

      De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de belanghebbende kant-en-klaar een voorziening, hulp of hulpmiddel verstrekt waardoor de belemmeringen met betrekking tot het participatieprobleem worden weggenomen dan wel verminderd. Bij het verstrekken van voorzieningen in natura is het college zowel verantwoordelijk voor de verstrekking van de voorziening als ook de noodzakelijke nazorg zoals onderhoud, reparaties en verzekeringen. Losse voorzieningen > € 250,-- worden door middel van een bruikleenovereenkomst aan de belanghebbende ter beschikking gesteld.

      Alle woonvoorzieningen <€ 250,--, aangepaste fietsen voor volwassenen en de meeste nagelvaste voorzieningen (met uitzondering van een traplift en plafondtillift) worden na verstrekking eigendom van de belanghebbende. Alle overige woonvoorzieningen in natura worden in bruikleen verstrekt.

      Artikel 4.2 Financiële tegemoetkoming

      Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een (deel van een) individuele voorziening mee te realiseren. Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi.

      Bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming. Bij een financiële tegemoetkoming kan gevraagd worden om verantwoording af te leggen over de besteding van de tegemoetkoming.

      Artikel 4.3 Forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen

      Een forfaitairevergoedingis een bedrag dat los van de werkelijke kosten en los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal niet op het inkomen van de belanghebbende worden afgestemd. Te denken valt aan een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten of brandstofkostenvergoeding.

      Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals bijvoorbeeld het tarief van het collectief vervoer.

      Over een forfaitaire vergoeding moet onder bepaalde voorwaarden verantwoording worden afgelegd.

      Een gemaximeerde vergoeding wordt los van het inkomen vastgesteld maar deze vergoeding wordt niet los van de werkelijk gemaakte kosten verstrekt. Een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en kan dus worden afgerekend op declaratiebasis.

      De tegemoetkoming bij woningsanering wordt als gemaximeerde vergoeding verstrekt.

      Artikel 4.4 Eigen bijdrage en eigen aandeel

      Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de belanghebbende. De belanghebbende betaalt dan een gedeelte mee. Dit wordt een eigen aandeel genoemd.

      Een eigen bijdrage is een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een Pgb betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn. De hoogte van de eigen bijdrage is afgestemd op het inkomen. In het Besluit is weergegeven wat de (maximale) hoogte van deze bijdrage is. De heffing en inning van de eigen bijdrage wordt uitgevoerd door het CAK.

      De eigen bijdrage staat altijd los van de hoogte van het Pgb (zie artikel 4.5). Dit betekent dat bij de uitbetaling en verantwoording van het Pgb geen rekening wordt gehouden met de eigen bijdrage die de belanghebbende moet betalen.

      Artikel 4.5 Persoonsgebonden budget (Pgb)

      De derde mogelijkheid is de in artikel 6 van de Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een Pgb. Feitelijk is er nauwelijks verschil tussen een financiële tegemoetkoming en een Pgb. Een Pgb is een geldbedrag bedoeld om naar eigen voorkeur zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen.

      De eigen bijdrage staat los van de hoogte van het Pgb. Het enige verschil met een financiële tegemoetkoming is dat een Pgb altijd wordt uitbetaald aan de belanghebbende/aanvrager, terwijl dit bij een financiële tegemoetkoming niet altijd het geval hoeft te zijn.

      NB

      Dit betekent dat bij bouwkundige woningaanpassingen, die aan de eigenaar, niet de bewoner (behalve als bewoner woningeigenaar is), moet worden uitbetaald, niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget.

      Een Pgb is geen inkomen. Het Pgb vormt geen inkomen voor de budgethouder en hij hoeft hier derhalve geen inkomstenbelasting over af te dragen (artikel 3.104 onderdeel l Wet IB 2001). Dat ligt anders voor de zorgverlener die met het Pgb wordt betaald. Voor de zorgverlener moet het Pgb wel worden aangemerkt als belastbaar inkomen.

      4.5.a Pgb vs primaat algemene en collectieve voorzieningen

      Er zijn enkele regels en voorwaarden van toepassing op het Pgb. De eerste voorwaarde daarbij is dat een Pgb alleen verstrekt wordt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene en collectieve voorzieningen geen Pgb verstrekt wordt.

      4.5.b Voorwaarden Pgb

      Artikel 15 en 17 van de Verordening zijn een uitwerking van artikel 6 Wet. Dit artikel bepaalt dat de gemeente personen, die aanspraak hebben op een individuele voorziening, de keuze moet bieden tussen het ontvangen van een voorziening in natura en het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar Pgb, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Artikel 17 bepaalt dat in de beleidsregels wordt vastgelegd wat onder ‘overwegende bezwaren’ wordt verstaan.

      Wat ‘overwegende bezwaren’ zijn kan per individu verschillen. Dit zal per situatie bekeken moeten worden.

      Er kan gedacht worden aan:

      • -

        bestaande schuldproblemen (belanghebbende is bijvoorbeeld bekend bij schuldhulpverlening en heeft het traject nog niet afgesloten);

      • -

        ernstige verslavingsproblematiek;

      • -

        verstandelijke beperking;

      • -

        psychische aandoening;

      • -

        oneigenlijk gebruik van een Pgb in het verleden;

      • -

        in verleden niet gehouden aan opgelegde verplichtingen ten aanzien van Pgb;

      • -

        (zwaarwegende) efficiency overwegingen;

      • -

        kortdurend (≤ zes maanden) noodzakelijk (progressief ziektebeeld/korte indicatieduur).

      Daarnaast kan een belanghebbende ook geadviseerd worden niet voor een Pgb te kiezen, ondanks dat er geen ‘overwegende bezwaren’ zijn om Pgb te onthouden. Dit komt met name voor als verwacht wordt dat er binnen zeven jaar een verandering in de situatie van de belanghebbende kan ontstaan. Bijvoorbeeld bij een progressieve aandoening, waardoor de verstrekte voorziening aannemelijk gezien, wel langer dan zes maanden, maar korter dan zeven jaar geschikt blijft. Bij een eventuele nieuwe aanvraag voor een soortgelijke voorziening wordt naar rato het uitgekeerde Pgb bedrag teruggevorderd (zie sub h van dit artikel).

      Indien er ‘overwegende bezwaren’ zijn om geen Pgb te verstrekken, wordt deze niet verstrekt. Uitzondering hierop kan zijn een situatie waarin het Pgb weliswaar op de rekening van de belanghebbende wordt gestort, maar:

      • -

        iemand anders namens de belanghebbende optreedt om het Pgb te beheren én

      • -

        deze persoon gemachtigd is voor en toegang heeft tot de rekening van de belanghebbende én

      • -

        er geen beslag gelegd is op de rekening van belanghebbende.

      4.5.c Omvang Pgb

      Bij het bepaalde van de omvang van het Pgb worden twee mogelijkheden onderscheiden: enerzijds het Pgb voor hulp bij het huishouden, anderzijds het Pgb voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen als woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen.

      Omvang Pgb voor hulp bij het huishouden

      Bij diensten, zoals het leveren van een hulp bij het huishouden, gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaatsvinden per uur of een gedeelte daarvan.

      Bepaald is in artikel 6, lid 1 Wet dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag ten minste het minimumloonbedrag zal moeten zijn.

      De hoogte van het bedrag is vastgelegd in het Besluit en kan op grond van de Verordening (jaarlijks) worden geïndexeerd. Hierdoor kan de hoogte van het budget van jaar tot jaar verschillen. De belanghebbende ontvangt daarom elk jaar bericht over de hoogte van het budget in het komende jaar.

      Omvang Pgb voor voorzieningen

      Wat betreft het Pgb voor voorzieningen zal per toekenning een berekening gemaakt moeten worden. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

      Het persoongebonden budget voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt vastgesteld op de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en eventuele verzekeringskosten. Dit worden ook wel de instandhoudingkosten genoemd.

      Omvang Pgb voorziening

      De omvang van het Pgb wordt afgeleid uit een offerte opgevraagd bij de leverancier waar de gemeente de voorziening in natura afneemt. Bij het bepalen van het normbedrag van de voorziening wordt dus uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het Pgb. Het is immers niet de bedoeling dat een Pgb meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een Pgb een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft.

      Omvang Pgb instandhoudingskosten

      Bij het berekende bedrag kunnen vervolgens bedragen geteld worden voor de instandhoudingkosten, voor zover daar ook sprake van is bij verstrekkingen in natura. Hiervoor wordt een normbedrag gehanteerd voor onderhoud, reparatie en verzekering. Het bedrag zal op declaratiebasis ter beschikking worden gesteld aan de belanghebbende. De belanghebbende kan een declaratie indienen tot aan het maximaal beschikbaar gestelde normbedrag, vergezeld met originele facturen en/of betalingsbewijs van de verzekering.

      De hoogte van dit normbedrag wordt gebaseerd op de vaste prijs voor instandhoudingkosten uit het voorkeursassortiment van de leverancier, of wordt bepaald op basis van de prijs genoemd in de opgevraagde offerte (bij voorzieningen buiten voorkeursassortiment).

      Gebruiksduur

      Iedere voorziening kent een zogenaamde gebruiksduur. Dit is de gemiddelde duur waarin adequaat gebruik gemaakt moet kunnen worden van die voorziening. Een belanghebbende wordt geacht met gebruikmaking van het Pgb minimaal gedurende deze periode in de aanschaf van een voorziening te kunnen voorzien.

      Dit wordt ook in de beschikking aangegeven.

      Na afloop van de periode wordt pas een nieuwe Pgb of een voorziening in natura verstrekt als de technische levensduur van de voorziening verstreken is. Dit wordt door middel van een technisch rapport vastgesteld. Het kan voorkomen dat de minimale gebruiksduur is verstreken maar de voorziening nog technisch in orde is. Een nieuwe voorziening wordt op dat moment nog niet verstrekt. De gebruiksduur van de voorzieningen wordt vastgesteld aan de hand van de informatie van de gecontracteerde leveranciers.

      Indien een belanghebbende binnen de vastgestelde gebruiksduur opnieuw een aanvraag indient voor een (soortgelijke) voorziening, zal deze aanvraag worden afgewezen tenzij:

      • -

        het hulpmiddel adequaat is maar dermate intensief gebruikt dat de gebruiksduur in een specifiek geval korter is dan de gemiddelde gebruiksduur;

      • -

        de belanghebbende kan aantonen dat er sprake is van overmacht en dat het niet meer adequaat zijn van de voorziening niet te wijten is aan opzet of nalatigheid van de belanghebbende;

      • -

        er sprake is van gewijzigde (medische) omstandigheden, waardoor de voorziening die met het Pgb is aangeschaft geen adequate voorziening meer is en dit niet te voorzien was ten tijde van de indicatiestelling/verstrekking van het Pgb.

      4.5.d Programma van eisen

      Als het Pgb berekend is, wordt dit bij beschikking aan de belanghebbende bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het Pgb is en voor hoeveel jaar het Pgb bedoeld is.

      Het Pgb wordt verstrekt om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen.

      In de beschikking wordt opgenomen welke beperking gecompenseerd moet worden. Het is binnen deze grenzen de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om een adequate voorziening/dienst aan te schaffen/in te huren. Indien de voorziening aan specifieke eisen moet voldoen, wordt dit specifiek in een programma van eisen opgenomen. Het probleem zal beschreven worden, er wordt geen specifieke voorziening genoemd. Bijvoorbeeld: de rolstoelvoorziening dient goed geveerd te zijn vanwege uw rugklachten.

      Indien er geen specifieke eisen zijn, zal er geen programma van eisen worden opgenomen. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.

      4.5.e Uitbetaling van het Pgb

      Als het Pgb berekend is en bij beschikking aan de belanghebbende bekendgemaakt, wordt het Pgb op de rekening van de belanghebbende gestort. Het is niet mogelijk om het Pgb op rekening van iemand anders of bedrijf te storten. Het Pgb kan in periodes of in één keer worden uitgekeerd. Dit is afhankelijk van de individuele situatie. Er kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden dat bij uitbetaling van grote bedragen in één keer het risico tot het in één keer uitgeven en/of oneigenlijk gebruik van het geld toeneemt.

      4.5.f Verantwoording

      Het Pgb moet besteed worden aan het doel waarvoor het is verstrekt. Dit betekent dat een Pgb voor een voorziening die bijvoorbeeld is verstrekt voor het compenseren van de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, ook aan dat doel besteed dient te worden. De belanghebbende moet verantwoording afleggen aan het college over de besteding van het Pgb.

      Verantwoording Pgb en hulp bij het huishouden

      De verantwoording van het Pgb voor hulp bij het huishouden dient plaats te vinden over zowel het verstrekte bedrag als over de uren. Het enige wat niet verantwoord dient te worden is een vrij besteedbaar bedrag van € 100,-- op jaarbasis ongeacht de hoogte van de indicatie. Dit bedrag kan de budgethouder onder andere gebruiken om de hulp te bedanken voor de inzet gedurende het jaar, telefoonkosten en dergelijke.

      De belanghebbende dient het gehele bedrag, minus het vrij besteedbaar bedrag, te besteden en ook het aantal geïndiceerde uren hulp moet ingezet worden. Het gehele verstrekte Pgb dient verantwoord te worden, de eigen bijdrage staat hier buiten. Immers bij een voorziening in natura, wordt ook rekening gehouden met een eigen bijdrage.

      De verantwoording van het Pgb geschiedt door middel van de verantwoordingsformulieren ontwikkeld vanuit de gemeente. Het verantwoorden op een andere manier is zonder toestemming van de gemeente niet toegestaan. De belanghebbende moet over elke betalingsperiode een verantwoordingsformulier opsturen. Dit moet binnen vier weken na de betalingsperiode binnen zijn.

      Als uit de controle op de verantwoordingsformulieren blijkt dat de belanghebbende het Pgb niet op een juiste wijze heeft besteed (geen formulier, bedrag niet geheel besteed, aantal uren niet besteed) kan het Pgb worden teruggevorderd. Ook kan het gevolgen hebben voor nog uit te betalen delen van het budget. Indien de belanghebbende de hulp bij het huishouden goedkoper in kan kopen dan het vastgestelde tarief mag het inkoopvoordeel door de belanghebbende gebruikt worden om meer uren HH in te kopen. Het inkoopvoordeel mag niet voor andere doeleinden worden gebruikt.

      Verantwoording Pgb voorzieningen

      De verantwoording van het Pgb voor voorzieningen dient plaats te vinden over het verstrekte bedrag. Indien er ook een bedrag is gereserveerd voor instandhoudingkosten dient over de instandhoudingkosten apart verantwoording afgelegd te worden. Indien er extra kosten zijn gemaakt voor onderhoud en reparatie die de instandhoudingkosten overschrijden, zijn deze voor eigen rekening van de belanghebbende. De verantwoording van het Pgb geschiedt door middel van de verantwoordingsformulieren die door de gemeente zijn ontwikkeld. Het verantwoorden op een andere manier is zonder toestemming van de gemeente niet toegestaan.

      Het verantwoordingsformulier met betrekking tot de aanschaf van de voorziening dient binnen drie maanden na uitbetaling opgestuurd te zijn naar de gemeente. Indien van te voren te verwachten is dat de belanghebbende deze termijn niet haalt, zoals bij grote woningaanpassingen, kan deze termijn verlengd worden.

      Het verantwoordingsformulier met betrekking tot de instandhoudingkosten dient binnen één maand na de gemaakte kosten binnen te zijn bij de gemeente. Er wordt dan direct overgegaan tot uitbetaling, tot de maximaal vastgestelde hoogte van de instandhoudingkosten.

      Naast het verantwoordingsformulier moeten altijd de volgende stukken worden meegezonden:

      • -

        de nota/factuur van de aangeschafte voorziening/reparatie/onderhoud;

      • -

        een bewijs van betaling van de aangeschafte voorziening/reparatie/onderhoud.

      4.5.g Bewaartermijn

      Iedere belanghebbende dient de volgende bewijsstukken gedurende vijf jaar te bewaren.

      Bij een voorziening:

      • -

        de nota/factuur van de aangeschafte voorziening/reparatie/onderhoud;

      • -

        een bewijs van betaling van de aangeschafte voorziening/reparatie/onderhoud;

      • -

        de nota/facturen van eventuele reparaties en/of onderhoud;

      • -

        verzekeringsbewijs bij elektrische voorzieningen.

      Bij hulp bij het huishouden:

      -betalingsbewijs aan de hulpverlener (factuur, kwitantie).

      4.5. h Intrekking en terugvordering

      Bij oneigenlijk gebruik van een Pgb kan de beschikking (gedeeltelijk) worden ingetrokken. Zodra een beschikking wordt ingetrokken of gedeeltelijk wordt ingetrokken kan er tot terugvordering worden overgegaan.

      Terugvordering kan in de volgende gevallen (niet-limitatief) plaatsvinden:

      • -

        het Pgb is niet besteed aan het doel waarvoor het is toegekend;

      • -

        het Pgb voor voorzieningen is niet aangewend binnen drie maanden na uitbetaling. Indien het Pgb niet binnen drie maanden na uitbetaling is aangewend wordt het gehele bedrag teruggevorderd, tenzij de belanghebbende een legitieme reden heeft waarom het Pgb niet binnen de gestelde termijn is aangewend. Een legitieme reden kan bijvoorbeeld zijn dat iemand voor een langere periode is opgenomen in een ziekenhuis en niet in de gelegenheid is geweest een voorziening aan te schaffen;

      • -

        het Pgb is niet geheel besteed aan de voorziening/HH. Het gedeelte dat niet besteed is wordt teruggevorderd. Dit kan voorkomen als het bedrag niet geheel is besteed of als het aantal geïndiceerde uren hulp niet is ingezet;

      • -

        de verantwoordingsformulieren worden niet geretourneerd. Indien de formulieren niet binnen de gestelde termijn worden ingediend, wordt een nieuwe termijn gesteld voor het aanleveren van de stukken. Indien de formulieren wederom niet binnen de gestelde termijn worden teruggestuurd, wordt overgegaan tot terugvordering van het Pgb. Indien de belanghebbende een legitieme reden heeft waarom de verantwoordingsformulieren niet binnen de gestelde termijn konden worden ingediend, kan hiervan worden afgezien en moeten de formulieren alsnog zo spoedig mogelijk worden opgestuurd;

      • -

        het kan voorkomen dat de middels een Pgb aangeschafte voorziening voortijdig kan komen te vervallen. Bijvoorbeeld bij overlijden, verandering in functioneren (beperkingen) waardoor de aangeschafte voorziening niet meer geschikt of nodig is, of als een belanghebbende binnen de periode waarvoor hij een Pgb heeft ontvangen naar een andere gemeente verhuist waardoor hij geen recht meer heeft op ondersteuning van de gemeente Capelle aan den IJssel.

      Vanaf het moment dat de voorziening niet meer noodzakelijk is, is er sprake van een “onverschuldigde betaling”. Dit betekent dat het bedrag dat is uitgekeerd, vanaf het moment van vervallen tot het einde van de looptijd van het Pgb, teruggevorderd wordt.

      Bij een Pgb voor een voorziening geldt dat het hulpmiddel zelf niet teruggevorderd kan worden omdat het hulpmiddel eigendom is van de belanghebbende. Wel kan er naar rato een geldbedrag worden teruggevorderd.

      Indien de belanghebbende of nabestaanden niet in staat zijn het bedrag terug te betalen, kan in overleg met de belanghebbende of nabestaanden besloten worden de voorziening over te nemen. Dit doet de gemeente alleen als de voorziening opnieuw te verstrekken is. Richtlijn hierbij is dat de aangeschafte voorziening uit het voorkeursassortiment komt of specifiek door de gemeente wordt aangemerkt als voorziening welke herverstrekbaar is. Hierbij kan zo nodig de hulpmiddelenleverancier ingeschakeld worden voor advies;

      • -

        indien een belanghebbende bij een veranderde (medische) situatie een nieuwe indicatie krijgt, wordt of het resterende bedrag afgetrokken van het nieuw te verstrekken Pgb of wordt dit teruggevorderd indien de belanghebbende kiest voor een voorziening in natura;

      • -

        Bij een verhuizing kan een belanghebbende bij de andere gemeente een Pgb aanvragen. Eventueel kan de voorziening door de andere gemeente worden overgenomen. De waarde van het middel wordt hierbij bepaald door het bedrag van het verstrekte Pgb te verminderen met de afschrijving (zie Besluit).

      Het initiatief voor de eventuele overname door de andere gemeente ligt bij de belanghebbende.

      In principe worden alle bedragen teruggevorderd. Er worden echter geen bedragen onder de € 50,-- teruggevorderd (gebaseerd op Debiteurenbeleid Sociale zaken, Handboek WWB Hoofdstuk 11.2.8).

      Het terug te vorderen bedrag wordt in één keer teruggevorderd, tenzij een belanghebbende een betalingsregeling aanvraagt.

HOOFDSTUK 4 EEN HUISHOUDEN VOEREN

In artikel 4 van de Wet gaat het over de ondersteuning bij het voeren van een huishouden.

Om een huishouden te voeren is het nodig om:

  • -

    een bereikbare, toegankelijke en bruikbare woning te hebben en

  • -

    die woning voor bewoning geschikt te houden.

Het eerste aspect wordt in artikel 17 ‘Wonen in een geschikt huis’ behandeld. Het tweede aspect wordt in artikel 5 tot en met 16 van dit hoofdstuk behandeld.

Wie niet in staat is zelf zijn woning schoon te houden, niet in staat is dit probleem zelf op te lossen of geen mogelijkheid heeft dat dit binnen de leefeenheid wordt opgelost, kan in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden. Hulp bij het huishouden (HH) wordt in de Wmo omschreven als: “het ondersteunen bij of overnemen van activiteiten op het gebied van de verzorging van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort”.

HH richt zich op de volgende onderdelen, achtereenvolgens artikel 7, 9, 10 en 11 van de Verordening:

  • -

    een schoon en leefbaar huis,

  • -

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • -

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • -

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Mogelijke voorzieningen

Het 4e lid van artikel 7, 9, 10 en 11 van de Verordening bepaalt dat indien er geen andere mogelijkheden zijn er een individuele voorziening getroffen dient te worden voor HH in natura of een persoonsgebonden budget, te besteden aan hulp bij het huishouden.

Om te beoordelen of iemand in aanmerking komt voor HH wordt een onderzoek verricht naar de volgende vragen.

  • a.

    Wat is de reden dat betrokkene het huishoudelijke werk geheel of gedeeltelijk niet zelf kan verrichten?

  • b.

    Is deze reden (medisch/psychisch) te objectiveren?

  • c.

    Heeft betrokkene zelf nog (andere) mogelijkheden om het probleem op te lossen?

  • d.

    Zijn er wettelijk voorliggende voorzieningen om het probleem op te lossen?

  • e.

    Zijn er algemeen gebruikelijke en/of algemene voorzieningen die het probleem (deels) kunnen oplossen?

  • f.

    Is er sprake van gebruikelijke zorg?

Als na beantwoording van deze vragen het probleem blijft bestaan is het de taak van de gemeente het probleem te compenseren.

Artikel 5 ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE VOORZIENINGEN

Een voorziening is algemeen gebruikelijk indien een persoon zonder beperkingen, chronisch psychische problemen en psychosociale problemen, die in vergelijkbare persoonlijke omstandigheden als de belanghebbende verkeert, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening. Voor hulp bij het huishouden zijn het meest voorkomende algemeen gebruikelijke voorzieningen:

Artikel 5.1 Kinderopvang

  • -

    Kinderopvang van de leeftijd van zes weken tot 4 jaar. Hierbij is geen wettelijke limiet wat betreft omvang. Opvangtijden zijn wisselend per kinderopvang en er zijn soms mogelijkheden voor weekend- en avondopvang.

  • -

    Voor-, tussen- en naschoolse opvang voor kinderen op de basisschool. Tijden zijn wisselend per kinderopvang.

  • -

    Gastouderopvang is eveneens een mogelijkheid, waarbij opvangtijden vaak flexibeler zijn dan de genoemde vormen van kinderopvang.

  • -

    Peuterspeelzaal voor kinderen vanaf 2 tot 4 jaar. Dit is gelimiteerd tot twee dagdelen per week van 3,5 uur per dag.

Artikel 5.2 Boodschappendienst

Er zijn verschillende mogelijkheden voor boodschappen- en/of bezorgdiensten. Indien deze worden aangeboden door de winkels zelf, is er sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening. Het kan zijn dat een winkel een bezorgdienst aanbiedt, echter de belanghebbende wel zelf naar de winkel moet komen om de benodigdheden te verzamelen en af te rekenen.

Let dus op de kenmerken van de boodschappen- en bezorgdienst en de mogelijkheden van de belanghebbende hierin. Bijvoorbeeld bestellen via Internet vergt bepaalde vaardigheden.

In de basis is de functie boodschappen doen een (algemene) voorliggende voorziening en zal hiervoor geen extra tijd worden geïndiceerd. In uitzonderingsgevallen kunnen belanghebbenden die problemen ondervinden met het opstellen/doorgeven van een boodschappenlijst en/of problemen hebben met het opruimen van de boodschappen gecompenseerd worden voor de functie boodschappen.

Artikel 5.3 Glazenwasser

Het is gebruikelijk dat de buitenkant van de ramen schoongemaakt wordt door een glazenwasser.

Artikel 5.4 Maaltijdservice en kant en klaar maaltijden

In de gemeente Capelle aan den IJssel zijn diverse vormen van maaltijdservice beschikbaar. Vriesvers of diepvriesmaaltijden zijn te bestellen bij verschillende aanbieders. Eén keer per week worden de maaltijden thuis bezorgd. Iedereen kan gebruik maken van deze maaltijdservice. Daarnaast is ook de mogelijkheid om kant en klaarmaaltijden te kopen in de supermarkt of bijvoorbeeld bij de slager. Wat betreft kant en klaarmaaltijden dient wel afgewogen te worden of de belanghebbende in staat is deze te bestellen.

Daarbij kan het zijn dat een maaltijdvoorziening opgewarmd dient te worden, hierbij dient beoordeeld te worden of de belanghebbende hiertoe in staat is. Indien dit (fysiek) niet mogelijk is, hoeft dit niet direct te betekenen dat een belanghebbende dan geen gebruik kan maken van een maaltijdvoorziening. Een andere vorm waarbij een maaltijd warm thuis wordt afgeleverd, indien beschikbaar, kan dan wel een oplossing zijn.

Artikel 5.5 Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor HH als de problemen van de belanghebbende afdoende kunnen worden opgelost met algemeen gebruikelijke technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Ook een (condens)droger en vaatwasmachine valt onder algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn, maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, gaan deze hulpmiddelen boven het inzetten van hulp.

NB

Voor alle algemeen gebruikelijke voorzieningen geldt dat deze daadwerkelijk aanwezig en beschikbaar dienen te zijn (zie artikel 2.1).

Artikel 6 ALGEMENE HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Een algemene voorziening is een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt. In de gemeente Capelle aan den IJssel zijn met betrekking tot hulp bij het huishouden enkele algemene voorzieningen (niet limitatief).

Artikel 6.1 Boodschappendienst

Er kan sprake zijn van een boodschappendienst als algemene voorziening, indien een algemeen gebruikelijk voorziening (zie artikel 5.2) niet voldoet. Er bestaat in de gemeente Capelle aan de IJssel de mogelijkheid voor een boodschappendienst als algemene voorziening via de boodschappenplusbus en

een vrijwilliger van de ANBO.

Artikel 6.2 Maaltijdservice

Warme maaltijden kunnen aan huis bezorgd worden door “Tafeltje Dekje”. Dit is een dienst bedoeld voor ouderen, chronisch zieken, gehandicapten en mensen in vergelijkbare omstandigheden, die problemen ondervinden met het bereiden van een warme maaltijd. Ook kunnen zelf maaltijden afgehaald worden in één van de verzorgingshuizen. Bij de Open Tafel kan zeven dagen per week op een vaste tijd gegeten worden.

Indien een belanghebbende niet in staat is om te koken en afhankelijk is van bovenstaande maaltijden en alleen een AOW-inkomen of minder heeft, kan een beroep gedaan worden op Bijzondere Bijstand voor extra subsidie.

Artikel 7 GEBRUIKELIJKE ZORG

Uitgangspunt bij de bepaling of een belanghebbende in aanmerking komt voor HH is dat de belanghebbende, of de leefeenheid waartoe een belanghebbende behoort, op de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden.

HH op grond van de Wmo is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden vanuit het sociale netwerk en algemene/voorliggende (gebruikelijke) voorzieningen.

Onder de eigen mogelijkheden valt ook gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg is “de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat zij als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.”

Bij gebruikelijke zorg gaat het om een probleem dat is ontstaan doordat degene die gewend is voor het huishouden te zorgen dit, al dan niet tijdelijk, niet meer kan doen. De eerste stap bij het zoeken van een oplossing is dan om te kijken naar de huisgenoten van degene die het huishouden normaal gesproken doet. Zijn die huisgenoten in staat het huishoudelijke werk over te nemen, bijvoorbeeld door een herverdeling van taken onder de huisgenoten.

Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van leeftijd, sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomenswerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Onder personen die lid zijn van de leefeenheid worden niet verstaan personen die een (pension)kamer huren. Het moet dan gaan om personen die geen zorgplicht ten opzichte van elkaar hebben voortvloeiend uit een familierelatie en er moet daadwerkelijk een huurovereenkomst liggen.

Artikel 7.1 Werk, opleiding, hobby’s

Studie of werkzaamheden vormen geen reden om van de gebruikelijke zorg af te zien. Immers, iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of hier eigen oplossingen voor zoeken (zoals

het inhuren van particuliere hulp). Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkdagen en werkweken.

Uitzondering hierop zijn personen die vanwege hun werkzaamheden noodgedwongen langdurig (regelmatig meer dan zeven etmalen van huis zijn (bijvoorbeeld mensen die werkzaam zijn bij de krijgsmacht, offshore industrie en dergelijke)). Zij zijn immers in verband met afwezigheid niet in staat het huishoudelijke werk over te nemen. Maar in alle situaties waarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben.

Artikel 7.2 Leeftijd, cultuur, gewenning

Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een hoge leeftijd alleen, is geen reden om geen huishoudelijk werk te hoeven verrichten. Er wordt geen rekening mee gehouden of men al dan niet bereid is, of al dan niet gewend is huishoudelijk werk te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid die nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan, dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp geboden worden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet blijvend overgenomen maar tijdelijk via instructies gestuurd. Het gaat om een kortdurende indicatie van maximaal drie keer per week gedurende zes weken, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.

Alleen een leeftijd > 75 jaar in combinatie met de aanwezigheid van beperkingen is aanleiding om niet te vragen het huishoudelijke werk aan te leren.

Artikel 8 OPVANG EN VERZORGING VAN KINDEREN

Opvang en verzorging van kinderen valt onder gebruikelijk zorg van ouders aan hun kinderen. Indien één van de partners niet in staat is deze hulp te verlenen, wordt verwacht dat dit overgenomen wordt door de niet-beperkte partner.

Indien beide ouders beperkt zijn of er is sprake van een eenoudergezin kan hulp bij het huishouden voor opvang en verzorging van de kinderen ingezet worden. Wel wordt in die situatie de mogelijkheid van voorliggende voorzieningen meegewogen. Hierbij valt te denken aan kinderopvang/peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of de mogelijkheden van zorgverlof.

Indien er een niet-beperkte ouder is, die gebruikelijke zorg voor de kinderen levert, kan bij (dreigende) overbelasting of calamiteiten hulp bij het huishouden beperkt en tijdelijk worden ingezet. Hierbij dient eveneens rekening te worden gehouden met de reeds genoemde voorliggende voorzieningen, welke ook vaak in tijdelijke situatie gerealiseerd kunnen worden (zorgverlof, kinderopvang).

Artikel 9 BIJDRAGE KINDEREN AAN HET HUISHOUDEN

Inwonende kinderen kunnen een bijdrage leveren aan het voeren van het huishouden:

  • -

    van kinderen onder de 5 jaar wordt geen bijdrage aan het huishouden verwacht;

  • -

    van kinderen tussen 5 en 12 jaar wordt verwacht dat zij naar vermogen de volgende taken kunnen verrichten: opruimen eigen kamer, tafel dekken/afruimen, afwassen/drogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien;

  • -

    van kinderen van 13 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij de volgende taken kunnen verrichten: taken van de 5-12 jarigen aangevuld met stofzuigen eigen kamer en eigen bed verschonen;

  • -

    iedereen tussen de 18-21 jaar wordt in staat geacht een eenpersoons huishouden te kunnen voeren:

de huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn:

  • ·

    schoon houden van sanitaire ruimte;

  • ·

    schoon houden van keuken en een kamer;

  • ·

    was doen;

  • ·

    boodschappen doen;

  • ·

    maaltijd verzorgen;

  • ·

    afwassen en opruimen.

Wanneer de 18-21-jarige van de leefeenheid deel blijft uitmaken, wordt hij geacht de bovengenoemde huishoudelijke taken uit te kunnen voeren. In beginsel kunnen de taken worden genormeerd naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en drie uur lichte, niet-uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden;

-vanaf de leeftijd van 21 jaar wordt een gezonde huisgenoot geacht om volledig zorg te kunnen dragen voor een meerpersoonshuishouden.

Per gezinssituatie zal de belastbaarheid van de kinderen in kaart moeten worden gebracht. Beperking van de inzet van kinderen is mogelijk, indien er sprake is van een beperkte belastbaarheid in verband met medische en/of sociale problematiek.

Artikel 10 OVERBELASTING EN GEBRUIKELIJKE ZORG

Indien een huisgenoot claimt door overbelasting niet de gebruikelijke zorg op zich te kunnen nemen, zullen tijdens het onderzoek ook de beperkingen van de huisgenoot in kaart worden gebracht. Er zal antwoord gegeven moeten worden op de volgende vragen.

  • -

    Wat is de lichamelijke conditie van de huisgenoot?

  • -

    Wat is de geestelijke conditie van de huisgenoot?

  • -

    Hoe gaat de huisgenoot om met de aanwezige problematiek?

  • -

    Is de huisgenoot gemotiveerd om de gebruikelijke zorgtaken op zich te nemen?

  • -

    Bestaat er een sociaal netwerk dat de huisgenoot mogelijk kan ontlasten bij de uitvoering van de gebruikelijke zorg?

  • -

    Bestaan er voorliggende voorzieningen en/of technische hulpmiddelen die de huisgenoot mogelijk kunnen ontlasten bij de uitvoering van de gebruikelijke zorg?

Per situatie wordt afgewogen in hoeverre de huisgenoot gebruikelijke zorg kan leveren. Hierbij kan het vragen van een medisch advies noodzakelijk zijn.

NB

Indien er sprake is van HH op grond van overbelasting is het mogelijk om de hulp in de vorm van een Pgb te ontvangen, echter is het niet de bedoeling dat de overbelaste huisgenoot met dit Pgb wordt aangesteld voor de uitvoer van de hulp bij het huishouden.

Artikel 11 TERMINALE ZORG

In een terminale situatie waarin de huisgenoot zwaar belast wordt met gebruikelijke zorg en de verzorging van de terminale patiënt, zal per situatie afgewogen worden welke hulp noodzakelijk is. De aanwezigheid van gebruikelijk zorg door een huisgenoot leidt in deze situatie niet automatisch tot een afwijzing van de aanvraag voor hulp bij het huishouden. Aanvragen hiervoor zullen individueel beoordeeld worden.

Artikel 12 WOONGROEPEN

Als personen zelfstandig wonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen (zoals woongroepen, kamerverhuur, kloosterlingen) wordt verondersteld dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van het systeem. Een eventuele indicatie hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte/kamers van de belanghebbende en indien alle bewoners hulpbehoevend zijn, een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten.

Bij mensen die zijn opgenomen in een intramurale AWBZ-instelling hoort het huishoudelijke werk nadrukkelijk bij het pakket dat door de AWBZ wordt geboden, zodat hier geen ruimte meer is voor hulp bij het huishouden op basis van de Wmo. Maar aanleunwoningen die men van een woningbouwvereniging huurt en waar men hulp ontvangt vanuit een nabijgelegen AWBZ-instelling vallen wat huishoudelijk werk betreft wel onder de Wmo.

Artikel 13 AWBZ INDICATIE ZORGZWAARTEPAKKET THUIS

Indien iemand in een AWBZ instelling verblijft heeft deze persoon een AWBZ- indicatie in de vorm van een ‘zorgzwaartepakket’ (zzp). Het is ook mogelijk dat iemand er voor kiest de noodzakelijke zorg in de eigen woonsituatie te ontvangen, in dit geval is er sprake van een ‘volledig pakket thuis’ (vpt) of een ‘pgb-zzp’. Indien iemand een vpt of een pgb-zzp ontvangt wordt ook de eventueel noodzakelijke huishoudelijke hulp vanuit dit zzp vergoed. De Wmo hoeft dus geen huishoudelijke hulp te financieren.

Artikel 14 OMVANG HULP BIJ HET HUISHOUDEN

 

Artikel 14.1 Algemene voorwaarden omvang hulp bij het huishouden

Om de omvang van de hulp te bepalen ten aanzien van de activiteiten die de belanghebbende niet zelf kan uitvoeren, wordt gebruik gemaakt van normtijden voor de verschillende activiteiten. Deze normtijden zijn richtinggevend voor het bepalen van het aantal uren hulp dat men krijgt bij hulp in natura of bij het bedrag wat men ontvangt bij een Pgb, te besteden aan een individueel in te huren hulp. Door gebruik te maken van normtijden is er sprake van een zo objectief mogelijke beoordeling die voor iedereen hetzelfde is.

De uiteindelijke omvang van de hulp is een optelsom van de normtijden van de afzonderlijke activiteiten zoals genoemd in dit artikel.

Indien hulp bij het huishouden verstrekt wordt in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt de hoogte van het budget bepaald aan de hand van het aantal geïndiceerde uren/minuten, vermenigvuldigd met het bijbehorende uurtarief.

In bijzondere situaties kan altijd naar boven of naar beneden worden afgeweken. Het is niet zo dat onbeperkt aan allerlei verzoeken tegemoet wordt gekomen. Aan welke verzoeken wel tegemoetgekomen wordt is een individuele afweging. Bij de vaststelling van de normtijden is uitgegaan van de dagelijkse gang van zaken, gebruikmakend van algemeen gebruikelijke hulpmiddelen (zoals schoonmaakmiddelen, een (af)wasmachine of een droger). De normtijden zijn afhankelijk van de grootte van de woning en de samenstelling van het huishouden/leefeenheid. Uitgangspunt is daarbij een “gemiddelde situatie”, waarbij het uitgangspunt is dat als de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau sociale woningbouw deze niet voor vergoeding in aanmerking komt. Uiteraard is in individuele situaties af te wijken van deze regelgeving.

In ieder geval wil dit zeggen dat woningen die veel groter zijn dan woningen in de sociale woningbouw niet volledig onder de compensatieplicht vallen. In een individuele beoordeling zal afgewogen worden of bijvoorbeeld niet gebruikte ruimten of ruimten die niet noodzakelijkerwijs gebruikt hoeven te worden, meegewogen worden in de bepaling van de omvang van de noodzakelijke hulp. Daar staat tegenover dat zeer kleine woningen tot een reductie van tijd kunnen leiden.

Als uit het onderzoek is gebleken dat belanghebbende hulp in de huishouding nodig heeft en er sprake is van een stabiele (gezins)situatie, dan kan de ondersteuning bestaan uit:

De in te zetten ondersteuning voor hulp bij het huishouden kan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • a.

    zware huishoudelijke werkzaamheden.

  • b.

    lichte huishoudelijke werkzaamheden;

  • c.

    verzorging van de brood- en warme maaltijd;

  • d.

    verzorging kleding/linnengoed;

  • e.

    boodschappen doen voor het dagelijkse leven;

  • f.

    anderen helpen in huis met zelfverzorging en/of maaltijdbereiding;

  • g.

    dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • h.

    hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen;

  • i.

    advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden.

Artikel 14.2 Omvang Hulp bij het huishouden per onderdeel

14.2.a Zwaar huishoudelijk werk (resultaatsgebiedeen schoon en leefbaar huis’)

Afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling:

  • -

    eenpersoonshuishouden en/of een huis tot en met twee kamers: 90 minuten per week;

  • -

    meerpersoonshuishouden en/of een huis met meer dan twee kamers: 180 minuten per week.

TOTAAL

Zwaar huishoudelijk werk: de omvang van de benodigde ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon.

1 persoonshuishouden/≤2 kmrs

90 minuten per week

2 persoonshuishouden/>2 kmrs 180 minuten per week

Stofzuigen;

Schrobben, dweilen, soppen: sanitair en keuken;

Bedden opmaken/verschonen;

Opruimen huishoudelijk afval;

Ramen zemen binnenzijde (niet wekelijks).

Factoren meer /minder hulp

-In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiekof aanwezigheid van jonge kinderen is een hogere klasse reëel. Verzorging van huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd

Frequentie: met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.

14.2.b Licht poetswerk in huis, kamers opruimen (resultaatsgebiedeen schoon en leefbaar huis’)

Afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling:

  • -

    eenpersoonshuishouden en/of een huis met twee kamers: 60 minuten per week;

  • -

    meerpersoonshuishouden en/of een huis met meer dan twee kamers: 90 minuten per week.

Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning en medisch is vastgesteld), bij ernstige beperkingen in armen en handen en blind- of slechtziendheid wat leidt tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning op niveau van sociale woningbouw. Extra toegekende tijd: maximaal driemaal per week 20-30 minuten.

TOTAAL

60 - 90 minuten per week

Afwassen, indien geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd;

Hand- en spandiensten:

opruimen totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte van de

woning en de specifieke kenmerken van het cliëntsysteem

stof afnemen/ragen;

bedden opmaken.

Factoren meer/minder hulp

  • -

    Psychische problematiek/communicatieproblemen.

  • -

    Aantal kinderen onder de 12 jaar.

  • -

    Huisdieren: bij allergie: eerst sanering.

  • -

    Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning.

  • -

    Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

  • -

    Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een cliëntsysteem zonder kinderen maximaal 20 min per keer, voor een cliëntsysteem met kinderen < 12 maximaal 30 min per keer.

Frequentie: in principe maximaal driemaal per week 20-30 minuten.

14.2.c Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven (resultaatgebied ‘beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften’)

Wordt alleen geïndiceerd indien de boodschappendienst geen (adequate) voorliggende voorziening is voor die belanghebbende. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden niet gehonoreerd. Alleen vanwege vastgestelde medische beperkingen kan het noodzakelijk zijn hiervan af te wijken.

TOTAAL eenmaal per week

60 min per week

Boodschappenlijst samenstellen

Boodschappen inkopen en opslaan – wekelijks

Factoren meer/minder hulp:indien het cliëntsysteem bestaat uit meer dan vier personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er tweemaal per week boodschappen worden geïndiceerd.

14.2.d Maaltijdverzorging: broodmaaltijd en warme maaltijd (resultaatgebied beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften)

De mogelijkheid van het van te voren klaarmaken van broodpakketjes wordt per individu bekeken. Als het mogelijk is dat derden (onder andere gebruikelijke zorg) de broodmaaltijd van te voren klaarmaken, dit in de vriezer/koelkast leggen en de belanghebbende kan zelf verder de broodmaaltijden opeten, wordt er geen broodmaaltijd geïndiceerd.

Indien belanghebbende zelf de broodmaaltijd uit de vriezer/koelkast kan halen, wordt slechts eenmaal broodmaaltijd per dag geïndiceerd. Er kan dan in één keer, twee maaltijden worden klaargemaakt.

Warme maaltijd wordt alleen geïndiceerd als de maaltijden van een organisatie of het gebruik van kant en klaarmaaltijden niet mogelijk is. Er kan alleen rekening gehouden worden met diëten als dit medisch noodzakelijk is. Indien belanghebbende gebruik maakt van een maaltijdvoorziening welke opgewarmd dient te worden maar niet in staat is de warme maaltijd op te warmen, wordt 15 minuten per keer in plaats van de 30 minuten per keer geïndiceerd.

TOTAAL Warm

Brood

30 minuten per keer

15 minuten per keer

Broodmaaltijd:

broodmaaltijd klaarzetten;

tafel dekken en afruimen;

koffie/thee zetten;

afwassen (machine - handmatig);

Warme maaltijd:

eten bereiden voorbereiden;

koken;

opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad;

afwassen en opruimen.

Factoren meer/minder hulp

Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 minuten per keer.

14.2.e Verzorging kleding/linnengoed (resultaatgebied beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding’)

Er wordt rekening gehouden met het aantal personen:

  • -

    één persoon: 60 minuten per week;

  • -

    twee of meer personen: 90 minuten per week.

TOTAAL

1 pers. 60 min per week

2 pers. of meer: 90 min per week

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in de wasmachine;

Centrifugeren, ophangen, afhalen;

Was drogen in droger;

Vouwen, strijken, opbergen;

Ophangen/afhalen wasgoed.

Factoren meer minder werk

  • -

    Aantal kinderen < 16 jaar + 30 minuten per kind per week;

  • -

    Bedlegerige patiënten + 30 minuten.

  • -

    Extra was in verband met overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enzovoorts:+ 30 minuten.

Frequentie:eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal driemaal per week.

14.2.f Anderen helpen in huis met zelfverzorging/ bereiden van maaltijden (voor kinderen) (resultaatsgebied ‘het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren’)

Anderen helpen in huis met zelfverzorging/bereiden van maaltijden (Voor kinderen)

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

TOTAAL

Tot max. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden

Wassen en aankleden.

Hulp bij het eten en/of drinken.

Maaltijd voorbereiden.

Sfeer scheppen, spelen.

Opvoedingsactiviteiten.

Factoren meer/minder werk

  • -

    Aantal kinderen -/+.

  • -

    Leeftijd kinderen -/+.

  • -

    Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten.

  • -

    Aanwezigheid gedragsproblematiek +.

  • -

    Samenvallende activiteiten (activiteiten die tegelijkertijd kunnen worden uitgevoerd).

  • -

    Afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met hulp bij het huishouden activiteiten tot een maximumomvang van 40 uur per week, in tijd van crisis, aanvullend op de eigen mogelijkheden.

14.2.g Dagelijkse organisatie van het huishouden (resultaatsgebied:mogelijk voor alle resultaatsgebieden met betrekking tot huishouden)

TOTAAL

30 minuten per week

Bij beperkt regelvermogen

Organisatie huishoudelijke activiteiten.

Plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden.

Factoren meer/minder werk

  • -

    Communicatieproblemen.

  • -

    Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16 jaar.

  • -

    (Psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden.

Frequentie:eenmaal per week.

14.2.h Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen (resultaatsgebied mogelijk voor alle resultaatsgebieden met betrekking tot huishouden)

TOTAAL

30 minuten per week

Observeren, formulieren doelen/bijstellen met betrekking tot het huishouden.

Helpen handhaven/verkrijgen/herverkrijgen structuur in het huishouden.

Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid met betrekking tot budget.

Begeleiden ouders bij opvoeding kinderen (eerst mate van gebruikelijke zorg bepalen dan begeleiding AWBZ en jeugdzorg, dan pas HH).

Begeleiding kinderen (eerst mate van gebruikelijke zorg bepalen, dan begeleiding AWBZ en jeugdzorg, dan pas HH).

14.2. i Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden (resultaatsgebiedmogelijk voor alle resultaatsgebieden met betrekking tot huishouden)

TOTAAL

30 minuten per keer

Instructie omgaan met hulpmiddelen.

Instructie licht huishoudelijke werk.

Instructie textielverzorging.

Boodschappen doen.

Koken.

Factoren meer/minder werk

Communicatieproblemen +.

Frequentie:driemaal per week maximaal zes weken

Artikel 15 DUUR VAN DE INDICATIE

 

Artikel 15.1 Duur indicatie

De duur van de indicatie is onder andere gerelateerd aan de prognose van de ziekte/aandoening en de daarmee samenhangende verwachte duur van de beperkingen. Als het gaat om:

15.1.a Progressieve aandoening > 70 jaar

Indien een belanghebbende van 70 jaar of ouder, met een (progressieve) chronische ziekte/aandoening met blijvende beperkingen en waarbij een indicatie voor HH1 is gesteld, dan wordt een indicatie voor onbepaalde tijd geadviseerd.

15.1.b Afhankelijk prognose ziektebeeld

Een ziekte/aandoening waarbij verbetering, volledig herstel of meer duidelijkheid over de gezondheidssituatie verwacht wordt, dan hangt de duur af van de prognose.

15.1.c Inwonende kinderen

belanghebbenden met kinderen, dan wordt over het algemeen voor relatief korte duur geadviseerd (1 of 2 jaar), omdat kinderen zich vaak nog zullen ontwikkelen en steeds meer gebruikelijke zorg kunnen verlenen.

15.1.d overige indicaties.

Voor alle overige indicaties geldt een indicatieduur van maximaal vijf jaar.

Artikel 15.2 Kortdurende hulp

In principe worden voorzieningen alleen verstrekt als deze langdurig noodzakelijk zijn (Verordening

artikel 22, lid 1 sub a). Er zijn echter uitzonderingen (zie niet limitatieve lijst hieronder). Bij kortdurende HH (≤ zes maanden) wordt afgeraden de hulp verstrekt te krijgen via een Pgb.

15.2.a Revalidatie

Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen nog behandelmogelijkheden biedt, wordt in de regel geen hulp geïndiceerd. Hulp bij het huishouden kan in zo’n situatie immers antirevaliderend werken. Wel kan hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Zo’n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

15.2.b Realisatie voorliggende voorzieningen

Bij personen, die nog geen gebruik maken van voorliggende voorzieningen, dient bekeken te worden in hoeverre er mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan alsnog gebruik te maken. Van een belanghebbende wordt verwacht dat hij /zij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor voorliggende voorzieningen.

In crisissituaties kan een kortdurende indicatie worden afgegeven. Gedurende deze periode kan de belanghebbende zorg dragen voor een voorliggende voorziening en/of een technisch hulpmiddel. Problematische financiële omstandigheden zijn geen reden om een tijdelijke indicatie te stellen. Ook zullen tijdelijke oplossingen zoals een gastgezin, buren of oppas aan huis als overbrugging meegewogen worden.

Artikel 16 AFSTEMMING HULP BIJ HET HUISHOUDEN MET AWBZ- BEGELEIDING

Bij Hulp bij het Huishouden gaat het om het overnemen van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken. Wanneer de belanghebbende deze huishoudelijke taken wel zelf kan uitvoeren, maar iemand anders moet toezien/stimuleren en de hulpverlener, moet tijdens het uitvoeren van deze huishoudelijke taken aanwezig zijn, dan behoort deze ondersteuning tot de compensatieplicht van de gemeente.

Dit is ook het geval wanneer de belanghebbende deze huishoudelijke taken soms wel of soms niet zelf kan uitvoeren. In het geval de hulp bij de regie/structuur van het huishouden zich richt op het plannen, stimuleren en voorbespreken van deze huishoudelijke taken, waarna de belanghebbende die taken zelf uitvoert, dan is deze hulp een aanspraak op Begeleiding. De belanghebbende heeft op basis van een grondslag/ aandoening beperkingen bij de sociale redzaamheid en/of psychisch functioneren.

Deze afbakening tussen Wmo hulp bij het huishouden en de functie Begeleiding leidt tot de conclusie dat in de regel geen hulp bij het huishouden geïndiceerd wordt, indien een belanghebbende een indicatie heeft voor begeleiding vanuit de AWBZ. De belanghebbende heeft dan vanuit de AWBZ een hulpverlener die zich richt op het plannen, stimuleren en voorbespreken van huishoudelijke taken. Zowel inzet van hulp bij het huishouden als Begeleiding zou dus leiden tot een dubbele indicatie voor dezelfde activiteiten.

Artikel 17 WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS

Het domein ‘Een huishouden voeren’, is onder andere vertaald naar het resultaatgebied ‘wonen in een geschikt huis, artikel 8 van de Verordening. Het vierde lid in dit artikel bepaalt dat als er geen andere mogelijkheden zijn er een individuele woonvoorziening getroffen dient te worden. Onder woonvoorziening wordt verstaan een voorziening, niet zijnde hulp bij het huishouden (HH) of een rolstoelvoorziening, die een persoon met beperkingen in staat stelt de woning zo normaal mogelijk te gebruiken.

Onder het normale gebruik van de woonruimte wordt verstaan de mogelijkheid om elementaire woonfuncties te kunnen verrichten, zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, het doen van huishoudelijke werkzaamheden, koken en keukengebruik, horizontale en verticale verplaatsingen binnen de woning en

de toegang tot de woning en de tuin. Ten aanzien van kinderen geldt dat het veilig kunnen spelen in de woonruimte als elementaire woonfunctie wordt beschouwd.

Uitgangspunt hierbij is dat een belanghebbende al wel een woning heeft. Het hebben van een woning is en blijft de eigen verantwoordelijkheid van iedere Nederlander. Indien deze woning niet geschikt is voor de beperkingen die een belanghebbende heeft, kan er een noodzaak bestaan voor een (meer) geschikte woning. Dat kan dezelfde woning zijn of een andere woning, maar dan geschikt gemaakt, of een woning die (meer) geschikt is en/of eenvoudiger geschikt kan worden gemaakt.

Artikel 17.1 Algemene woonvoorziening

Een algemene woonvoorziening is een voorziening om snelle oplossingen te vinden voor minder complexe woonproblemen. Wanneer er sprake is van een woonprobleem, zal in eerste instantie gekeken worden of dit opgelost kan worden met een algemene woonvoorziening. Als een algemene woonvoorziening niet volstaat als oplossing of niet aanwezig is, dient het probleem door middel van een individuele voorziening te worden opgelost.

Artikel 17.2 Individuele woonvoorzieningen

Als een belanghebbende geen oplossing kan vinden binnen de eigen mogelijkheden of als een algemene woonvoorziening niet de oplossing is of niet voorhanden is, worden de mogelijkheden van een individuele voorziening bekeken. Onder deze verstrekkingmogelijkheden vallen de volgende voorzieningen:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard (onroerend);

  • c.

    een woonvoorziening van niet bouwkundige of niet woontechnische aard (roerend) hieronder begrepen woningsanering;

  • d.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • e.

    tijdelijke huisvesting;

  • f.

    huurderving;

  • g.

    het verwijderen van een woonvoorziening;

  • h.

    een uitraasruimte.

Afhankelijk van de soort woonvoorziening wordt deze verstrekt in natura, financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 17.3 Uitsluitingen en beperkingen

In een aantal situaties zal geen sprake zijn van compensatieplicht, omdat in die situaties sprake is van

een zo bijzondere woonsituatie dat die niet valt onder de compensatieplicht in het kader van de Wmo.

Hiergaat het enerzijds om woonsituaties die niet bestaan uit een permanent zelfstandig woonverblijf, zoals hotels en pensions, kamerverhuur, tweede woningen. Daarnaast gaat het ook om bijzondere woonsituaties zoals trekkerswoonwagens.

Tot slot betreft het situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw of de doelgroep waarvoor de woning/wooncomplex specifiek bedoeld is, verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn.

Een speciale positie nemen recreatie-/vakantiewoningen in. Recreatie-/vakantiewoningen zijn uitgesloten van aanpassing, omdat zij niet bestemd zijn voor permanente bewoning. Er zijn evenwel personen die permanent wonen in een recreatie-/vakantiewoning, hoewel dat op basis van het bestemmingsplan niet is toegestaan.

Aanvragen voor woonvoorzieningen worden afgewezen als de woning niet voldoet aan de eisen van een woning bestemd voor permanente bewoning.

17.3.a Hoofdverblijf

Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.

Twee hoofdverblijven

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen.

Bezoekbaar maken woonruimte, niet zijnde hoofdverblijf

Zoals vermeld in artikel 8 uit de Verordening, kunnen woonvoorzieningen worden getroffen aan een woning niet zijnde het hoofdverblijf. Dit betreft dan het bezoekbaar maken van de woning.

Opgemerkt moet hier worden dat hetgeen hier geregeld is bovenwettelijk is: het zogenaamde bezoekbaar maken valt niet onder de compensatieplicht van de Wmo omdat het hier niet gaat om het in staat stellen aan iemand een huishouden te voeren. Het gaat hier om het in staat stellen van met name bewoners van een AWBZ-instelling bij bijvoorbeeld de ouders op bezoek te gaan. Omdat het gaat om een bovenwettelijke voorziening geldt geen resultaatsverplichting. De gemeente Capelle aan den IJssel heeft het bezoekbaar maken van de woning beperkt tot:

  • -

    het kunnen bereiken van de woonruimte;

  • -

    het kunnen bereiken van de woonkamer;

  • -

    het kunnen bereiken en gebruiken van één toilet(voorziening).

Met het gebruiken van een toiletvoorziening is ook gebruik van een losse toiletstoel inbegrepen.

De eventueel noodzakelijke verstrekking van een tilvoorziening/transferhulpmiddel om de toiletvoorziening te kunnen gebruiken valt ook onder het begrip gebruik. Het bezoekbaar maken van de woonruimte is gemaximeerd tot een bedrag vastgesteld in het Besluit.

17.3.b Geen noodzaak op grond van ergonomische belemmeringen

De uitsluitende beperking m.b.t. geen noodzaak op grond van ergonomische belemmeringen, ziet vooral toe op situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning, zie ook artikel 22 lid 3 van de Verordening. Voor alle woonvoorzieningen geldt als uitgangspunt dat deze alleen wordt verleend indien ze langdurig noodzakelijk zijn. Woonvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor betrokkene geschikte woning en waarvoor dus geen (medische) noodzaak bestaat, zullen niet leiden tot de verstrekking van een woonvoorziening.

Deze verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen alleen leiden tot aanpassingen als daar een belangrijke reden voor is. Hierbij is aansluiting gezocht bij het door de gemeente gevoerde urgentiebeleid op medische gronden. De vraag is wat in dit verband onder "andere belangrijke reden" wordt verstaan.

Dat zal vaak afhankelijk zijn van de omstandigheden van het individuele geval, maar daaronder kan onder andere verstaan worden het noodgedwongen aannemen van een andere functie (bijvoorbeeld ten gevolge van werk, reorganisatie, afhankelijkheid van mantelzorg) op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. In deze uitzonderingssituaties wordt verwacht dat de belanghebbende vooraf contact opneemt met de gemeente, zodat de gemeente mee kan bepalen wat de meest adequate en zo goedkoop mogelijke oplossing is.

17.3.c Verhuisd naar niet meest geschikte woning

Bij verhuizing moet gezocht worden naar de meest geschikte woning, gelet de omstandigheden van de belanghebbende, zie ook artikel 22 lid 3 van de Verordening. Van een belanghebbende mag verwacht worden dat hij/zij inspanningen verricht op het verkrijgen van een woning, die zoveel mogelijk is aangepast aan de (ergonomische) beperkingen en zich in verband hiermee tijdig en vooraf in verbinding stelt met de gemeente

17.3.d Aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten

Het college kan een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget verlenen voor het treffen van voorzieningen in een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de aanvrager ontoegankelijk is. Het kan dan gaan om de volgende voorzieningen:

  • -

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • -

    het aanbrengen van elektrische deuropeners;

  • -

    het aanleggen van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • -

    het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders en eventueel aanverwante aanpassingen zoals verhogen balustrade;

  • -

    traplift bij een portiekwoning;

  • -

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • -

    het realiseren van een stalling voor een rolstoel of een scootmobiel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Er kan ook besloten worden een verhuis- en (her)inrichtingskostenvergoeding te verstrekken in plaats van de gemeenschappelijke ruimtes aan te passen, indien verhuizen een adequate en goedkopere oplossing biedt dan aanpassen van onder andere de gemeenschappelijke ruimtes.

17.3.e Stallingsruimte elektrische rolstoel/scootmobiel

Er kan een woonvoorziening worden verstrekt die betrekking heeft op het creëren van een oplaadpunt en/of stallingruimte voor een elektrische rolstoel of een open elektrische buitenwagen (scootmobiel). In principe wordt bekeken waar de elektrische rolstoel of scootmobiel op een adequate wijze gestald kan worden. Er dient rekening gehouden te worden met de voorschriften van de brandweer in gebouwen. De voorziening mag een eventuele vluchtroute niet blokkeren. Bij een berging wordt uitgegaan dat elke huisgenoot één fiets moet kunnen stallen. Alle andere voorwerpen in de berging zullen verwijderd moeten worden als blijkt dat de berging de meest adequate en goedkope ruimte is om de voorziening te stallen.

17.3.f Voorzienbaarheid vs onverwacht optredende noodzaak

De toets of sprake is van een verhuizing of voorziening waarvan te voorzien was dat deze noodzakelijk zou zijn, komt neer op beantwoording van de vraag of gezien de leeftijd, gezinssituatie en woonomgeving sprake is van een algemeen gebruikelijke verhuizing en niet op beantwoording van de vraag of gezien de medische toestand van een persoon in dat geval de verhuizing voorzienbaar was.

Op dit punt wordt sterk aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbenden. Iemand die op grond van zijn/haar beperkingen als gevolg van ouderdom moet verhuizen, komt dus niet in aanmerking voor een vergoeding voor verhuis- of herinrichtingskosten of een woningaanpassing. Bijvoorbeeld: iemand woont al jaren in een eengezinswoning. Met het ouder worden zijn de problemen bij het traplopen in de loop der tijd, langzaam maar zeker toegenomen. Men had kunnen weten dat men wegens deze belemmeringen op een gegeven moment moet verhuizen of dat er ingrijpende woningaanpassingen moeten plaatsvinden om de ontstane belemmeringen op te heffen. Wachten tot het niet langer kan, gaat aan deze eigen verantwoordelijkheid voorbij en kan daarom aanleiding zijn tot afwijzing. Uiteraard vindt er zorgvuldig onderzoek en een gedegen afweging plaats, welke ten grondslag liggen aan het uiteindelijk te nemen besluit.

Ontstaat een woonprobleem omdat de oudere plotseling in medische zin iets overkomt of omdat bestaande klachten in een korte tijd verergeren, waardoor een acuut probleem ontstaat, kan wel een woonvoorziening (onroerend, roerend, verhuiskostenvergoeding) worden toegekend.

17.3.g Woonvoorzieningen in AWBZ-instellingen

Bewoners van AWBZ-instellingen konden op grond van artikel 2, lid 2 Wvg geen aanspraak maken op woonvoorzieningen. De Wmo kent echter geen bepaling die AWBZ-bewoners uitsluit van woon-voorzieningen. Bij de beantwoording van de vraag of woonvoorzieningen moeten worden getroffen indien de belanghebbende verblijft in een AWBZ-instelling, is het van belang of de voorziening tot de outillagemiddelen van de AWBZ-instelling moet worden gerekend. Behoort de gevraagde (woon)voorziening tot de outillagemiddelen (ADL-hulpmiddelen) van de AWBZ-instelling, dan wordt geen voorziening verstrekt in het kader van de Wmo, maar dient de belanghebbende zich te wenden tot de

AWBZ-instelling. Indien de voorziening niet behoort tot de outillagemiddelen, dan kan een beroep op de Wmo worden gedaan.

Bijvoorbeeld: in een instelling of tehuis met bewoners die bekend zijn met een lichte verstandelijke handicap maar die in het algemeen geen of weinig lichamelijke beperkingen kennen, behoort een tillift niet tot de outillagemiddelen. Verstrekking van een tillift op grond van de Wmo is dan mogelijk. Anders is dit bij instellingen of tehuizen waar zwaar lichamelijk gehandicapten verblijven. In dat geval mag van de instelling verwacht worden zelf over een tillift(en) of douchestoel(en) te beschikken waarvoor zij zelf een beroep kunnen doen op andere regelingen.

17.3.h Uitrustingsniveau sociale woningbouw

Iedereen woont naar inkomen. Wie een hoog inkomen heeft zal een groter huis kunnen bewonen dan iemand met een minimuminkomen. Het is niet realistisch hiermee bij de toekenning van voorzieningen (zowel woonvoorzieningen als hulp bij het huishouden als bijvoorbeeld vervoersvoorzieningen) rekening te houden. Een garage wordt niet aangepast. Uitzondering kan worden gemaakt als de garage gebruikt moet worden als stalling voor een scootmobiel, indien er geen andere of alleen duurdere oplossingen mogelijk zijn.

17.3.i Aard van de gebruikte materialen

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen, valt niet onder de werkingssfeer van de Wmo. Dit houdt niet in dat belemmeringen die voortvloeien uit bijvoorbeeld COPD niet op grond van de Wmo kunnen worden weggenomen, zie ook artikel 22 lid 2 sub h Verordening.

17.3.j Uitbreiding van woonruimte

Als het gaat om een resultaat dat uitsluitend via een uitbreiding van ruimten kan worden gerealiseerd, worden de volgende maximale aantallen vierkante meters aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Het gaat dan om het maximaal te realiseren aantal vierkante meters, bestaand en uitbreiding samen genomen. Het betreft dus niet uitsluitend de uitbreiding.

Soort vertrek

Bij aanbouw (m2)

Bij uitbreiding (m2)

woonkamer

30

6

keuken

10

4

eenpersoonsslaapkamer

10

4

tweepersoonsslaapkamer

18

4

toiletruimte

2

1

badkamer

 

 

-wastafelruimte

2

1

-doucheruimte

3

2

entree/hal/gang

5

2

berging

6

4

uitraasruimte

10

4

Artikel 17.4 Het primaat van de verhuizing

Artikel 8 derde lid van de Verordening regelt het primaat van de verhuizing. Dat wil zeggen dat als vast staat dat er sprake is van een woonprobleem/belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, eerst beoordeeld wordt of verhuizing naar een reeds geheel aangepaste woning, of naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning een oplossing is die in aanmerking komt. Hierbij wordt het primaat toegepast vanaf het bedrag zoals genoemd in het Besluit.

Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de belanghebbende. In alle gevallen zal een goed gemotiveerd besluit worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming.

17.4.a Mantelzorg

Sociale omstandigheden waarmee rekening gehouden wordt, zijn de nabijheid van voor de belanghebbende belangrijke voorzieningen en de binding van de belanghebbende met de huidige woonomgeving. De aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning speelt met name een rol in het afwegingsproces indien er sprake is van niet uitstelbare/niet planbare (bijvoorbeeld toiletbezoek) en structurele mantelzorg. De sociale omstandigheden worden in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd.

De sociale factor zal bij woningaanpassingen minder zwaar wegen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, zal dat ook de beslissing in de richting van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder andere voorzieningen (bijvoorbeeld vervoer, zorg) nodig zijn. Als de belanghebbende zijn werk "aan huis" heeft (eigen bedrijf), worden de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen.

17.4.b Snelle compensatie

De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. Hierbij wordt altijd rekening gehouden met de prognose van de belanghebbende. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en de keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt.

17.4.c Financiële overwegingen voor de gemeente

De gemeente maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en

verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen:

  • a.

    huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;

  • b.

    kosten in de zin van kapitaalvernietiging vanwege eerder uitgevoerde woningaanpassingen of eerder verstrekte roerende woonvoorzieningen; van belang hierbij is ook hoe lang geleden de aanpassingen of voorzieningen zijn aangebracht en wat de aanpassingen gekost hebben;

  • c.

    de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten;

  • d.

    de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;

  • e.

    kosten van het eventueel vrijmaken van de nieuwe woning. Deze situatie doet zich voor indien een medebewoner van een persoon met beperkingen verhuist nadat bewoning door de persoon met beperkingen beëindigd is en de medebewoner in de aangepaste woning is blijven wonen;

  • f.

    een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving .

17.4.d (Financiële) gevolgen voor de belanghebbende

De gemeente maakt een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woonsituatie. Als de belanghebbende eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt, met name in financiële zin. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning.

Andere aspecten daarentegen zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Alle relevante aspecten zullen bij de afweging door de gemeente in aanmerking worden genomen.

17.4.e Belanghebbende wil niet verhuizen

Belanghebbenden kunnen indien het primaat van verhuizen wordt opgelegd, besluiten te blijven wonen in de huidige woning. Er bestaat dan de mogelijkheid om voor de maximale verhuiskostenvergoeding in aanmerking te komen om zelf de woning volledig geschikt te maken volgens pakket van eisen opgelegd in een beschikking door het College, volgens de regels zoals vermeld in het Besluit. Wel moeten mensen verantwoorden dat de aangebrachte aanpassingen daadwerkelijk de belemmeringen oplossen. Belanghebbende kan achteraf geen aanvullende aanvragen indienen indien deze vraag zicht richt op een probleem wat met verhuizing voorkomen had kunnen worden.

Artikel 17.5 De losse woonunit

Komt verhuizing niet in aanmerking, dan zal beoordeeld moeten worden welke (bouwkundige) aanpassingen noodzakelijk zijn. Hierbij geldt het primaat van de losse woonunit indien dit een goedkopere en adequate oplossing biedt dan het verbouwen van de woning.

Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan. Onder een losse woonunit wordt een verplaatsbare unit verstaan die tijdelijk kan worden ingezet. Zo'n unit kan een extra woonkamer of een complete slaapkamer met natte cel zijn in de vorm van een soort porto cabine. Maar een unit kan ook een natte cel betreffen die aan een tuindeur of keukendeur wordt gekoppeld. Daarbij zal het vaak zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is.

Een losse woonunit kan een aantal voordelen hebben:

  • -

    Er is snel een adequate oplossing voorhandenMet name voor bijvoorbeeld belanghebbenden met een snel progressief ziektebeeld (bijvoorbeeld een spierziekte) kan snelheid van groot belang zijn.

  • -

    De losse woonunit kan worden hergebruiktEr is bij hergebruik geen sprake van kapitaalvernietiging.

Ook bij het toekennen van een losse woonunit staat het resultaat centraal, dat wil zeggen dat beoordeeld zal moeten worden of de losse unit de problemen bij het normale gebruik van de woning voldoende oplossen. Ook op dit punt zal weer een zorgvuldige afweging gemaakt worden.

In principe zal de oplossing in de vorm van een losse woonunit gelijk zijn aan een aanbouw. Het verschil zal primair gelegen zijn in het gegeven dat de woning niet blijvend van een aanbouw voorzien zal zijn. Indien er sprake is van een verwachte tijdelijke noodzaak (minder dan vijf jaar) ligt het plaatsen van een losse unit meer voor de hand dan een aanbouw.

Het inzetten van een losse woonunit is niet altijd goedkoper dan het verstrekken van een woonvoorziening in de vorm van een aanbouw. Bij de inzet van een unit dient naast de huur- of koopprijs rekening te worden gehouden met opslagkosten, vergunningskosten, transportkosten, fundatiekosten, nutsvoorzieningen, plaatsingskosten en de bouwkundige kosten voor de sluis of aansluiting. Indien de unit niet meer nodig is, behoren verwijderingkosten en kosten voor het terugbrengen van de woning in de oude staat eveneens tot de kosten. Deze kosten komen bij elke verplaatsing terug.

In de beschikking wordt vastgelegd dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht.

Is een losse unit niet mogelijk of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt kan worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

Artikel 17.6 Verhuis- en herinrichtingskosten

Valt de afweging uit in het voordeel van verhuizing, dan gaat de verhuis- en (her)inrichtingskosten vergoeding een rol spelen. Deze wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming (forfaitaire vergoeding) toegekend (artikel 8 vierde lid van de Verordening). Dit is in drie situaties mogelijk aan de orde:

  • -

    de belanghebbende gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de huidige woning verhuizen naar een adequate woning en er is geen sprake van voorzienbaarheid van de situatie;

  • -

    de belanghebbende vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de meest adequate en zo goedkoop mogelijke oplossing te zijn voor het woonprobleem. Ook mogelijk is dat de desbetreffende woning niet kan worden aangepast;

  • -

    in geval van het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een dergelijke woning woont. Deze situatie doet zich voor indien een medebewoner van een persoon met beperkingen verhuist nadat bewoning door de persoon met beperkingen beëindigd is en de medebewoner in de aangepaste woning is blijven wonen.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en (her)inrichting is bedoeld als meest adequate en zo goedkoop mogelijk alternatief voor een dure woningaanpassing in gevallen waarin die verhuizing niet algemeen gebruikelijk is, gelet op leeftijd, gezins- of woonsituatie. Verhuizingen wegens gezinsuitbreiding of om als jongvolwassene zelfstandig te gaan wonen zijn in beginsel algemeen gebruikelijk, evenals voorspelbare verhuizingen van senioren.

Voor verhuizingen naar AWBZ-instellingen of andere zorginstellingen wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt, evenmin als voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt of bestemd zijn voor permanente bewoning.

Een verhuis- en (her)inrichtingskostenvergoeding kan verstrekt worden wanneer er sprake is van ondervonden belemmeringen bij het normale gebruik van de woning, die door middel van een verhuizing op de meest adequate en zo goedkoop mogelijke wijze kunnen worden opgelost. Deze eis wordt niet gesteld als het gaat om een verhuizing naar een ADL-woning/Fokuswoning (waarvoor dus wel in aanmerking gekomen kan worden voor verhuis- en (her)inrichtingskosten) en evenmin in situaties waarin het er om gaat een persoon buiten de Wmo-doelgroep een aangepaste woning te laten vrijmaken. In dit laatste geval bestaat er overigens enkel aanspraak op een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten, indien het vrijmaken van de woning op verzoek van de gemeente gebeurt.

Om voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking te komen dient de belanghebbende ingeschreven te staan in de gemeentelijke basisadministratie. Verhuist de belanghebbende vanuit een andere gemeente, dan behoort de verhuiskostenvergoeding tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente.

Indien een verhuiskostenvergoeding wordt verstrekt zal in de beschikking een termijn worden opgenomen waarbinnen de belanghebbende verhuisd dient te zijn, met een maximum van een jaar. Deze termijn wordt vastgesteld aan de hand van de medische indicatie. Indien niet binnen deze termijn is verhuisd en er was wel een woning voorhanden, dan vervalt het recht op de verhuiskostenvergoeding. De belanghebbende moet kunnen aantonen dat hij daadwerkelijk gezocht heeft op de huizenmarkt en gereageerd heeft op geschikte woningen.

17.6.a Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

De gemeente verstrekt een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten, indien de aanvraag ten minste vier weken voordat de verhuizing heeft plaatsgevonden, is ingediend. Dit heeft te maken met het feit dat de gemeente in staat moet worden gesteld een afweging te maken tussen de mogelijkheid van aanpassing van de huidige woning en verhuizing naar een nieuwe woning. Wordt dit nagelaten, dan kan het voorkomen dat de belanghebbende reeds is verhuisd naar een andere woning, die echter in onvoldoende mate ergonomische beperkingen opheft. Indien achteraf niet kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning, dan wel dat het niet meer mogelijk is een goede afweging te maken tussen aanpassen of verhuizen, wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt.

In aansluiting op het beleid dat geen verhuiskostenvergoeding wordt toegekend wanneer de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ingediend, worden ook geen aanpassingen vergoed indien de werkzaamheden met betrekking tot een woningaanpassing al een aanvang hebben genomen voordat de gemeente een besluit heeft genomen over de toekenning ervan.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de belanghebbende snel moet beslissen, bijvoorbeeld omdat anders de woning aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In geval van spoed dient de belanghebbende zich te allen tijde vooraf te wenden tot de gemeente. Vergoeding van een voorziening wordt afgewezen indien niet meer achterhaald kan worden of de aangebrachte voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is.

Artikel 17.7 Woningaanpassing en roerende woonvoorzieningen

De woonvoorziening moet allereerst het normale gebruik van de woning betreffen, met uitzondering van de mogelijkheid tot een uitraasruimte (zie artikel 17.12). Zoals reeds gememoreerd in de inleidende tekst van dit artikel omvat het normale gebruik van de woning de elementaire woonfuncties. Dat wil zeggen die activiteiten die de gemiddelde Nederlander in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat hierbij om slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich horizontaal en verticaal verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daar het veilig kunnen spelen in de woning bij.

Het feit dat alleen problemen bij het normale gebruik van de woning worden gecompenseerd, houdt in

dat geen rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld een dialyseruimte of een ruimte voor therapeutisch baden). Soms zullen deze voorzieningen vergoed worden vanuit de Zorgverzekeringswet, soms zal men de therapeutische effecten ook kunnen bereiken door de therapie elders te ontvangen.

Evenmin wordt rekening gehouden met problemen die een incidenteel karakter hebben, dan wel voorzieningen die puur als noodvoorziening dienen. Ook ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden geen compenserende woonvoorzieningen getroffen, aangezien het hierbij niet gaat om ruimten met een elementaire woonfunctie.

Bij een indicatiestelling voor woonvoorzieningen wordt integraal beoordeeld in hoeverre hulp bij het huishouden en AWBZ-functies kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Daarbij is uitgangspunt dat het resultaat – als dat binnen redelijke grenzen mogelijk is – bij voorkeur zelf bereikt moet kunnen worden. Als iemand in staat is een maaltijd klaar te maken voor zichzelf en het gezin en dat naar verwachting nog jaren kan doen, zal een aangepaste keuken de voorkeur verdienen boven een maaltijdvoorziening of hulp bij het bereiden van maaltijden.

Dit kan anders zijn als het gaat om een alleenstaande oudere die geen plezier meer heeft in het koken:

dan kan maaltijdvoorziening juist een heel goede oplossing zijn. Hetzelfde geldt voor de lichaamsreiniging. Uitgangspunt is dat men zichzelf kan douchen. Maar wie terminaal is zal wellicht voor korte tijd op bed gewassen worden.

Verder wordt beoordeeld in hoeverre de problematiek kan worden opgelost door redelijkerwijs te vergen inspanningen van huisgenoten, inclusief het treffen van redelijkerwijs te vergen oppasmaatregelen van ouders. Ten slotte wordt rekening gehouden met algemeen gebruikelijke oplossingen als een andere organisatie van taken en een herschikking van de inrichting dan wel wijziging van de opstelling van inrichtingselementen in de woning.

Of de belanghebbende in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening, hangt af van de (bouwkundige) situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Het gaat bij losse woonvoorzieningen bijvoorbeeld om tilliften, badliften, toiletstoelen, douchestretchers, badtransferplanken. Waar mogelijk zal uit oogpunt van herbruikbaarheid gekozen worden voor verstrekking van losse woonvoorzieningen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden door middel van een bouwkundige voorziening. Meestal zal de losse voorziening een adequaat en goedkoper alternatief zijn voor een vaste voorziening.

Artikel 17.8 Woningsanering

Woningsanering is het vrijmaken van de woning van prikkelende stoffen voor mensen met allergie, astma of COPD. Woningsanering betreft een bovenwettelijke voorziening, welke is meegenomen vanuit de Wvg. Het betreft hierbij alleen het eventueel vervangen van raambekleding en vloerbedekking. Raambekleding en vloerbedekking zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen, welke in de basis niet in aanmerking komen voor vergoeding vanuit de Wmo. Alleen indien het voor de belanghebbende om vervanging van de vloer- en raambekleding gaat als deze nog niet is afgeschreven en het een persoon betreft die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm ligt, kan het als niet algemeen gebruikelijk worden beschouwd en dus wel in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming.

Indien iemand dus aan bovenstaand criterium voldoet, is het daarnaast slechts mogelijk in aanmerking te komen voor financiële tegemoetkoming als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts en er een saneringsrapport is van de COPD/longverpleegkundige. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het leefpatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en gedrag bepaald. Verwacht wordt dat de belanghebbende zich bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkene zelf maatregelen treft ter voorkoming van COPD-klachten.

In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:

  • -

    de voorziening op basis van de individuele situatie niet als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, en;

  • -

    de belanghebbende bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan, en;

  • -

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

Geen vergoeding wordt verstrekt indien:

  • -

    de vloer- en raambekleding als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd;

  • -

    de diagnose meer dan één jaar geleden is gesteld;

  • -

    er al eerder een vergoeding voor woningsanering is verstrekt;

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de belanghebbende zal leiden;

  • -

    de belanghebbende bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen Weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert;

  • -

    de afschrijvingstermijn van de stoffering is verstreken. De afschrijvingstermijn hiervoor is gesteld op zeven jaar. Indien het artikel 7 jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt;

  • -

    de belanghebbende verhuist naar een andere woning. Bij verhuizing moet de woning opnieuw worden ingericht en hierbij kan rekening worden gehouden met de ondervonden klachten.

In principe gaat het bij woningsanering om het vervangen van de vloerbedekking en de gordijnen in de woonkamer en de slaapkamer. De reden hiervoor is dat redelijkerwijs verwacht kan worden dat dit de vertrekken zijn waar belanghebbende een relatief lange periode achtereen verblijft.

Bedragen

Het normbedrag voor woningsanering staan vermeld in het Besluit.

Artikel 17.9 Tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de belanghebbende tijdens het aanbrengen van de woonvoorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan de gemeente voor de periode dat dit noodzakelijk is een voorziening voor tijdelijke huisvesting verstrekken. Ook als, in verband met aanpassingen aan een woning waarnaar een belanghebbende gaat verhuizen, hij/zij de huidige woning langer moet aanhouden, kan dat reden zijn voor de gemeente om een voorziening voor tijdelijk huisvesting te verstrekken.

Om voor deze voorziening in aanmerking te komen gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    de belanghebbende kan zijn woning tijdelijk niet bewonen als gevolg van een noodzakelijke woningaanpassing;

  • -

    kan redelijkerwijs niet voorkomen dat hij als gevolg van deze aanpassing, dubbele woonlasten heeft.

Deze voorziening wordt verstrekt voor de periode waarin de belanghebbende dubbele woonlasten heeft met een maximum van zes maanden. De voorziening voor tijdelijke huisvesting wordt verleend in de vorm van een (gemaximeerde) financiële tegemoetkoming. De maximale hoogte van de tegemoetkoming is vastgelegd in het Besluit.

Artikel 17.10 Huurderving

Het aanpassen van woningen brengt vaak hoge kosten met zich mee. De gemeente heeft er daarom belang bij om eenmaal aangepaste rolstoelgeschikte woningen blijvend beschikbaar te houden voor mensen met een beperking of probleem. Het kan voorkomen dat een woning die vrij komt niet direct verhuurd kan worden aan andere belanghebbenden omdat er op dat moment geen belanghebbende is voor wie de woning geschikt is. Niettemin kan het verstandig zijn om de betreffende woning toch beschikbaar te houden.

Ter compensatie van de huurderving kan de gemeente aan de verhuurder een voorziening verstrekken voor de duur van maximaal zes maanden om het verlies aan huurinkomsten te compenseren. Dit betreft alleen de kale huur.

Artikel 17.11 Verwijderen van woonvoorzieningen

In beginsel zal de gemeente zo weinig mogelijk voorzieningen uit woningen verwijderen. Aangepaste huurwoningen die vrijkomen zullen zoveel mogelijk opnieuw worden toegewezen aan een andere belanghebbende.

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van woonvoorzieningen indien:

  • -

    de woning langer dan zes maanden leeg staat en;

  • -

    niet bekend is dat binnen drie maanden een kandidaat zich voor de woning zal aanmelden en;

  • -

    de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een niet gehandicapte te verhuren.

Alleen woonvoorzieningen geschikt voor hergebruik worden door de gemeente verwijderd, schoongemaakt en/of opgeknapt, in depot geplaatst en later elders ingezet.

Artikel 17.12 Uitraasruimte

Uitzondering op het beginsel dat woonvoorzieningen worden verstrekt ter compensatie van problemen bij het normale gebruik van de woning vormt de uitraaskamer.

Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Met het oog op de beperking, de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken, voor zover dat geen technische apparatuur betreft. Op basis van deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld of er een noodzaak bestaat voor een uitraasruimte en aan welke eisen deze moet voldoen.

Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is. Soms kan een belanghebbende zo gewelddadig zijn dat hij het risico loopt zichzelf te verwonden. Een uitraaskamer dient dan aan speciale veiligheidseisen te voldoen. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • -

    een verankerd bed;

  • -

    veiligheidsglas of tralies voor de ramen;

  • -

    afsluitbare deuren;

  • -

    een zachte wand en/of vloerbedekking.

Alle woningaanpassingen die nodig zijn om een ruimte veilig genoeg te maken om als uitraaskamer

dienst te doen, vallen binnen de verstrekkingmogelijkheden. Losse meubels, muziek(installaties),

spreek-luisterverbindingen, videobewakingssystemen en inrichtingselementen vallen daar buiten.

NB

De uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk (positief) neveneffect kan zijn van de verstrekking. Vandaar dat geluidsisolatie om overlast voor medebewoners te verminderen niet onder de noodzakelijke elementen van een uitraaskamer valt.

Artikel 17.13 Frequentie van woningaanpassingen/verstrekken woonvoorzieningen

In het geval men verhuist zonder dat hier op grond van ergonomische beperkingen aanleiding toe is,

wordt gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende. De gemeente verstrekt woonvoorzieningen in principe voor langdurig gebruik. Dit betekent dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de belanghebbende zelf gefinancierd moet worden.

Alleen belanghebbenden die verkeren in een overmacht situatie waardoor het noodzakelijk is dat zij verhuizen, kunnen opnieuw voor een woningaanpassing of het aanbrengen van roerende woonvoorzieningen in aanmerking komen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een noodzakelijke verhuizing in verband met werkaanvaarding van de belanghebbende of partner of overlijden van een partner waardoor de belanghebbende niet langer in staat is de woning te betalen of te onderhouden.

Met deze bepaling wordt voorkomen dat woningaanpassingen moeten worden vergoed aan personen die met voorbedachte rade en zonder dat er sprake is van overmacht of noodzaak, verhuizen naar een inadequate woning.

Voor personen met een beperking die in een aangepaste woning wonen moet het wel mogelijk zijn om een normale “wooncarrière” door te maken, ook als er wordt verhuisd van een adequate naar een minder- of inadequate woning. Hierbij gelden uiteraard wel voorwaarden: deze wijziging is geen vrijbrief om zomaar naar elke zeer ongeschikte woning te verhuizen. Er mag verwacht worden dat tijdig gezocht is/wordt naar de meest geschikte woning en dat dit ook te onderbouwen is en verder mag verwacht worden dat voordat tot koop of huur overgegaan wordt, tijdig overleg met de gemeente wordt gevoerd.

Artikel 17.14 Aanpassing woonwagen, woonschip, binnenschip

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen of een woonschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die van woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten worden er wel nadere voorwaarden gesteld. Indien de technische levensduur van de woonwagen of woonschip minder is dan vijf jaar, dan wel de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, wordt geen vergoeding verstrekt. De tegemoetkoming wordt verstrekt aan de eigenaar van de woonwagen of het woonschip.

HOOFDSTUK 5 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING

In artikel 4 van de Wet gaat het over ‘het zich verplaatsen in en om de woning’.

Dit te bereiken resultaat richt zich op artikel 12 van de Verordening. Het gaat hierbij om het verplaatsen in en om de woning, waarbij de belanghebbende in staat moet worden gesteld de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, nattel cel, berging, tuin of balkon te kunnen bereiken en zich er zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

Op grond van de Wet dient de gemeente dus voorzieningen te treffen die personen met een beperking in staat stellen zich in en om de woning te verplaatsen. Dit verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wet. De andere voorzieningen vallen onder andere Wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 2 Wet uitgesloten.

In de Wet is geen definitie of begripsomschrijving van een rolstoel(voorziening) gegeven. Daarom dient onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden “de rolstoel zoals iedereen die kent.”

Indien er aanpassingen nodig zijn om zich in en om de woning te verplaatsen, valt dit onder ‘huishouden voeren’ en dan specifiek resultaatsgebied ‘wonen in een geschikt huis’, artikel 17 van deze beleidsregels.

Onder rolstoelvoorzieningen wordt verstaan een handbewogen rolstoel of elektrische rolstoel en de benodigde accessoires. Een rolstoelvoorziening is een voorziening ter verplaatsing in en om de woning, soms ook in de directe woon- en leefomgeving.

De sportrolstoel is een voorziening die niet direct onder het resultaatsgebied ‘verplaatsen in en om de woning’ valt. Er is geen specifiek artikel in de Wet of in één van de acht resultaatsgebieden waar de sportrolstoel wordt genoemd. Wel kan de sportrolstoel als voorziening onder de Wmo vallen. Hierbij kan gedacht worden aan verstrekking om door te sporten medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan of te behouden (achtste resultaatsgebied). Voor de overzichtelijkheid is er voor gekozen de sportrolstoel in dit hoofdstuk als artikel op te nemen.

Ingevolge artikel 4.1, lid 6 Besluit maatschappelijke ondersteuning (landelijk), mag voor een rolstoel nooit een eigen bijdrage worden gevraagd.

Artikel 18 DE ALGEMENE ROLSTOELVOORZIENING

Allereerst zal gekeken worden of een algemene rolstoelvoorziening voorhanden is en of deze ook een adequate oplossing biedt. Bij een algemene rolstoelvoorziening wordt geen rolstoel verstrekt aan één individu maar zijn de rolstoelen voor en door meerdere personen te gebruiken. Een rolstoelpool is de meest toegepaste algemene rolstoelvoorziening.

Artikel 19 VOORWAARDEN ROLSTOELVOORZIENING

Het doel van het verstrekken van een rolstoelvoorziening is dat de belanghebbende met de rolstoel in staat wordt gesteld zich binnen en buiten de woning (al dan niet) zelfstandig te kunnen verplaatsen.

Om voor een rolstoelvoorziening in aanmerking te komen gelden de volgende criteria:

  • -

    er is sprake van aantoonbare mobiliteitsbeperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek én

  • -

    er is sprake van een langdurige situatie (in de regel meer dan zes maanden) én

  • -

    de noodzaak tot (dagelijks) zittend verplaatsen in en om de woning is in belangrijke mate aanwezig én

  • -

    andere hulpmiddelen in het kader van de AWBZ (rollator, trippelstoel) bieden zowel binnen- en/of buitenshuis onvoldoende uitkomst.

    Artikel 19.1 Verstrekking in natura

    De gemeente heeft samen met de leverancier van hulpmiddelen een pakket van rolstoelen samengesteld waaruit in basis een keuze wordt gemaakt voor de in natura te verstrekken rolstoel (zogenaamde kernassortiment). Elk type rolstoel kent zijn eigen specifieke gebruikskenmerken.

    De keuze van het type rolstoel uit die categorie wordt bepaald door verschillende factoren zoals:

    • -

      de door belanghebbende ondervonden beperkingen (mate van noodzakelijk ondersteuning);

    • -

      de aard, frequentie en intensiteit van het gebruik van de rolstoel;

    • -

      de functionele eisen die door de gebruiker aan de rolstoel worden gesteld (lichaamsmaten, wijze van voortbewegen).

    Op het moment dat er zich geen geschikte rolstoel in het voorkeursassortiment bevindt, kan hiervan worden afgeweken en kan een rolstoel buiten het voorkeursassortiment verstrekt worden. Verstrekking van een rolstoel in natura vindt plaats in bruikleen: de belanghebbende kan gebruik maken van de rolstoel zolang deze voor de dagelijkse verplaatsingen noodzakelijk is.

    Rolstoelaccessoires en individuele aanpassingen worden alleen verstrekt indien hiervoor een (medische) noodzaak bestaat. Te denken valt hierbij aan schootskleden, zuurstoffleshouders, vastzetsystemen ten behoeve van vervoer in auto en/of (rolstoel)taxi.

    Artikel 19.2 Verstrekking via een PGB

    Indien de belanghebbende geen gebruik wenst te maken van een rolstoel uit het kernassortiment (indien deze wel zal voldoen) maar de voorkeur geeft aan een rolstoel buiten het pakket of indien de belanghebbende de rolstoel wil voorzien van verschillende opties en accessoires waarvoor geen (medische) noodzaak bestaat, kan de belanghebbende met een Pgb zelf een rolstoel aanschaffen (zie artikel 4.5).

Artikel 20 SPORTROLSTOEL/SPORTVOORZIENING

Voor een sportrolstoel kan men in aanmerking als sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk is. Om voor een sportrolstoel in aanmerking te komen geldt verder de eis dat men (actief) lid is van een (gehandicapten)sportvereniging.

Een sportrolstoel wordt uitsluitend als financiële tegemoetkoming verstrekt. In het bedrag is een deel als bijdrage in de aanschaf van een sportrolstoel bedoeld en een deel voor onderhoud. De financiële tegemoetkoming is een vast, forfaitair bedrag, ongeacht de werkelijke kosten van de aanschaf van de voorziening. De hoogte van het bedrag is opgenomen in het Besluit. Een sportrolstoel wordt één maal in de zes jaar verstrekt.

Naast de sportrolstoel kunnen ook andere specifieke gehandicaptensportvoorzieningen worden verstrekt zoals een (vastframe) handbike, racetandem, zitski’s en dergelijke. De voorwaarden hiervoor en wijze van verstrekken zijn dezelfde als voor een sportrolstoel.

NB Bij veel gehandicaptensportverenigingen bestaat de mogelijkheid (tijdelijk) een sportrolstoel te lenen om uit te proberen of een bepaalde sport die aantrekkelijk lijkt, ook bij iemand past. Dit kan nuttig zijn om te voorkomen dat een aangeschafte rolstoel uiteindelijk niet of nauwelijks gebruikt wordt.

Topsport zal net als bij niet-gehandicapten, vaak hoge uitgaven vergen voor sporthulpmiddelen. De Wmo is daar niet voor bedoeld. Belanghebbenden die speciale rolstoelen nodig hebben om topsport te kunnen bedrijven dienen door middel van sponsoring of uit eigen middelen de benodigde financiën bijeen te brengen.

Artikel 21 ROLSTOELTRAINING

Zie artikel 29.3.

Artikel 22 ROLSTOEL VOOR AWBZ-BEWONERS

Bewoners van AWBZ-instellingen, die ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen is erkend, komen slechts voor een rolstoel in aanmerking indien zij vanuit de AWBZ geen rolstoel krijgen. Hiervan zal sprake zijn als artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken (Bza) AWBZ van toepassing is.

Artikel 15 Bza luidt:

  • 1.

    "Voor zover gepaard gaande met verblijf in dezelfde instelling, omvat de zorg, bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14, tevens:

    • a.

      geneeskundige zorg van algemeen medische aard, niet zijnde paramedische zorg;

    • b.

      farmaceutische zorg;

    • c.

      hulpmiddelen, noodzakelijk in verband met de in de instelling gegeven zorg;

    • d.

      tandheelkundige zorg;

    • e.

      kleding, verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling;

    • f.

      het individuele gebruik van een rolstoel.

  • 2.

    De zorg, bedoeld in het eerste lid, aanhef, omvat niet het verkrijgen van onderwijs, kleedgeld en zakgeld."

De zorg als bedoeld in de artikelen 8, 13 en 14 bestaat uit: de functie behandeling, ziekenhuiszorg en revalidatiezorg. Dat betekent dat wanneer er sprake is van:

  • -

    de AWBZ functie verblijf en behandeling, ontvangen in dezelfde instelling;

  • -

    verblijf in een ziekenhuis;

  • -

    verblijf in een revalidatiecentrum;

de rolstoel verstrekt wordt via de AWBZ. Wie in een ziekenhuis of revalidatiecentrum bezig is terug te gaan naar huis zal uiteraard een rolstoel aanvragen in het kader van de Wmo.

Bewoners van een gezinsvervangend tehuis, een regionale instelling voor beschermd wonen (RIBW) en een verzorgingshuis ontvangen normaliter geen behandeling in de instelling. Weliswaar vindt in sommige verzorgingshuizen de behandeling plaats binnen (verpleegunits in) verzorgingshuizen, maar de verantwoordelijkheid daarvoor ligt echter bij het verpleeghuis waarbij de verpleegunit is opgenomen in de toelating van het verpleeghuis. In dat geval kunnen deze bewoners in aanmerking komen voor een rolstoel in het kader van de Wmo.

Bewoners van AWBZ-instellingen die recht hebben op een AWBZ-rolstoel, krijgen een individueel aangepaste rolstoel in bruikleen van de instelling waar zij verblijven (artikel 3, lid 1 Regeling zorgaanspraken AWBZ).

Zorgzwaartepaketten

De indicaties voor de functie Verblijf en overige functies, worden in de vorm van Zorgzwaartepaketten (ZZP’s) geïndiceerd. In onderstaande tabel staat aangegeven welke ZZP’s de functie Verblijf en Behandeling bevatten waarvoor artikel 15 Bza geldt. Alleen als er sprake is van één van deze ZZP’s, en deze ook daadwerkelijk worden ontvangen door de belanghebbende in dezelfde instelling, is er dus geen compensatieplicht vanuit de Wmo voor een rolstoelvoorziening. Het is dus van belang en na te gaan welke ZZP indicatie een belanghebbende heeft, maar ook of deze (in ieder geval de functie verblijf én behandeling) daadwerkelijk wordt ontvangen in dezelfde instelling. Bij twijfel kan hierover contact worden opgenomen met de contactpersoon van het Zorgkantoor Rotterdam.

SECTOR

SUBCATEGORIE

ZZP

Verpleging en verzorging (V&V)

-

3 t/m 10

Gehandicaptenzorg (GZ)

Verstandelijk gehandicapt (VG)

3 t/m 7

 

Licht verstandelijk gehandicapt (VG)

1 t/m 5

 

Sterk gedragsgestoord, licht verstandelijk gehandicapt (SGLVG)

1

 

Lichamelijk gehandicapt (LG)

3 t/m 7

 

Zintuiglijk gehandicapt, Auditief en communicatief (ZG auditief en communicatief)

1 t/m 4

 

Zintuiglijk gehandicapt, Visueel (ZG visueel)

3 t/m 5

Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)

Voortgezet verblijf met begeleiding (B-groep) B

1b t/m 7b

Tabel 2, overzicht Zorgzwaartepaketten waarvoor artikel 15 Bza geldt

Artikel 23 ROLSTOEL VOOR WERK

Rolstoelen die alleen op het werk worden gebruikt komen voor rekening van het UWV op grond van de WIA. Rolstoelen die thuis worden gebruikt en ook geschikt zijn voor het werk, vallen wel onder de Wmo. De kosten van het aanpassen van een Wmo-rolstoel voor gebruik op het werk moeten worden voldaan door het UWV op grond van de WIA. Op grond van Artikel 2 Wmo bestaat dan geen recht op een voorziening op grond van de Wmo.

HOOFDSTUK 6 LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

In artikel 4 van de Wet gaat het over ‘het lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Dit is vertaald in het gelijknamige resultaatsgebied ‘zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel’, zoals behandeld in artikel 13 van de Verordening. Het vierde domein genoemd in artikel 4 van de Wet betreft de mogelijkheid om ‘medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan’. Dit is ‘vertaald’ in het resultaatsgebied ‘de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten’, zoals bepaald in artikel 14 van de Verordening.

Bij dit resultaatsgebied gaat het om de mogelijkheid om bijvoorbeeld familie te bezoeken, bezoeken van kerkdiensten, deelnemen aan verenigingsleven of volgen van cursussen. De belemmering die iemand kan ervaren bij dit te bereiken resultaat betreft met name het vervoer van en naar deze activiteiten/ bezoeken. Om deze reden zal een vervoersvoorziening veelal voldoende oplossing bieden en is de uitwerking van dit resultaatgebied opgenomen in dit hoofdstuk tezamen met het resultaatsgebied ‘zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel’.

Onder ‘lokaal’ dient de directe woon- en leefomgeving verstaan te worden. Omdat dit slechts beperkt is en vervoersbehoeften ook buiten de directe woon- en leefomgeving bestaan, hoort ook bij de compensatieplicht dat er aansluiting geboden wordt op systemen die bovenregionaal vervoer bieden.

Voor wie daar gebruik van kan maken is dat het reguliere openbaar vervoer, zoals bijvoorbeeld de spoorwegen met de mogelijkheden van begeleiding daarin, voor anderen die niet van de trein gebruik kunnen maken kan dat Valys zijn. Concreet betekent dit dat een station van NS met dienstverlening bereikbaar moet zijn en dat de omvang van het gemeentelijk systeem afgestemd moet zijn op de mogelijkheden van Valys.

Belanghebbenden moeten in staat gesteld worden om ten minste 1500 kilometer op jaarbasis af te kunnen leggen met de combinatie van voorzieningen die wordt verstrekt, met een uitloop (bandbreedte) van 500 km.

De compensatieverplichting kan gerealiseerd worden door voor iedereen beschikbare middelen ook voor personen met een beperking bruikbaar te maken, zoals door middel van lage vloerbussen, door een collectief vervoersysteem dat van deur tot deur vervoer biedt, of door specifieke voorzieningen beschikbaar te stellen, zoals aangepaste fietsen. Indien men wel een eigen auto bezit maar deze regelmatig niet beschikbaar is of indien men daar niet zelfstandig gebruik van kan maken, kan men ook in aanmerking komen voor het collectief aanvullend vervoer (CAV) om op deze manier toch zelfstandig te kunnen reizen.

Artikel 24 SOORTEN VERVOERSVOORZIENINGEN

De compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit een algemene voorziening, een collectieve vervoersvoorziening, een voorziening in natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming. Dit betekent dat er naast voorzieningen in natura, financiële tegemoetkomingen of persoonsgebonden budgetten ten behoeve van vervoersvoorzieningen ook algemene vervoersvoorzieningen toegekend kunnen worden. Indien een algemene voorziening aanwezig en geschikt is, gaat de algemene voorziening voor een individuele (en collectieve) voorziening.

Artikel 24.1 Algemene vervoersvoorzieningen

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die een probleem snel en effectief op kunnen lossen.

Algemene voorzieningen op het terrein van de vervoersvoorzieningen moeten veelal nog ontwikkeld worden.

In de gemeente Capelle aan den IJssel kan de Boodschappenplusbus en het vrijwilligersvervoer via de ANBO gezien worden als algemene vervoersvoorziening. Deze zijn echter alleen geschikt voor belanghebbenden met een zeer beperkte vervoersbehoefte. Daarbij bieden beide geen mogelijkheid voor zittend rolstoelvervoer.

Artikel 25 DOEL VAN HET VERVOER

 

Artikel 25.1 Het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving

De compensatieplicht voor vervoer is in beginsel gericht op het sociaal vervoer, ook wel “vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving” genoemd. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt,

zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs, vervoer van en naar vrijwilligerswerkzaamheden en sociaal-culturele instellingen.

Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te nemen, zoals aanhangers en oprijdplaten voor het meenemen van scootmobielen of een meeneembare scootmobiel, vallen dan ook niet onder de compensatieplicht.

Onder het leven van alledag kunnen allerhande activiteiten vallen. Het gaat om activiteiten op het maatschappelijke en sportieve vlak die zich met regelmaat voordoen. Activiteiten in de directe woonomgeving van de aanvrager zoals boodschappen doen, familiebezoek, naar de biljartvereniging,

naar de kerk, naar een cursus, een dagje winkelen, bezoeken van huisarts, tandarts en bijvoorbeeld paramedici. Allemaal zaken die iemands leven volledig maken.

In uitzonderlijke gevallen kan ook het vervoer ten behoeve van frequente bezoeken van specialisten en ziekenhuisonderzoek tot de compensatieplicht behoren. Hierbij dient ten minste te worden afgewogen of het zogenaamde zittend ziekenvervoer in het kader van de zorgverzekeringswet geen adequate oplossing biedt. Daarnaast dienen uiteraard de algemene voorzieningen, met name het vervoer van de ANBO, afgewogen te worden. Tot slot wordt onder frequent verstaan, dat de belanghebbende meerdere keren per jaar (bijvoorbeeld maandelijks) en structureel voor onderzoek of controle naar het ziekenhuis/specialist moet. Dit betekent dus niet dat er een indicatie bestaat voor vervoer, als het vervoer zich alleen richt op tweejaarlijkse controle bij een specialist.

Ook vervoer in het kader van vrijwilligerswerk kan onder de compensatieplicht van de Wmo vallen.

Artikel 25. 2 Recreatieve verplaatsingen

Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het dagelijkse patroon van het leven van alledag.

In dat geval wordt met het treffen van een Wmo-vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt echter niet in het kader van de Wmo verstrekt. Te denken valt hierbij aan bewoners van een AWBZ-instelling die de voorziening uitsluitend aanvragen om het vervoer van het jaarlijkse uitje te kunnen bekostigen/regelen. Dit vervoer dient de instelling uit het daarvoor beschikbare budget te bekostigen.

Artikel 25.3 Vervoer in verband met werk en het volgen van onderwijs

Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk en/of het volgen van onderwijs. Voor mensen die in dienstbetrekking werken en mogelijk voor zelfstandigen zijn er voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, de voormalige Wet-Rea-voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Deze regelingen worden uitgevoerd door het UWV. Werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorzieningen (Wsw) kunnen voor woon-werkverkeer

op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.

Aan belanghebbenden voor wie vervoer via het UWV is geregeld wordt geen vervoersvoorziening verstrekt in het kader van de Wmo. Een belanghebbende kan dan voor vervoer voor sociale doeleinden ook een aanvraag doen bij het UWV.

Artikel 25.4 Vervoer in verband met dagopvang/dagverzorging

Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe niet onder de

Wmo-compensatieplicht. Veelal zal dit door de AWBZ vergoed worden en dan geldt artikel 2 van de Wet. Medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutische karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een

rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter, of wordt die erkend of gefinancierd in

AWBZ-kader, dan is er aanleiding om het vervoer in verband daarmee niet te beschouwen als vervoer in het kader van het leven van alledag. De AWBZ zal dan verantwoordelijk zijn voor het vervoer.

Als gemeenten (of anderen) dagopvang opzetten dan betreft het vervoer van en naar deze dagopvang verplaatsingen die niet onder de AWBZ vallen. Deze hebben dan duidelijk tot doel mensen te laten meedoen, zodat die verplaatsingen onder de compensatieplicht van de Wmo vallen. Aanvragen voor vervoersvoorzieningen met dit doel zullen daarom kritisch moeten worden beoordeeld.

Artikel 25.5 Weekendvervoer voor AWBZ-bewoners

Uitgangspunt is een gelijke compensatieplicht voor AWBZ-bewoners en voor overige bewoners van de gemeente. De reguliere compensatieplicht voor vervoer houdt in dat er in beginsel compensatieplicht is voor regionaal vervoer voor AWBZ-bewoners, en slechts bij wijze van uitzondering -bij dreigende vereenzaming- compensatieplicht voor bovenregionaal vervoer.

Recreatief vervoer voor AWBZ-bewoners vanuit het ouderlijke huis valt niet onder de compensatieplicht (dus indien bewoner in het weekend logeert bij ouders en vanuit het ouderlijk recreatief vervoer wenst).

Verder is het uitgangspunt dat bovenregionaal weekendvervoer van en naar het ouderlijk huis niet onder de compensatieplicht valt tenzij er aangetoond kan worden dat er een dreigend sociaal isolement optreedt. Voor wat betreft de frequentie wordt in de Wvg-jurisprudentie uitgegaan van bezoek om en om, dus de ene week bezoek van ouders aan de instelling, de andere week bezoek van de AWBZ-bewoners aan het ouderlijke huis. Dit wordt ook in deze beleidsregels gehanteerd als richtlijn.

Artikel 26 PRIMAAT COLLECTIEF AANVULLEND VERVOER

 

Artikel 26.1 Primaat CAV

Als een algemene voorziening niet beschikbaar is of geen voldoende oplossing biedt, geldt het primaat van het collectief aanvullend vervoer. Ingevolge dit primaat komt een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek het openbaar vervoer niet kan bereiken of geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en zelf geen andere oplossing voorhanden heeft– indien dit medisch mogelijk is – in aanmerking voor collectief aanvullend vervoer.

26.1.a Bereikbaarheid van het openbaar vervoer

Men wordt geacht niet in staat te zijn het openbaar vervoer te kunnen bereiken.

26.1.b Gebruik van het openbaar vervoer

Men wordt geacht niet in staat te zijn van het openbaar vervoer gebruik te kunnen maken indien (niet limitatief):

  • ·

    (aansluitend aan het bereiken van het openbaar vervoer) de aanvrager niet in staat is te wachten.

  • ·

    het niet mogelijk is om op een adequate manier in en uit het openbaar vervoer te kunnen stappen;

  • ·

    er sprake is van een ernstige incontinentie waarbij het reguliere incontinentie materiaal niet adequaat is, ondersteund door een medisch advies;

  • ·

    er sprake is van een psychische aandoening die uitbehandeld is en/of gedragsstoornissen waarbij men geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, ondersteund door een medisch advies;

  • ·

    er vanwege gedragstoornissen bij kinderen ernstige problemen ontstaan bij het gebruik van het openbaar vervoer, ondersteunt door een medisch advies.

Een veel voorkomende reden om een aanvraag voor het collectief aanvullend vervoer in te dienen is de angst van ouderen om in de avonduren gebruik te maken van het openbaar vervoer. Dit is geen reden om collectief aanvullend vervoer toe te kennen. Het op een veilige manier bereikbaar maken en gebruiken van het openbaar vervoer is een verantwoordelijkheid van de openbare orde.

Bij het bepalen van de vervoersbehoefte wordt in beginsel uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. De directe woon- en leefomgeving kan het beste beschreven worden in te bereiken bestemmingen. De gemeente heeft een compensatieplicht voor vervoer binnen de gemeentegrenzen en de regio, hetgeen overeen met ongeveer vijf OV-zones.

Artikel 26.2 Begeleiding in het CAV

26.2.a Medische en (psycho)-sociale begeleiding

De chauffeur is verantwoordelijk voor het vervoer van de belanghebbende vanaf de voordeur van diens woning (bij een flat, de voordeur van het flatgebouw) tot aan de voordeur van de plaats van bestemming.

De chauffeur is geen begeleider, zelfs al heeft hij (deels) begeleidende taken.

Tijdens de rit is het echter heel goed mogelijk dat medische begeleiding vereist is. In een dergelijke situatie kan de belanghebbende één begeleider gratis mee laten reizen. Als er een indicatie is voor begeleiding op medische en/of (psycho)sociale gronden tijdens het vervoer van de belanghebbende, dan komt dit in de beschikking te staan en wordt de vervoerder hiervan op de hoogte gesteld.

De criteria voor medische en (psycho)sociale begeleiding zijn:

  • -

    er is medische zorg noodzakelijk tijdens de rit, bijvoorbeeld het moeten toedienen van medicatie (oraal) of het bedienen van medische apparatuur, en/of;

  • -

    er sprake is van aantoonbare gedragsproblemen of angst bij de belanghebbende die door de begeleiding weggenomen of verminderd wordt, en/of;

  • -

    er is tijdens de rit ADL-hulp noodzakelijk; dit zijn eenvoudige verzorgende handelingen, zoals bijvoorbeeld het afvegen van mond en neus bij een gestoorde handfunctie.

26.2.b Kamer tot kamer vervoer

Voor belanghebbenden met een (ernstige) lichamelijke beperking die niet afhankelijk zijn van begeleiding tijdens de rit, kan kamer tot kamer vervoer worden geïndiceerd. Dit betekent dat de belanghebbende wordt opgehaald bij de kamerdeur in plaats van de voordeur. De belanghebbende wordt vervolgens ook binnen gebracht op de plaats van bestemming. De criteria voor kamer tot kamer vervoer zijn:

  • -

    persoon kan niet zelfstandig de voordeur aan de straat bereiken en/of

  • -

    persoon kan niet zelfstandig de voordeur van het bezoekadres bereiken en/of

  • -

    er is geen (medische) noodzaak voor begeleiding tijdens de rit.

Artikel 26.3 Bewoners AWBZ-instellingen en begeleiding CAV

Bij veel AWBZ-instellingen (bijvoorbeeld gezinsvervangende tehuizen) behoort het begeleiden van de bewoners bij vervoer buitenshuis tot de taak van de instelling. In de praktijk blijkt begeleiding een lastige zaak, aangezien er te weinig personeelsleden zijn om dit te verzorgen. Dit probleem komt steeds terug. Het resultaat is vaak dat de Wmo - ten onrechte - als vangnet wordt beschouwd. Indien zonder meer zou moeten worden aangenomen dat de instelling niet kan begeleiden, dan zou dit ertoe kunnen leiden dat de instelling zijn taak gaat verzaken. Dit leidt tot een ongewenste verschuiving naar de Wmo. Het is dus aan de (vertegenwoordiger van) de belanghebbende om aan te voeren en zo nodig aan te tonen, dat de instelling er alles aan heeft gedaan om de begeleiding te bieden, maar dat dit niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Pas dan kan er sprake zijn van een aanspraak op een vervoersvoorziening in het kader van de Wmo.

Artikel 26.4 Contra-indicatie voor CAV (het niet kunnen reizen met CAV)

De aanvrager heeft een contra-indicatie voor CAV in de volgende situaties:

  • -

    incontinentie voor faeces;

  • -

    infectiegevoeligheid; als het reizen met anderen extra infectiegevaar oplevert en daardoor gezondheidsschade kan ontstaan;

  • -

    aantoonbare fobische klachten waarvoor geen behandelingsoptie is;

  • -

    ernstige, aantoonbare bronchiale hyperreactiviteit, waarbij de benauwdheid erger wordt door luchtjes van andere passagiers en de eventuele aanwezigheid van (geleide)honden;

  • -

    relatief frequente (één tot twee keer per week) insulten bij optimaal ingestelde epilepsie;

  • -

    als de belanghebbende maar minder dan één uur zonder verzorging kan reizen;

  • -

    sociaal storend gedrag (agressie, onrust, et cetera) dat ook een eventuele begeleider niet kan voorkomen of corrigeren.

Artikel 27 OVERIGE VERVOERSVOORZIENINGEN

Personen met een beperking die moeilijkheden ondervinden bij het bereiken van een bestemming bij

hen in de buurt, kunnen indien het collectief aanvullend vervoer onvoldoende of geen oplossing biedt, in aanmerking komen voor een ander vervoermiddel.

Deze andere vervoersmiddelen kunnen verstrekt worden in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of een Pgb.

Artikel 27.1 Scootmobiel

27.1.a Vervoersbehoefte

Om in aanmerking te kunnen komen voor een scootmobiel moet er sprake zijn van een behoefte/noodzaak om zich zelfstandig te kunnen verplaatsen in de eigen woonomgeving. Daarnaast wordt ook meegewogen:

  • -

    waarvoor de belanghebbende de scootmobiel wil gebruiken;

  • -

    de verwachte frequentie van het gebruik;

  • -

    het sociale leven van de belanghebbende en de mogelijkheid hieraan zelfstandig te blijven deelnemen;

  • -

    de (mogelijke) gevolgen van het niet toekennen van de scootmobiel;

  • -

    de mogelijke alternatieven, zoals het CAV, een vervoerskostenvergoeding of een handbewogen rolstoel (als vervoersvoorziening); is het CAV wel of niet afdoende om het vervoersprobleem op te lossen. Kan een scootmobiel een passende aanvulling zijn?

  • -

    de scootmobiel moet wezenlijk bijdragen tot het opheffen van verplaatsingsbelemmeringen van de belanghebbende.

27.1.b Voorwaarden

Om voor een scootmobiel in aanmerking te kunnen komen, gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    de belanghebbende is rijgeschikt, heeft voldoende visus, cognitieve vermogens en dergelijke om de scootmobiel te bedienen dan wel het verkeer in te schatten;

  • -

    de belanghebbende kan zelfstandig een overstap tussen twee (vervoer)middelen maken;

  • -

    de belanghebbende heeft een loopbeperking;

  • -

    de belanghebbende heeft voldoende zitbalans en voldoende arm-/handfunctie om de scootmobiel te kunnen besturen;

  • -

    de belanghebbende kan de scootmobiel goed en veilig (leren) bedienen;

  • -

    de belanghebbende heeft voldoende verkeersinzicht en verkeersvaardigheid of kan door het volgen van rijlessen voldoende verkeersinzicht en verkeersvaardigheid verwerven.

  • -

    de belanghebbende is bestand tegen weersinvloeden, kou, regen en mist, gedurende een groot deel van het jaar, eventueel met gebruik van hulpmiddelen;

  • -

    er is een stallingmogelijkheid met oplaadpunt aanwezig of kan gerealiseerd worden.

27.1.c Snelheid

In overleg tussen de gemeente en de leverancier is de snelheid van de scootmobiel standaard afgesteld op 8 km/u. Indien er sprake is van een vervoersbehoefte waarbij regelmatig iemand met de belanghebbende meefietst is het mogelijk de scootmobiel af te stellen op 12 km/u. Het is mogelijk dat geadviseerd wordt om de scootmobiel op een lagere maximumsnelheid af te stellen indien de (medische) situatie hier om vraagt, gelet op de beperkingen die iemand ondervindt.

27.1.d Medisch noodzakelijke aanpassingen en accessoires

Als de scootmobiel aangepast moet worden of moet worden voorzien van accessoires, dan komen deze alleen voor vergoeding in aanmerking als er sprake is van een medische noodzaak of dat zonder deze voorzieningen het veilig gebruik van de scootmobiel niet mogelijk is of in gevaar komt of dreigt te komen. De volgende aanpassingen en accessoires zijn mogelijk (niet limitatief):

  • -

    extra vering;

  • -

    aanpassingen aan het bedieningselement;

  • -

    een spiegel;

  • -

    aanpassingen ten behoeve van noodzakelijke lichaamsondersteuning;

  • -

    een windscherm;

  • -

    een schootskleed/voetenzak;

  • -

    een stokhouder;

  • -

    zuurstoffleshouder.

De gemeente vergoedt verder het plaatsen van kinderzitjes op de scootmobiel als de belanghebbende in zijn rol van ouder zijn (kleine) kinderen moet vervoeren. Het plaatsen van dergelijke zitjes moet echter technisch haalbaar zijn.

Aangezien de scootmobiel bedoeld is voor het vervoer in de directe woonomgeving van de belanghebbende, heeft de gemeente geen compensatieplicht voor het meenemen of vervoeren van scootmobiel, bijvoorbeeld naar vakantiebestemmingen.

Artikel 27.2 Aangepaste fietsen

Er bestaan vele soorten bijzondere fietsen die op grond van de Wmo kunnen worden verstrekt. Bij het beoordelen of een belanghebbende in aanmerking komt voor een (bijzondere) fiets spelen onderstaande voorwaarden/weigeringgronden een rol:

  • -

    de gebruiker moet in staat zijn zich met zijn bijzondere fiets veilig in het verkeer te begeven. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, zoals verkeersinzicht, kennis van de regels, gezichtsvermogen, gehoor, reactievermogen, angst of juist overmoed, et cetera;

  • -

    voor alle fietsen geldt dat de belanghebbende in ieder geval moet kunnen lopen, op- en afstappen, op een zadel of zitje blijven zitten, kunnen sturen, zich door middel van trappen kunnen voortbewegen en eventuele noodzakelijke bagage moet kunnen transporteren.

Fietsen met een lage instap, fietsen die voorzien zijn van trapondersteuning en tandems worden algemeen gebruikelijk geacht en worden in het kader van de Wmo niet vergoed.

Fietsen die eventueel wel op grond van de Wmo verstrekt kunnen worden, zijn:

  • -

    driewielfiets;

  • -

    driewieltandem;

  • -

    duofiets;

  • -

    rolstoelfiets.

Artikel 27.3 Aankoppelfiets/handbike

Een handbike (ook wel aankoppelfiets genoemd) is een "fiets" die met de armen wordt aangedreven.

Iemand komt in aanmerking voor een handbike wanneer hij om zich te kunnen verplaatsen afhankelijk is van de rolstoel en met een rolstoel alleen, een te beperkte actieradius heeft. De belanghebbende moet zich dan wel fietsend met zijn handen kunnen verplaatsen en in staat zijn om de handbike zelf aan en af te kunnen koppelen.

Artikel 27.4 Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen is een gehandicaptenvoertuig (niet breder dan 1,10 meter) dat zowel met een benzinemotor als elektrisch aangedreven kan zijn. Een gesloten buitenwagen moet niet worden verward met een brommobiel.

Een gesloten buitenwagen met benzinemotor heeft een min of meer onbeperkte actieradius, mits men onderweg kan tanken. Een gesloten buitenwagen met elektrische motor heeft een vergelijkbare actieradius als de scootmobiel, ongeveer 35 tot 50 kilometer, afhankelijk van het type en de gebruikte accu. Er is een grote verscheidenheid aan typen gesloten buitenwagens. Uit onderzoek zal moeten blijken welk type gesloten buitenwagen voor de belanghebbende de adequaat goedkoopste oplossing is.

Het verstrekken van een gesloten buitenwagen is aan de orde indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    de belanghebbende kan geen gebruik maken van het collectieve vervoerssysteem;

  • -

    de belanghebbende kan geen gebruik maken van de (rolstoel)taxi;

  • -

    de belanghebbende heeft geen eigen auto;

  • -

    de belanghebbende zich niet in de openlucht kan en/of mag verplaatsen of wisselende weersomstandigheden niet of slecht kan verdragen.

  • -

    de vervoersbehoefte van de belanghebbende betreft vooral de korte en iets langere afstanden in de directe omgeving van de eigen woning, die met een gehandicaptenvoertuig zijn te bereiken;

  • -

    de belanghebbende is om medische redenen aangewezen op gesloten buitenvervoer, zodat een scootmobiel geen adequate voorziening is; bij de beoordeling of het gesloten vervoer medisch noodzakelijk is, wordt rekening gehouden met adequate kleding die kan beschermen tegen de weersinvloeden.

NB! Een brommobiel is geen gehandicaptenvoertuig en lijkt nog het meest op een kleine personenauto. Het maximumsnelheid van de brommobiel binnen en buiten de bebouwde kom is 45 km/uur.

Een brommobiel moet gebruik maken van de rijbaan. De brommobiel is ook groter dan een gehandicapten-voertuig (maximaal 1,50 meter breed). Voor een brommobiel dient de belanghebbende te beschikken over een bromfietsrijbewijs, voor een gehandicaptenvoertuig niet. Een brommobiel is een algemeen gebruikelijke voorziening.

Artikel 27.5 Gebruik van een taxi of rolstoeltaxi

De belanghebbende kan in aanmerking komen voor een taxikostenvergoeding wanneer er sprake is van een contra-indicatie voor het collectief aanvullend vervoer en niet rolstoelgebonden is.

De belanghebbende kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor de rolstoeltaxi wanneer het CAV, een auto of de gewone taxi niet voldoet. Dit is het geval in de volgende situaties:

  • -

    het is onmogelijk voor de belanghebbende om in en uit te stappen, zelfs wanneer hij daar hulp bij heeft;

  • -

    de belanghebbende is rolstoelafhankelijk en het is voor hem onmogelijk om zelfstandig van de ene voorziening naar de andere te komen (transfereren);

  • -

    voor de belanghebbende is liggend vervoer noodzakelijk.

De hoogte van de maximale financiële tegemoetkoming in de kosten voor een rolstoeltaxi op declaratiebasis of een financiële tegemoetkoming staat vermeld in artikel van het Besluit. Hiervoor geldt geen inkomensgrens.

Alleen de kosten van ritten binnen het CAV-vervoersgebied komen voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 27.6 Een al dan niet aangepaste bruikleenauto

Binnen het gemeentelijke beleid is de (bruikleen)auto het sluitstuk van de vervoersvoorzieningen. In alle gevallen is het verstrekken van een (bruikleen)auto de duurste oplossing en daarom komt deze optie alleen aan de orde als er geen andere oplossing mogelijk is. Met de verstrekking van deze voorziening komt de gemeente tegemoet aan alle vervoersbehoeften van de belanghebbende. Dit omdat de aanvrager geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, het CAV of andere, goedkopere vervoersvoorzieningen (vervoerskostenvergoeding voor taxi of rolstoeltaxi, scootmobiel, rolstoel, enzovoorts), terwijl ook een combinatie van vervoersvoorzieningen niet afdoende is.

Een bruikleenauto wordt bovendien alleen verstrekt als de aanvrager in het bezit is van een rijbewijs

en voor zijn verplaatsingsprobleem beslist is aangewezen op een auto (bijvoorbeeld als een aanvrager vanwege medische redenen geen gebruik kan maken van een open buitenwagen vanwege hart- of longklachten, intolerantie voor koude, et cetera. Dit ter beoordeling van de arts). Dit wordt bepaald na

een individuele beoordeling van de aanvraag.

De gemeente bepaalt welk type bruikleenauto ter beschikking wordt gesteld, daarbij houdt zij rekening met de prijs van een zogenaamde referentieauto. Op de brandstofkosten na worden alle overige kosten die samenhangen met het gebruik van de auto door de gemeente vergoed.

Artikel 28 AANPASSING VAN DE EIGEN AUTO

De belanghebbende komt alleen in aanmerking voor het aanpassen van de eigen auto als dit de adequaat goedkoopste voorziening is. Immers, het CAV heeft het primaat en is daarmee in principe voorliggend. Allereerst wordt dus onderzocht of het CAV een adequate oplossing biedt.

Bij deze beoordeling wordt onder andere gekeken naar de vervoersbehoefte en de gezinssituatie.

Artikel 28.1 Voor aanpassingen aan de auto gelden de volgende regels

  • -

    Het moet voor de belanghebbende noodzakelijk zijn dat de aanpassingen er komen. Voor bestuurders dient dit te blijken uit de zogenaamde ‘restreintbepalingen’ die door het Centraal Bureau Rijvaardigheden (CBR) zijn opgelegd.

  • -

    De auto mag alleen worden aangepast als de auto redelijkerwijs is aan te passen, in goede staat verkeert en niet ouder is dan vier jaar. Is de auto ouder dan vier jaar komen alleen aanpassingen/voorzieningen voor vergoeding in aanmerking indien deze overzetbaar zijn in een andere. De kosten voor overzetting in een andere auto komen overigens niet voor vergoeding in aanmerking. Voorbeelden van losse voorzieningen zijn een aangepaste autostoel (voor volwassenen en kinderen) en een tillift.

  • -

    De aanpassingen mogen niet algemeen gebruikelijk zijn. Onder algemeen gebruikelijk valt hierbij: airco, automatische transmissie, elektrische ramen, stuur- en rembekrachtiging.

  • -

    Een vergoeding voor het aanpassen van de auto kan één keer in de zeven jaar worden toegekend. Dit geldt ook voor de losse voorzieningen of aanpassingen.

  • -

    Aanpassingen die voor vergoeding in aanmerking komen, moeten medisch en ergonomisch noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld:

    • ·

      aanpassingen aan de besturing van de auto (ter beoordeling van het CBR), bijvoorbeeld handgasbediening;

    • ·

      aanpassingen aan de stoel van de chauffeur/bijrijder;

    • ·

      aanpassingen voor het meenemen van een rolstoel in de auto;

    • ·

      aanpassingen voor het vervoer van een rolstoelgebruiker;

    • ·

      aanpassingen voor een zitvoorziening bij kinderen, wanneer standaard autozitjes en voorzieningen ten behoeve van kinderen niet voldoen.

De aanpassingskosten van de eigen auto van de belanghebbende worden volledig vergoed, wanneer is gebleken dat het hier om de goedkoopste en meest adequate oplossing gaat. Ook de kosten die de keuring van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) met zich meebrengt, komen voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 29 OVERIGE BEPALINGEN VERVOER

 

Artikel 29.1 Vervoer en speelvoorzieningen voor kinderen, fietszitjes

Als het om een vervoersvoorziening voor kinderen gaat is deze vaak niet alleen bedoeld voor de verplaatsing van het kind, maar ook als manier om te kunnen spelen. Het is vaak niet mogelijk een strikt onderscheid tussen beide te maken en voor dergelijke voorzieningen geldt dat er vaak sprake zal zijn van meerdere gebruiksdoelen. Met de eisen aan de voorziening dient hier dus rekening mee gehouden te worden.

Voor fietszitjes voor kinderen geldt dat als standaardzitjes niet voldoen de mogelijkheid bestaat voor speciale fietszitjes voor kinderen met een beperking.

Fietskarren, bakfietsen en dergelijke zijn algemeen gebruikelijk. Speciale aanpassingen, zitjes, fixaties en dergelijke om kinderen veilig te kunnen vervoeren in dergelijke voorzieningen zijn dat niet en kunnen wel voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 29.2 Stalling

Voorwaarde voor de verstrekking van een vervoersvoorziening is dat er een voor de belanghebbende bereikbare, toegankelijke en bruikbare stallingmogelijkheid is. Alle door de gemeente verstrekte voorzieningen dienen afdoende tegen weersinvloeden beschermd, gestald te kunnen worden achter een af te sluiten toegang. Indien er geen adequate stallingmogelijkheid aanwezig is, kunnen de kosten van het realiseren hiervan, voor vergoeding in aanmerking komen.

Als de eigenaar van de woning of de verenging van eigenaren geen toestemming geeft voor het realiseren van een stalling, kan dit een reden zijn om de vervoersvoorziening niet toe te kennen. Extra aanpassingen welke noodzakelijk zijn als gevolg van de indeling van tuin/terras, afmetingen van door belanghebbende aangebrachte toegangspaden, beplanting in de tuin, erfafscheidingen en dergelijke, verzakking van straatwerk komen niet voor vergoeding in aanmerking.

De verantwoordelijkheid ligt bij de belanghebbende om uit te zoeken of er een stalling gerealiseerd mag worden, bijvoorbeeld bij de vereniging van eigenaren.

Artikel 29.3 Rijvaardigheid en gewenningslessen

Het goed kunnen omgaan met een verplaatsingsmiddel vereist een zekere vaardigheid die door middel van training kan worden verkregen. Indien de belanghebbende niet kan omgaan met het verplaatsmiddel kan niet worden gesproken van een adequate voorziening. Daarom kan een verplaatsingsmiddel op grond van de Wmo in de vorm van training aan de orde zijn. Indien training nodig is, dan zijn er in basis twee mogelijkheden:

  • -

    training om te beoordelen of belanghebbende op basis van zijn/haar mogelijkheden en beperkingen in staat is met het verplaatsingsmiddel om te gaan; kortom of belanghebbende voldoende rijvaardig en rijgeschikt is;

  • -

    training om belanghebbende vertrouwd en gewend te laten raken met het verplaatsingsmiddel.

(Medische) rijgeschiktheid is de mate waarin een belanghebbende voldoet aan geestelijke en lichamelijke eisen om met een (al dan niet aan de beperkingen aangepast) vervoermiddel veilig aan het verkeer kunnen deelnemen. Dit is een medische beoordeling.

Rijvaardigheid is de mate waarin een persoon in staat is om zelfstandig aan het verkeer deel te nemen.

De training waarbij een belanghebbende langdurig getraind moet worden en daarna beoordeeld of belanghebbende überhaupt in staat is om adequaat van de vervoersvoorziening gebruik te maken, valt onder de deskundigheid van de ergotherapeut. Dergelijke rijlessen vallen niet onder Wmo maar onder eerstelijns ergotherapie. Vergoeding hiervan geschiedt via de ziektekostenverzekering (veelal na een verwijzing van de huisarts of specialist).

Als een belanghebbende wel geschikt geacht wordt om veilig met een vervoersvoorziening om te gaan, maar nog niet helemaal vertrouwd is met het middel, dan kan de belanghebbende gewenningslessen krijgen. In het kader van de Wmo kunnen maximaal drie gewenningslessen vergoed worden. Gewenninglessen kunnen plaatsvinden voorafgaand aan of direct na aflevering van de voorziening.

Bij de aflevering van een voorziening geeft de leverancier altijd instructies over het gebruik.

Deze instructies hebben echter niet het karakter van een uitgebreide les. Voordat een vervoersvoorziening aan de belanghebbende wordt verstrekt, moet vaststaan dat belanghebbende hiervan veilig gebruik kan maken.

7 BIJLAGE I

De ICF: FUNCTIES

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Mentale functies

Algemene mentale functies.

·Bewustzijn

·Oriëntatie

·Intellectuele functies

·Globale psychosociale functies

·Temperament en persoonlijkheid

·Energie en driften

·Slaap

·Algemene mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Specifieke mentale functies.

·Aandacht

·Geheugen

·Psychomotorische functies

·Stemming

·Perceptie

·Denken

·Hogere cognitieve functies

·Mentale functies gerelateerd aan taal

·Mentale functies gerelateerd aan rekenen

·Bepalen sequentie bij complexe bewegingen

·Ervaren van zelf en tijd

·Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

·Mentale functies, anders gespecificeerd

·Mentale functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn

Visuele en verwante functies.

Visuele functies

·Functies van aan oog verwante structuren

·Gewaarwordingen van oog en verwante structuren

·Visuele en verwante functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Hoorfuncties en vestibulaire functies

·Hoorfuncties

·Vestibulaire functies

·Gewaarwordingen gepaard gaande met hoorfuncties en vestibulaire functies

·Hoorfuncties vestibulaire functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere sensorische functies

·Smaak

·Reuk

·Propriocepsis

·Tast

·Sensorische functies verwant aan temperatuur en andere stimuli

·Andere sensorische functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Pijn

·Pijngewaarwording

·Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

·Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd

·Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.

Hoofdstuk 3 Stem en spraak

Stem

·Articulatie

·Vloeiendheid en ritme van spreken

·Alternatieve vormen van stemgebruik

·Stem en spraak, anders gespecificeerd

·Stem en spraak, niet gespecificeerd

 

Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel

Functies van hart en bloedvatenstelsel

·Hartfuncties

·Functies van bloedvaten

·Bloeddruk

·Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van hematologisch systeem en afweersysteem

·Functies van hematologisch systeem

·Functies van afweersysteem

·Functies van hematologisch systeem en afweersysteem, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van ademhalingsstelsel

Ademhaling

·Functies van ademhalingsspieren

·Functies van ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel

·Andere ademhalingsfuncties

·Inspanningstolerantie

·Gewaarwordingen gepaard gaande met cardiovasculaire en respiratoire functies

·Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

·Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd

·Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel

Opname van voedsel

·Vertering

·Assimilatie

·Defecatie

·Handhaving lichaamsgewicht

·Gewaarwordingen verband houdend met spijsverteringsstelsel

·Functies van spijsverteringsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel

·Algemene metabole functies

·Water-, mineraal- en elektrolytenbalans

·Thermoregulatoire functies

·Functies van endocriene klieren

·Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

·Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd

·Functies van spijsverteringsstelsel, metabool stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies

Functies gerelateerd aan urine

·Productie en opslag van urine

·Functies gerelateerd aan urinelozing

·Gewaarwordingen gepaard gaande met urinelozing

·Functies gerelateerd aan urine, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Genitale en reproductieve functies

·Seksuele functies

·Functies gerelateerd aan menstruatie

·Functies gerelateerd aan voortplanting

·Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale en reproductieve functies

·Genitale en reproductieve functies, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

·Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, anders gespecificeerd

·Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies

Functies van gewrichten en botten

·Mobiliteit van gewrichten

·Stabiliteit van gewrichten

·Mobiliteit van botten

·Functies van gewrichten en botten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Spierfuncties

·Spiersterkte

·Spiertonus

·Spieruithoudingsvermogen

·Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bewegingsfuncties

·Motorische reflexfuncties

·Onwillekeurige bewegingsreacties

·Controle van willekeurige bewegingen

·Onwillekeurige bewegingen

·Gangpatroon

·Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties

·Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

·Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd

·Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren

Functies van de huid

·Beschermende functies van huid

·Herstelfuncties van huid

·Andere functies van huid

·Gewaarwording verband houdend met huid

·Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Functies van haren en nagels

·Functies van haar

·Functies van nagels

·Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

·Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd

·Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd

8 BIJLAGE II

De ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis

Doelbewust gebruiken van zintuigen

·Gadeslaan

·Luisteren

·Doelbewust gebruiken van andere zintuigen

·Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Basaal leren

·Nadoen

·Herhalen

·Leren lezen

·Leren schrijven

·Leren rekenen

·Ontwikkelen van vaardigheden

·Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Toepassen van kennis

·Richten van aandacht

·Denken

·Lezen

·Schrijven

·Rekenen

·Oplossen van problemen

·Besluiten nemen

·Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd

Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen

Ondernemen van enkelvoudige taak

·Ondernemen van eenvoudige enkelvoudige taak

·Ondernemen van complexe enkelvoudige taak

·Zelfstandig ondernemen van enkelvoudige taak

·In groepsverband ondernemen van enkelvoudige taak

·Ondernemen van enkelvoudige taak, anders gespecificeerd

·Ondernemen van enkelvoudige taak, niet gespecificeerd

Ondernemen van meervoudige taken

·Uitvoeren van meervoudige taken

·Voltooien van meervoudige taken

·Zelfstandig ondernemen van meervoudige taken

·In groepsverband ondernemen van meervoudige taken

·Ondernemen van meervoudige taken, anders gespecificeerd

·Ondernemen van meervoudige taken, niet gespecificeerd

Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen

·Regelen van dagelijkse routinehandelingen

·Voltooien van dagelijkse routinehandelingen

·Indelen van eigen activiteitenniveau

·Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen, anders gespecificeerd

·Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen, niet gespecificeerd

Omgaan met stress en andere mentale eisen

·Dragen van verantwoordelijkheden

·Omgaan met stress

·Omgaan met crisissituaties

·Omgaan met stress en andere mentale eisen, anders gespecificeerd

·Omgaan met stress en andere mentale eisen, niet gespecificeerd

Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd

Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Communicatie

Communiceren - begrijpen

·Begrijpen van gesproken boodschappen

·Begrijpen van non-verbale boodschappen

·Begrijpen van formele gebarentaal

·Begrijpen van geschreven boodschappen

·Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

·Communiceren – zich uiten

·Spreken

·Zich non-verbaal uiten

·Zich uiten via formele gebarentaal

·Schrijven van boodschappen

·Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Conversatie en gebruik van communicatieapparatuur en -technieken

·Converseren

·Bespreken

·Gebruiken van communicatieapparatuur en - technieken

·Conversatie en gebruik van communicatieapparatuur en –technieken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Communicatie, anders gespecificeerd

Communicatie, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Mobiliteit

Veranderen en handhaven van lichaamshouding

·Veranderen van basale lichaamshouding

·Handhaven van lichaamshouding

·Uitvoeren van transfers

·Veranderen en handhaven van lichaamshouding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand

·Optillen en meenemen

·Verplaatsen van iets of iemand met onderste extremiteiten

·Nauwkeurig gebruiken van hand

·Gebruiken van hand en arm

·Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of iemand, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Lopen en zich verplaatsen

·Lopen

·Zich verplaatsen

·Zich verplaatsen tussen verschillende locaties

·Zich verplaatsen met speciale middelen

·Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Zich verplaatsen per vervoermiddel

·Gebruiken van vervoermiddel

·Besturen

·Rijden op dieren als vervoermiddel

·Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Mobiliteit, anders gespecificeerd

Mobiliteit, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Zelfverzorging

Zich wassen

·Wassen van lichaamsdelen

·Wassen van het gehele lichaam

·Zich afdrogen

·Zich wassen, anders gespecificeerd

·Zich wassen, niet gespecificeerd

Verzorgen van lichaamsdelen

·Verzorgen van de huid

·Verzorgen van tanden

·Verzorgen van het haar

·Verzorgen van vingernagels

·Verzorgen van teennagels

·Verzorgen van lichaamsdelen, anders gespecificeerd

·Verzorgen van lichaamsdelen, niet gespecificeerd

Zorgdragen voor toiletgang

·Zorgdragen voor urineren

·Zorgdragen voor defecatie

·Zorgdragen voor menstruatie

·Zorgdragen voor toiletgang, anders gespecificeerd

·Zorgdragen voor toiletgang, niet gespecificeerd

Zich kleden

·Aantrekken van kleding

·Uittrekken van kleding

·Aantrekken van voetbekleding

·Uittrekken van voetbedekking

·Kiezen van juiste kleding

·Zich kleden, anders gespecificeerd

·Zich kleden, niet gespecificeerd

Eten

Drinken

Zorgdragen voor eigen gezondheid

·Zich verzekeren van fysiek comfort

·Zorgdragen voor dieet en fitheid

·Behouden van eigen gezondheid

·Zorgdragen voor eigen gezondheid, anders gespecificeerd

·Zorgdragen voor eigen gezondheid, niet gespecificeerd

Zelfverzorging, anders gespecificeerd

Zelfverzorging, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 6 Huishouden

Verwerven van benodigdheden

·Verwerven van woonruimte

·Verwerven van goederen en diensten

·Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishoudelijke taken

·Bereiden van maaltijden

·Huishouden doen

·Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Verzorgen van wat bij huishouden hoort en assisteren van andere personen

·Verzorgen van wat bij huishouden hoort

·Assisteren van andere personen

·Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Huishouden, anders gespecificeerd

Huishouden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en relaties

Algemene tussenmenselijke interacties

·Basale tussenmenselijke interacties

·Complexe tussenmenselijke interacties

·Algemene tussenmenselijke interacties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Bijzondere tussenmenselijke relaties

·Omgaan met onbekenden

·Formele relaties

·Informele sociale relaties

·Familierelaties

·Intieme relaties

·Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, anders gespecificeerd

Tussenmenselijke interacties en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden

Opleiding

·Informele opleiding

·Voorschoolse opleiding

·Schoolse opleiding

·Beroepsopleiding

·Hogere opleiding

·Opleiding, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Beroep en werk

·Werkend leren

·Verwerven, behouden en beëindigen van werk

·Betaald werk

·Onbetaald werk

·Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Economisch leven

·Basale financiële transacties

·Complexe financiële transacties

·Economische zelfstandigheid

·Economische leven, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd

Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven

Maatschappelijk leven

·Informele organisaties

·Formele organisaties

·Ceremonies

·Maatschappelijk leven, anders gespecificeerd

·Maatschappelijk leven, niet gespecificeerd

Recreatie en vrije tijd

·Spel

·Sport

·Kunst en cultuur

·Handenarbeid

·Hobby’s

·Sociale activiteiten

·Recreatie en vrije tijd, anders gespecificeerd

·Recreatie en vrije tijd, niet gespecificeerd

Religie en spiritualiteit

·Georganiseerde religie

·Spiritualiteit

·Religie en spiritualiteit, anders gespecificeerd

·Religie en spiritualiteit, niet gespecificeerd

Mensenrechten

Politiek en burgerschap

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, anders gespecificeerd

Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd

9 BIJLAGE III

De ICF: EXTERNE FACTOREN

(bron: http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm)

Hoofdstuk 1 Producten en technologie (P&T)

Producten of stoffen voor menselijke consumptie

·Voedsel

·Geneesmiddelen

·Producten of stoffen voor menselijke consumptie, anders gespecificeerd

·Producten of stoffen voor menselijke consumptie, niet gespecificeerd

P&T voor persoonlijk gebruik in het dagelijks leven

·Algemene P&T voor persoonlijk gebruik in het dagelijkse leven

·Ondersteunende P&T voor persoonlijk gebruik in het dagelijks leven

·P&T voor persoonlijk in het dagelijks leven, anders gespecificeerd

·P&T voor persoonlijk in het dagelijks leven, niet gespecificeerd

P&T voor verplaatsing van personen binnenshuis en buitenshuis voor vervoer

·Algemene P&T voor verplaatsing van personen binnenshuis en buitenshuis en voor vervoer

·Ondersteunende P&T voor verplaatsing van personen binnenshuis en buitenshuis en voor vervoer

·P&T voor verplaatsing van personen binnenshuis en buitenshuis en voor vervoer, anders gespecificeerd

·P&T voor verplaatsing van personen binnenshuis en buitenshuis en voor vervoer, niet gespecificeerd

P&T voor communicatiemiddelen

·Algemene P&T voor communicatiedoeleinden

·Ondersteunende P&T voor communicatiedoeleinden

·P&T voor communicatiedoeleinden, anders gespecificeerd

·P&T voor communicatiedoeleinden, niet gespecificeerd

Technische aspecten (TA) van private gebouwen

·TA van toegankelijkheid van private gebouwen

·TA van doorgankelijkheid en bruikbaarheid van private gebouwen

·TA van bewegwijzering in private gebouwen

·TA van private gebouwen, anders gespecificeerd

·TA van private gebouwen, niet gespecificeerd

Aspecten van ruimtelijke ordening

·Aspecten van RO in plattelandsgebieden

·Aspecten van RO in verstedelijkte plattelandsgebieden

·Aspecten van RO in stedelijke gebieden

·Aspecten van parken, natuurgebieden en wildreservaten

·Aspecten van RO, anders gespecificeerd

·Aspecten van RO, niet gespecificeerd

P&T voor onderwijsdoeleinden

·Algemene P&T voor onderwijsdoeleinden

·Ondersteunende P&T voor onderwijsdoeleinden

·P&T voor onderwijsdoeleinden, anders gespecificeerd

·P&T voor onderwijsdoeleinden, niet gespecificeerd

P&T voor werkdoeleinden

·Algemene P&T voor werkdoeleinden

·Ondersteunende P&T voor werkdoeleinden

·P&T voor werkdoeleinden, anders gespecificeerd

·P&T voor werkdoeleinden, niet gespecificeerd

P&T voor culturele, ontspannings- en sportdoeleinden

·Algemene P&T voor culturele, ontspannings- en sportdoeleinden

·Ondersteunende P&T voor culturele, ontspannings- en sportdoeleinden

·P&T voor culturele, ontspannings- en sportdoeleinden, anders gespecificeerd

·P&T voor culturele, ontspannings- en sportdoeleinden, niet gespecificeerd

P&T voor toepassing bij religie en spiritualiteit

·Algemene P&T voor toepassing bij religie en spiritualiteit

·Ondersteunende P&T voor toepassing bij religie en spiritualiteit

·P&T voor toepassing bij religie en spiritualiteit, anders gespecificeerd

·P&T voor toepassing bij religie en spiritualiteit, niet gespecificeerd

Technische aspecten (TA) van openbare gebouwen

·TA van toegankelijkheid van openbare gebouwen

·TA van doorgankelijkheid en bruikbaarheid van openbare gebouwen

·TA van bewegwijzering in openbare gebouwen

·TA van openbare gebouwen, anders gespecificeerd

·TA van openbare gebouwen, niet gespecificeerd

Activa

·Financiële activa

·Tastbare goederen

·Ontastbare goederen

·Activa, anders gespecificeerd

·Activa, niet gespecificeerd

P&T, anders gespecificeerd

P&T, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 2 Natuurlijke omgeving en door de mens aangebrachte veranderingen daarin

Fysische geografie

·Landschapsvormen

·Wateren

·Fysische geografie, anders gespecificeerd

·Fysische geografie, niet gespecificeerd

Bevolking

·Demografische ontwikkeling

·Bevolkingsdichtheid

·Bevolking, anders gespecificeerd

·Bevolking, niet gespecificeerd

Flora en Fauna

·Planten

·Dieren

·Flora en fauna, anders gespecificeerd

·Flora en fauna, niet gespecificeerd

Klimaat

·Temperatuur

·Vochtigheid

·Luchtdruk

·Neerslag

·Wind

·Seizoenswisselingen

·Klimaat, anders gespecificeerd

·Klimaat, niet gespecificeerd

Trillingen

Luchtkwaliteit

·Luchtkwaliteit binnenshuis

·Luchtkwaliteit buitenshuis

·Luchtkwaliteit, anders gespecificeerd

·Luchtkwaliteit, niet gespecificeerd

Natuurlijke gebeurtenissen

Door de mens veroorzaakte gebeurtenissen

Licht

·Lichtsterkte

·Lichtkwaliteit

·Licht, anders gespecificeerd

·Licht, niet gespecificeerd

Cylische veranderingen in tijd

·Dag- en nachtritme

·Maancyclus

·Cyclische veranderingen in de tijd, anders gespecificeerd

·Cyclische veranderingen in de tijd, niet gespecificeerd

Geluid

·Geluidssterkte

·Geluidskwaliteit

·Geluid, anders gespecificeerd

·Geluid, niet gespecificeerd

Natuurlijke omgeving en door de mens aangebrachte veranderingen daarin, anders gespecificeerd

Natuurlijke omgeving en door de mens aangebrachte veranderingen daarin, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 3 Ondersteuning en relaties

Naaste familie

Verre familie

Vrienden

Kennissen, leeftijds- en seksegenoten, collega’s, buren en stad- of streekgenoten

Meerderen

Ondergeschikten

Persoonlijke verzorgers en assistenten

Onbekenden

Gedomesticeerde dieren

Hulpverleners in de gezondheidszorg

Andere dienstverleners

Ondersteuning en relaties, anders gespecificeerd

Ondersteuning en relaties, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 4 Attitudes

Persoonlijke attitudes (PA) van naaste familieleden

PA van verre familieleden

PA van vrienden

PA van kennissen, leeftijds- en seksegenoten, collega’s, buren en stad- of streekgenoten

PA van meerderen

PA van ondergeschikten

PA van persoonlijke verzorgers en assistenten

PA van onbekenden

PA van hulpverleners in de gezondheidszorg

PA van andere dienstverleners

Maatschappelijke attitudes

Sociale normen, gewoonten en ideologieën

Attitudes, anders gespecificeerd

Attitudes, niet gespecificeerd

Hoofdstuk 5 Diensten, systemen en beleid (VS&B)

VS&B m.b.t. productie van consumentenproducten

·Voorzieningen m.b.t. productie van consumenten producten

·Systemen m.b.t. productie van consumenten producten

·Beleid m.b.t. productie van consumenten producten

VS&B m.b.t. productie van consumentenproducten, anders gespecificeerd

VS&B m.b.t. productie van consumentenproducten, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. bebouwde omgeving

·Voorzieningen m.b.t. bebouwde omgeving

·Systemen m.b.t. bebouwde omgeving

·Beleid m.b.t. bebouwde omgeving

·VS&B m.b.t. bebouwde omgeving, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. bebouwde omgeving, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. ruimtelijke ordening

·Voorzieningen m.b.t. ruimtelijke ordening

·Systemen m.b.t. ruimtelijke ordening

·Beleid m.b.t. ruimtelijke ordening

·VS&B m.b.t. ruimtelijke ordening, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. ruimtelijke ordening, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. huisvesting

·Huisvestingsvoorzieningen

·Huisvestingssystemen

·Huisvestingsbeleid

·VS&B m.b.t. huisvesting, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. huisvesting, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. openbare nutsvoorziening

·Voorzieningen m.b.t. openbare nutsvoorziening

·Systemen m.b.t. openbare nutsvoorziening

·Beleid m.b.t. openbare nutsvoorziening

·VS&B m.b.t. openbare nutsvoorziening, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. openbare nutsvoorziening, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. media

·Mediavoorzieningen

·Mediasystemen

·Mediabeleid

·VS&B m.b.t. media, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. media, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. economische zaken

·Economische voorzieningen

·Economische systemen

·Economisch beleid

·VS&B m.b.t. economische zaken, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. economische zaken, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. sociale zekerheid

·Sociale zekerheidsvoorzieningen

·Sociale zekerheidssystemen

·Sociale zekerheidsbeleid

·VS&B m.b.t. sociale zekerheid, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. sociale zekerheid, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. welzijn

·Welzijnsvoorzieningen

·Welzijnssystemen

·Welzijnsbeleid

·VS&B m.b.t. welzijn, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. welzijn, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. gezondheidszorg

·Gezondheidszorgvoorzieningen

·Gezondheidszorgsystemen

·Gezondheidszorgbeleid

·VS&B m.b.t. gezondheidszorg, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. gezondheidszorg, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. communicatie

·Communicatievoorzieningen

·Communicatiesystemen

·Communicatiebeleid

·VS&B m.b.t. communicatie, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. communicatie, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. vervoer

·Vervoersvoorzieningen

·Vervoerssystemen

·Vervoersbeleid

·VS&B m.b.t. vervoer, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. vervoer, niet gespecificeerd

VS&B ter bescherming van de bevolking

·Voorzieningen ter bescherming van de bevolking

·Systemen ter bescherming van de bevolking

·Beleid ter bescherming van de bevolking

·VS&B ter bescherming van de bevolking, anders gespecificeerd

·VS&B ter bescherming van de bevolking , niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. juridische zaken

·Juridische voorzieningen

·Juridische systemen

·Juridisch beleid

·VS&B m.b.t. juridische zaken, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. juridische zaken, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. organisatorische verbanden

·Voorzieningen m.b.t. organisatorische verbanden

·Systemen m.b.t. organisatorische verbanden

·Beleid m.b.t. organisatorische verbanden

·VS&B m.b.t. organisatorische verbanden, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. organisatorische verbanden, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. onderwijs

·Onderwijsvoorzieningen

·Onderwijssystemen

·Onderwijsbeleid

·VS&B m.b.t. onderwijs, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. ondewijs, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. werkgelegenheid

·Werkgelegenheidsvoorzieningen

·Werkgelegenheidssystemen

·Werkgelegenheidsbeleid

·VS&B m.b.t. werkgelegenheid, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. werkgelegenheid, niet gespecificeerd

VS&B m.b.t. politieke zaken

·Politieke voorzieningen of voorzieningen m.b.t. politieke zaken

·Politieke systemen

·Politiek beleid

·VS&B m.b.t. politieke zaken, anders gespecificeerd

·VS&B m.b.t. politieke zaken, niet gespecificeerd

VS&B, anders gespecificeerd

VS&B, niet gespecificeerd