Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Opsterland

Financiële verordening Opsterland 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOpsterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening Opsterland 2012
CiteertitelFinanciële verordening Opsterland 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 212

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-04-201201-01-201201-01-2017nieuwe regeling

05-03-2012

www.opsterland.nl, 05-04-2012

2011-20302

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening Opsterland 2012

Financiële verordening Opsterland 2012

 

De raad van de gemeente Opsterland, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 januari 2012;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Opsterland.

 

1. Inleidende bepalingen

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Afdeling: elke organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

  • b.

    Administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Opsterland en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • c.

    Investeringen met economisch nut: investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of indien ze kunnen bijdragen aan het genereren van middelen. Uitzondering hierop zijn kunstvoorwerpen met een cultuurhistorische waarde, deze worden niet geactiveerd.

  • d.

    Investeringen met maatschappelijk nut: alle investeringen die niet vallen onder de onder punt c genoemde investeringen.

  • e.

    Technische levensduur: de periode dat een actief (bijvoorbeeld een machine) in staat is te produceren. Het actief is aan het einde van de technische levensduur versleten of kapot.

  • f.

    Economische levensduur: de maximale periode waarin een actief (bijvoorbeeld een machine) economisch verantwoord kan worden gebruikt.

  • g.

    Financieel beheer: het uitoefenen van bestuur over en toezicht op het beheer van middelen en het uitoefenen rechten van de gemeente Opsterland.

  • h.

    Doelmatigheid: het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen.

  • i.

    Doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden behaald.

  • j.

    Rechtmatigheid: het handelen in overeenstemming met wet- en regelgeving, waaronder ook begrepen zijn de gemeentelijke verordeningen, raads- en collegebesluiten.

  • k.

    Incidenteel/periodiek: een looptijd die niet langer is dan vier jaar.

  • l.

    Restantkredieten: kredieten van lopende projecten/investering die nog niet tot volledige besteding zijn gekomen.

  • m.

    Componentenbenadering: verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief worden afzonderlijk afgeschreven op basis van het individuele waardeverloop van die delen.

  • n.

    Grote projecten: dit zijn projecten:

    • -

      met een totaal investeringsbedrag van minimaal € 1 miljoen;

    • -

      die politiek gevoelig zijn;

    • -

      met veel risico’s.

       

      2. Begroting en verantwoording

       

Artikel 2. Programma-indeling

De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode de programma-indeling vast.

 

Artikel 3. Planning en controlcyclus

Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het college aan de raad een overzicht aan met daarin in elk geval de data waarop het college de jaarstukken, de perspectiefbrief en de (meerjaren)begroting aan de raad ter vaststelling aanbied.

 

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting wordt een overzicht gegeven van de ramingen ingedeeld naar programma’s en bij de jaarrekening wordt een overzicht gegeven van de realisaties ingedeeld naar programma’s.

  • 2.

    Het college vermeldt in de perspectiefbrief de door het college vastgestelde en gehanteerde kaders voor het opstellen van de ontwerpbegroting.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 5.

    In de jaarrekening worden de belangrijkste afwijkingen op de gewijzigde ramingen van de baten en lasten toegelicht, die groter zijn dan 5% met een minimum van € 25.000.

  • 6.

    In de jaarrekening worden de belangrijkste afwijkingen op de gewijzigde investeringskredieten toegelicht, die groter zijn dan 5% met een minimum van € 50.000.

  • 7.

    In de begroting worden individuele uitzettingen die groter zijn dan 10% van de begroting van het voorgaande begrotingsjaar (inclusief wijzigingen), met een minimum van € 100.000, toegelicht.

     

Artikel 5. Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de lasten en baten per programma en de algemene dekkingsmiddelen.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling autoriseert de raad de nieuwe investeringen met het vaststellen van de financiële positie. De raad geeft aan voor welke investering de raad wel krediet wil reserveren maar de autorisatie uit wil stellen in afwachting van een raadsvoorstel.

  • 3.

    Het college is bevoegd het incidentele bedrag voor onvoorzien aan te wenden voor onvoorziene omstandigheden, die betrekking hebben op het lopende begrotingsjaar. Structurele effecten worden voorgesteld in de eerstvolgende ontwerpbegroting of in een raadsvoorstel.

  • 4.

    Het college kan bij besluit de lasten en baten van de programma’s aanpassen, als het gebruik maakt van het bepaalde in lid 3. Het college informeert de raad hierover bij de jaarstukken.

  • 5.

    Voor investeringen die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college, voordat verplichtingen worden aangegaan, een investeringsvoorstel en een voorstel tot autorisatie van het investeringskrediet ter besluitvorming aan de raad voor.

  • 6.

    Bestemming van het resultaat en verzoeken tot budgetoverhevelingen worden bij apart raadsvoorstel gedaan.

     

Artikel 6. Perspectiefbrief

  • 1.

    Het college informeert de raad over de voortgang van de realisatie van de begroting in de perspectiefbrief.

  • 2.

    De perspectiefbrief bevat:

    • a.

      inzicht in het verloop van grote projecten, waarbij de financiën worden aangegeven met een horizon van 10 jaar;

    • b.

      inzicht in de voortgang van de realisatie van het in de begroting vastgestelde beleid;

    • c.

      inzicht in de grondexploitaties;

    • d.

      een financieel perspectief op de exploitatieontwikkeling in de komende drie jaren gebaseerd op onderdelen a tot en met c;

    • e.

      een stand van de restantkredieten;

    • f.

      een begrotingswijziging met de bijstelling van de baten en lasten per programma.

  • 3.

    In de perspectiefbrief worden de geprognosticeerde afwijkingen op de gewijzigde ramingen van de baten en lasten, die groter zijn dan 10% met een minimum van € 100.000, toegelicht.

  • 4.

    In de perspectiefbrief worden de geprognosticeerde afwijkingen op de gewijzigde investeringskredieten, die groter zijn dan 10% met een minimum van € 100.000, toegelicht.

     

    3. Financieel beleid

     

Artikel 7. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële activa worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 2.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio worden lineair in 5 jaar afgeschreven. Kosten van ontwikkeling kunnen alleen worden geactiveerd als voldaan wordt aan de eisen:

    • -

      het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

    • -

      de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien staat vast;

    • -

      het actief zal in de toekomst economisch of maatschappelijk nut genereren en;

    • -

      de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen kunnen betrouwbaar worden vastgesteld.

  • 3.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4.

    Voor het afschrijven van de materiële vaste activa met economisch nut worden de methodieken en maximale termijnen gehanteerd, zoals vermeld in de bijlage ‘Afschrijvingsbeleid vaste activa’ die onderdeel uitmaakt van deze verordening.

  • 5.

    De componentenbenadering wordt tenminste toegepast bij de afschrijving op investeringen met economisch nut.

  • 6.

    De componentenbenadering wordt als volgt toegepast op de in de bijlage ‘Afschrijvingsbeleid vaste activa’ benoemde investeringen, zoals beschreven in het onderdeel componentenbenadering.

  • 7.

    Activa met economisch nut en met een verkrijgingprijs van minder dan € 5.000 per eenheid worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Indien het totaal van soortgelijke vervangingsinvesteringen, waarvan de verkrijgingprijs per eenheid minder bedraagt dan € 5.000, maar het totaal meer bedraagt dan € 25.000 wordt de vervangingsinvestering wel geactiveerd.

  • 8.

    Activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden ten laste van de exploitatie gebracht. Hiervan kan bij raadsbesluit worden afgeweken. In geval van activering bij raadsbesluit wordt het actief lineair afgeschreven over de verwachte economische levensduur van het actief of een kortere door de raad aan te geven tijdsduur.

  • 9.

    In afwijking van lid 8 wordt afgeschreven op investeringen met een maatschappelijk nut die in de bijlage ‘Afschrijvingsbeleid vaste activa’ zijn opgenomen.

  • 10.

    Activa met een maatschappelijk nut met een verkrijgingprijs van minder dan € 5.000 per eenheid worden niet geactiveerd.

  • 11.

    Activa met een gebruiksduur korter dan een jaar worden niet geactiveerd.

  • 12.

    De afschrijving op het activum start per 1 januari van het jaar volgend op het jaar van ingebruikname van het activum.

  • 13.

    Activa die worden gebruikt en gedurende de afschrijfperiode technisch en economisch slijten/verouderen worden afgeschreven naar een boekwaarde van nihil, als het voornemen bestaat de activa tot het einde van de mogelijke gebruiksduur te benutten.

  • 14.

    Wanneer de verwachte gebruikstermijn korter is dan de verwachte economische levensduur van het activum wordt afgeschreven tot de geschatte restwaarde.

     

Artikel 8. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor openstaande vorderingen, wordt bij de jaarrekening, betreffende:

    • a.

      onroerende zaakbelasting

    • b.

      rioolrechten;

    • c.

      afvalstoffenheffing;

    • d.

      toeristenbelasting

      met uitzondering van individuele vorderingen groter dan € 10.000, een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

  • 2.

    Het historische percentage van oninbaarheid wordt bepaald op basis van de werkelijke oninbaarheid van de laatste drie jaren voorafgaande aan het verantwoordingsjaar.

  • 3.

    Voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

     

Artikel 9. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college biedt de raad periodiek een nota reserves en voorzieningen ter vaststelling aan.

  • 2.

    De nota behandelt in ieder geval:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c.

      de toerekening en verwerking van rente over de reserves en de voorzieningen;

    • d.

      De minimale en maximale omvang van reserves.

  • 3.

    Bij instelling van een nieuwe bestemmingsreserve vermeldt het college in het voorstel:

  • a.

    De doelstelling van de reserve;

  • b.

    Het motief voor de vorming van de reserve en de wijze van beschikking hierover;

  • c.

    De looptijd, bestaande uit begindatum en einddatum, van de reserve;

  • d.

    De minimale en maximale omvang van de reserve;

  • e.

    De voeding van de reserve.

     

Artikel 10. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden, naast de directe kosten, alleen die indirecte kosten betrokken die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2.

    Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen aan voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3.

    De rente voor de rentetoerekening aan de grondexploitaties wordt bepaald door het rente percentage dat per 1 juni van het voorafgaande jaar door de BNG voor lineaire leningen van 10 jaar in rekening wordt gebracht, verhoogd met een risico opslag van 2%.

  • 4.

    Aan de producten afval en riolering wordt rente toegerekend die gelijk is aan het rente percentage dat per 1 juni van het voorafgaande jaar door de BNG voor lineaire leningen van 10 jaar in rekening wordt gebracht.

     

Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor heffingen, belastingen en leges.

 

Artikel 12 Grondbeleid

  • 1.

    Periodiek stelt de raad een nota grondbeleid vast.

  • 2.

    Het college stelt jaarlijks een grondprijzenbrief vast waarbij de door de raad vastgestelde grondexploitaties taakstellend zijn.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van winstbepaling en winstneming van de bouwgrondexploitatie.

  • 4.

    Het college kan strategische aankopen verrichten tot een bedrag van € 1.000.000 per transactie met een maximum van € 3.000.000 per jaar, mits binnen door de raad vastgestelde kaders.

     

Artikel 13. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

  • 1.

    het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen met minimaal een Aa rating afgegeven door minimaal één gezaghebbende rating agency’s, of bij instellingen waarvan de waardepapieren een solvabiliteitseis van 0% hebben;

  • 2.

    overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

  • 3.

    het gebruik van derivaten is niet toegestaan;

  • 4.

    voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden minimaal twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

  • 5.

    overeenkomsten voor het aangaan van leningen of het uitzetten van middelen luiden in euro’s.

  • 6.

    er worden geen garant- of borgstelling verleend, uitgezonderd voor de uitoefening van de publieke taak.

  • 3.

    Bij het uitzetten van middelen en het aangaan van financiële participaties uit hoofd van de publieke taak bedingt het college, indien mogelijk, zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen en financiële participaties.

  • 4.

    Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met derde lid en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een besluit financieringsstatuut. Het college zendt het besluit financieringsstatuut ter kennisgeving aan de raad.

     

    5. Financieel beheer en interne controle

     

Artikel 14. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden etc.

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, en voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

     

Artikel 15. Interne controle

Het college zorgt, ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

 

Artikel 16. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt er voor dat in gemeentelijke regelingen en werkprocessen voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken.

 

6. Financiële organisatie

 

Artikel 17. Financiële organisatie

  • 1.

    Het college zorgt voor en legt vast:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie.

       

      7. Slotbepalingen

       

Artikel 18. Onvoorziene gevallen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 19. Afwijken van bepalingen

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening. Het college informeert de raad hierover tussentijds, doch in elk geval bij de perspectiefbrief of bij de jaarrekening.

 

Artikel 20 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1.

    De “Financiële verordening 2009” van 2 maart 2009 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2012, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de feiten die zich voor 1 januari 2012 hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Financiële verordening Opsterland 2012’.

     

    Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Opsterland van 5 maart 2012.

     

     

    de griffier, de voorzitter,

     

     

    Ieke Zwart Francisca Ravestein

     

     

     

     

     

    Bijlage afschrijvingsbeleid vaste activa:

     

    De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden maximaal als volgt afgeschreven:

     

Omschrijving activum

Afschrijvings-periode in jaren

Afschrijvings-systematiek

Levensduurverlengende investeringen (bv. renovatie)

Cf. resterende economische levensduur

Lineair

Bestaande aangekochte kantoren en bedrijfsgebouwen

Cf. resterende economische levensduur

Lineair

Kantoormeubilair

15

Lineair

Bijzondere gebouwen (o.a. zoutloods)

20

Lineair

Bijzondere installaties (o.a. opslagtanks)

20

Lineair

Technische installaties

15

Lineair

Schoolmeubilair (eerste inrichting)

20

Lineair

Vaartuigen

10

Lineair

Tijdelijke terreinwerken

Cf. gebruiksduur

Lineair

Nieuwbouw tijdelijke woonruimten en bedrijfsgebouwen

Cf. gebruiksduur

Lineair

Noodgebouwen scholen en eerste inrichting

Cf. gebruiksduur

Lineair

Zware voertuigen (niet zijnde zware hulpverleningsvoertuigen)

10

Lineair

Lichte voertuigen

10

Lineair

Hoogwerkers

15

Lineair

Zware hulpverleningsvoertuigen, inclusief niet aangedreven voertuigen

15

Lineair

Niet aangedreven voertuigen (niet zijnde hulpverleningsvoertuigen)

10

Lineair

Automatiseringsapparatuur

5

Lineair

Software

5

Lineair

Stemmachines

15

Lineair

Audiovisuele apparatuur

10

Lineair

Meldings- of alarmeringssystemen

10

Lineair

Gladheidbestrijdingsmateriaal (o.a. sneeuwploegen, zoutstrooiers)

10

Lineair

 

De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden geactiveerd en maximaal als volgt afgeschreven:

Omschrijving activum

Afschrijvings-periode in jaren

Afschrijvings-systematiek

Beweegbare bruggen

25

Lineair

 

Componentenbenadering

Onderstaande delen van activa worden maximaal als volgt afgeschreven.

 

de (onder) grond voor het nieuwe riool ligt veelal onder een weg en wordt tezamen met de weg (versneld) afgeschreven.

 

Toelichting op de artikelen financiële verordening 2012

 

Artikel 1. Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten. Overige begrippen uit de verordening worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

 

Artikel 2. Programma-indeling

De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode de indeling van de programma’s vast. Het artikel bepaalt dus niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken gewijzigd moeten worden. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam.

 

Artikel 3. Planning en controlcyclus

Deze bepaling legt vast dat de raad vóór de start van de nieuwe planning en controlcyclus geïnformeerd wordt over de data waarop de diverse documenten in de raad worden behandeld.

 

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

Het college biedt jaarlijks een ontwerpbegroting aan ter vaststelling. In de perspectiefbrief vermeldt het college de te hanteren kaders voor de samenstelling van deze ontwerpbegroting.

In de verordening wordt de verplichting uit het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven.

Hoewel niet in de verordening bepaalt kunnen in de begroting en de jaarstukken naast de door het BBV verplichte paragrafen ook aanvullende paragrafen worden opgenomen.

Het vijfde en zesde lid bepalen over welke afwijkingen ten opzichte van de gewijzigde begroting het college de raad in ieder geval moet informeren.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting, investeringskredieten en begrotingswijzigingen

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten in de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. Het college kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid artikel 189 Gemeentewet).

De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. In deze verordening vindt autorisatie van de baten en lasten plaats op programmaniveau (lid 1). Voor begrotingswijzigingen doet het college gedurende het jaar voorstellen aan de raad (lid 3).

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. De autorisatie van deze investeringskredieten wordt bij de begrotingsbehandeling meegenomen. De raad kan bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren (lid 2). Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

In lid 3 staat dat het college bevoegd is de incidentele post voor onvoorzien aan te wenden voor niet voorziene omstandigheden die gedurende het lopende begrotingsjaar ontstaan. Uit de post onvoorzien kunnen geen voorstellen worden gedekt die structureel van aard zijn. Hiervoor bereid het college voorstellen voor bij de begroting, dan wel bij een apart raadsvoorstel.

De incidentele post onvoorzien wordt bepaald aan de hand van de maatstaven aantal inwoners per 1 januari van de gemeente maal € 1,25 per inwoner. Het berekende bedrag wordt afgerond op € 1.000.

Gedurende het begrotingsjaar kunnen nieuwe investeringsvoornemens op tafel komen die bij het opstellen van de (ontwerp)begroting nog niet waren voorzien. Lid 5 regelt de autorisatie van de investeringskredieten voor deze investeringen.

 

Artikel 6. Perspectiefbrief

Op basis van de perspectiefbrief wordt de raad geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het beleid, de grote projecten, de grondexploitatie, de uitputting van budgetten en investeringskredieten. De financiële wijzigingen worden in de begroting vertaald door een begrotingswijziging.

 

Artikel 7. Waardering en afschrijving vaste activa

Voor de materiële vaste activa (met economisch nut) zijn in de bijlage bij deze verordening de maximale afschrijvingstermijnen opgenomen. Hiervan kan naar beneden worden afgeweken als geschat wordt dat de materiële activa een kortere economische levensduur heeft dan de maximale afschrijvingstermijn.

In het BBV staat dat bij voorkeur niet wordt afgeschreven op activa met een maatschappelijk nut. In lid 8 staat dat hierop uitzonderingen mogelijk zijn.

Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij het principe dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief met economisch nut moeten afstemmen op de verwachte economische levensduur.

 

Artikel 8. Voorziening voor oninbare vorderingen

Binnen de normale bedrijfsvoering wordt het risico gelopen dat bepaalde vorderingen niet kunnen worden geïnd. Lid 1 regelt dan ook dat er een voorziening moet worden gevormd om deze risico’s af te dekken. Lid 2 geeft aan op welke wijze de hoogte van de voorziening kan worden bepaald. Lid 3 (in combinatie met lid 1) bepaalt dat oninbare vorderingen boven € 10.000 per stuk moeten worden beoordeeld. Als blijkt dat vorderingen niet inbaar zijn zal de voorziening hiervoor toereikend moeten zijn. Voeding hiervan vindt plaats ten laste van de exploitatie.

 

Artikel 9. Reserves en voorzieningen

Dit artikel regelt de grondslag voor de opstelling van een nota reserves en voorzieningen. Daarnaast wordt de minimale inhoud van de nota benoemd.

 

Artikel 10. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 7 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen.

Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook wordt verstaan bijdragen aan voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van betrokken activa en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt.

De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.

 

Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Dit artikel bepaalt dat het college een voorstel voorbereid en dat de raad de tarieven vaststelt.

 

Artikel 12. Grondbeleid

Dit artikel gaat over de kaders van het grondbeleid. Periodiek stelt de raad de nota grondbeleid vast. Het college stelt binnen de kaders van de nota grondbeleid eenmaal per jaar een grondprijzenbrief vast. De gecalculeerde opbrengsten in de vastgestelde grondexploitaties vormen de ondergrens voor de grondprijzen die het college vaststelt in de grondprijzenbrief.

 

Artikel 13. Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een onderdeel van het middelenbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat.

Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het tweede lid staan de kaders voor het financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen.

Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen doen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 van de Wet Financiering decentrale overheid (Fido)). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen. Het publieke belang moet door het college worden gemotiveerd.

De verordening draagt het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen.

 

Artikel 14. Administratie

Dit artikel bevat algemene bepalingen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

 

Artikel 15. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen zodat intern wordt vastgesteld of de cijfers in de administratie een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

 

Artikel 16. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Dit artikel bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende interne controle maatregelen, vooraf, van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant.

 

Artikel 17. Financiële organisatie

Dit artikel bepaalt de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen voor de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder letter a, b, c en d van dit artikel uit de verordening opgedragen bepaalde regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.

De regels bedoeld onder de letters a en b kan het college gezamenlijk vastleggen in een organisatiebesluit. Hierin kunnen ook de regels voor de inrichting van de organisatie van de financieringsfunctie worden opgenomen, zoals wordt bedoeld onder letter d. Een andere mogelijkheid voor het college is de regels voor de organisatie van de financieringsfunctie in een apart treasury statuut vast te leggen.

Onder letter e wordt het college opgedragen ook de kostenverdeelsleutels voor het toerekenen van kosten aan de producten vast te leggen.

 

Artikel 18. Onvoorziene gevallen

Mocht onverhoopt een situatie ontstaan waarbij deze verordening geen uitkomst biedt, kan het college alsnog besluiten aangaande beslissingen in het kader van deze verordening.

 

Artikel 19. Afwijken van bepalingen

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening. Het college informeert de gemeenteraad hierover bij de perspectiefbrief of bij de jaarrekening.

 

Artikel 20. Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren, met uitzondering van eventuele benoemde overgangsbepalingen. De jaarstukken van het vorige en eventueel nog lopende begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.

De in de bijlage benoemde afschrijvingstermijnen worden alleen toegepast op nieuwe investeringsaanvragen, die nog door de raad moeten worden geautoriseerd.

Dit artikel bepaalt de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.

 

Vaststelling

Binnen twee weken na vaststelling door de raad zendt het college de verordening aan gedeputeerde staten (artikel 214 GW). Gedeputeerde staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de financiële verordening (artikel 215 GW). De verordening wordt gepubliceerd en treedt met terugwerkende kracht in werking per 1 januari 2012.