Organisatie | Zeeland |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Non-activiteitsregeling Zeeland 2013 |
Citeertitel | Non-activiteitsregeling Zeeland 2013 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Personeel |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-04-2015 | 01-01-2015 | Art. 2 | 24-03-2015 | 15003828 | |
04-04-2012 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling. | 06-03-2012 Provinciaal Blad 2012, 8 | 12005842 |
Gedeputeerde Staten van Zeeland
overwegende, dat het aanbeveling verdient in het kader van het in gang gezette organisatie-ontwikkelingstraject, waarmee een ingrijpende formatiereductie gepaard gaat, flankerend beleid vast te stellen ter voorkoming van een niet gewenste boventalligheid van het personeel in aanvulling op het sociaal statuut in de vorm van een non-activiteitsregeling, waaraan het personeel vrijwillig kan deelnemen en waarmee een zo kostenefficiënt mogelijke formatiereductie gerealiseerd kan worden;
gelet op het bepaalde in artikel 26 van het Sociaal Statuut Zeeland 2007;
na daarover bereikte overeenstemming met de vertegenwoordigers van de organisaties van overheidspersoneel in de commissie voor georganiseerd overleg;
vast te stellen de navolgende "Non-activiteitsregeling Zeeland 2013"
Voor zover daarvoor in deze regeling geen aanvullend flankerend beleid is getroffen, is het Sociaal Statuut Zeeland 2007 onverkort van toepassing.
In deze regeling wordt verstaan onder:
inkomen: het salaris in de zin van artikel A.1, letter d, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies vermeerderd met het bedrag van het Individueel Keuzebudget (IKB) als bedoeld in Hoofdstuk C van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP) en de werkgeversbijdrage op grond van artikel 9 van de Levensloopregeling Provincies;
verlofvarianten: de opties waarvan de werknemer ingevolge de artikelen 3 en 4 van deze regeling gebruik kan maken en die respectievelijk direct na inwerkingtreding van de nieuwe organisatie van toepassing is dan wel na aanvang van de gerealiseerde plaatsing in de nieuwe organisatie na een hernieuwd ingediend verzoek tot toekenning van non-activiteitsverlof;
De werknemer, bedoeld in artikel 2, letter b, wordt met ingang van 1 januari 2013 non-activiteitsverlof verleend, indien hij op uiterlijk 1 mei 2012 een verzoek heeft gedaan tot deelname aan deze regeling.
De neveninkomsten, bedoeld in het tweede lid en genoten door de werknemer bedoeld in artikel 3, worden verrekend. Deze verrekening geschiedt door het gekorte inkomen extra te verminderen met het bedrag, waarmee het gekorte inkomen, vermeerderd met de neveninkomsten, het ongekorte inkomen overschrijdt.
Wanneer de werknemer arbeid of bedrijf ter hand heeft genomen vóór 1 januari 2012 en na die dag uit die arbeid of dat bedrijf meer inkomsten gaat genieten, is ten aanzien van die meerdere inkomsten het derde en het vierde lid van toepassing, tenzij de werknemer aannemelijk maakt, dat deze vermeerdering van inkomsten niet het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid.
De werknemer, die afziet van het gebruikmaken van de verlofvarianten als geregeld in paragraaf 2 en in het kader van het plaatsingsproces volgens het sociaal statuut Zeeland 2007 boven de formatie van de nieuwe organisatie wordt geplaatst valt volledig onder de werking van de flankerende maatregelen van het statuut. In voorkomende gevallen kan de werkgever besluiten in de geest van deze regeling een individuele maatwerkoplossing te bieden.
De Non-activiteitsregeling is een aanvulling op het flankerend beleid van het Sociaal Statuut Zeeland 2007 en beoogt met name een verlichting van de herplaatsingsproblematiek als gevolg van de met het organisatieontwikkelingstraject samenhangende formatiereductie. De regeling is niet ingebed in het sociaal statuut maar hangt daarmee ten nauwste samen. De regeling is gelet op de niet-gedwongen-ontslaggarantie die geregeld is in het statuut een regeling waarvan belanghebbenden vrijwillig gebruik kunnen maken. De nauwe relatie met het sociaal statuut komt tot uitdrukking in het gegeven dat afzien van de opties van de non-activiteitsregeling onherroepelijk toepassing van het sociaal statuut tot gevolg heeft.
Dit artikel regelt de nauwe relatie van de non-activiteitsregeling als specifiek flankerend beleid met het sociaal statuut als kaderregeling.
Dit artikel bevat de voornaamste begrippen, die een rol spelen bij de toepassing van de non-activiteitsregeling.
Wat het begrip werknemer betreft moet duidelijk zijn dat de werknemer die in formele dienst is van de provincie Zeeland maar voor onbepaalde tijd is gedetacheerd bij de Stichting Zeeuwse Bibliotheek niet onder de werkingssfeer van de regeling valt. Deze werknemer valt namelijk onder het gezagsbereik van het bestuur van de stichting, dat zelf bevoegd is al of niet een reorganisatie binnen de stichting door te voeren en daarop haar bedrijfsvoering aan te passen.
Kernpunt van de regeling vormen de 2 varianten (zie onder f.), waarvan de werknemer gebruik kan maken en die in tijd bezien een non-activiteitsverlof regelen voor plaatsing in de nieuwe organisatie en een non-activiteitsverlof na plaatsing in de nieuwe organisatie, waarbij de werknemer na heroverweging alsnog op verzoek vrijwillig gebruik kan maken van de regeling, zij het tegen minder vergaande financiële en overige condities.
Dit artikel bevat de nadere criteria, op grond waarvan een werknemer vrijwillig gebruik kan maken van de regeling in het genot van een non-activiteitsuitkering ter hoogte van een bepaald percentage van zijn bezoldiging.
Dit artikel bevat de nadere criteria, op grond waarvan de werknemer nadat hij reeds is geplaatst in de nieuwe organisatie, alsnog na heroverweging op verzoek non-activiteitsverlof kan genieten (zogenaamde spijtoptantenregeling)
Deze werknemer heeft deel uitgemaakt van het plaatsingsproces en wil om hem of haar moverende redenen alsnog gebruik maken van de regeling. Zo'n reden kan zijn, dat zijn/haar functie boventallig dreigt te worden. Deze tweede kans biedt betrokkene alsnog een behoorlijk financieel (uitkerings)- en pensioenopbouwperspectief, zij het minder vergaand dan bij direct gebruik maken van de regeling. Ook hier wordt een overeenkomst met de werknemer gesloten. Benut de werknemer deze kans niet dan resteert (her)plaatsing c.q. plaatsing boven de formatie en wordt het instrumentarium van het sociaal statuut verder benut.
Dit artikel regelt de duur van de non-activiteitsperiode, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen medewerkers, die onder het overgangsrecht FPU vallen en degenen, die gebruik kunnen maken van het ABP-keuzepensioen. In lid 2 is geregeld dat de werknemer te allen tijde voor het aanbreken van de einddatum van non-activiteit (FPU-regeling dan wel flexpensioen) om ontslag kan verzoeken en zijn resterende non-activiteitsrechten kan afkopen tegen een percentage van 30% van de nominale gekapitaliseerde waarde daarvan. Dit is de vuistregel die (norm ministerie BIZA) bij afkoop van wachtgeld geldt. De reden voor afkoop kan divers zijn : een nieuwe dienstbetrekking, het starten van een bedrijf en willen beschikken over een geldbedrag. Kenmerk is dat de werknemer daarbij alle banden met de werkgever doorsnijdt.
Deze artikelen regelen de korting tijdens de periode van non-activiteit. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de werknemer, die voor het plaatsingsproces kiest voor deelname aan de regeling en de werknemer, die na het plaatsingsproces alsnog kiest voor deelname.
Verder kent de regeling een lager kortingspercentage voor medewerkers in de lagere salarisschalen.
Uitgangspunt van de regeling is, dat de werknemer zijn formeel dienstverband behoudt. De werknemer geniet een non-activiteitsuitkering, die neerkomt op een percentage van het laatste salaris/de laatste bezoldiging; in feite wordt de bezoldiging gekort.
In deze lijn past dat de werknemer zijn reguliere aanspraken op grond van de arbeidsvoorwaardenregelingen zoveel mogelijk behoudt. In dit artikel zijn enkele afwijkingen van de reguliere arbeidsvoorwaarden opgenomen.
De arbeidsvoorwaarden, die onverkort kunnen worden toegepast worden niet in de regeling genoemd. Zo blijft de medewerker bijvoorbeeld aanspraak houden op de maandelijkse tegemoetkoming in de ziektekosten, bedoeld in artikel E.12 van de collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies en op de aanspraken op grond van de Regeling persoonlijk ontwikkelbudget provincies 2010.
Niettemin kan het non-activiteitsverlof in sommige gevallen leiden tot slechts een beperkte toepassing van een arbeidsvoorwaardenregeling. Zo zullen de keuzes op grond van de IKAP-regeling beperkt zijn tot alleen het inzetten van bruto loon t.b.v. de vakbondscontributie, omdat alle andere keuzes alleen van toepassing kunnen zijn t.a.v. actieve medewerkers (verlof, reiskosten, fiets voor het woonwerkverkeer).
Dit artikel maakt een onderscheid tussen de werknemer die tijdelijke werkzaamheden bij de werkgever blijft of gaat vervullen en die werknemer, die werkzaamheden bij een derde werkgever gaat verrichten c.q. gaat werken als z.z.p.er of iets dergelijks. In het eerste geval is er sprake van een verzoek van de werkgever op wiens aanbod de werknemer ingaat. Het kan gaan om inzet op een tijdelijk project dan wel het blijven verrichten van een deel van het oude takenpakket, het optreden als mentor/begeleider van een nieuwe medewerker etc. Hierbij past dat de werking van de regeling wordt opgeschort en dat de werknemer een aanvulling op zijn non-activiteitsuitkering ontvangt tot maximaal zijn voormalige bezoldiging (lid 1).
Anders ligt het bij het aanvaarden van nevenwerkzaamheden bij een derde werkgever of het anderszins werk gaan verrichten. De daarmee verdiende inkomsten dienen te worden verrekend met de non-activiteitsuitkering (leden 2 en 3). Niet verrekenen is niet te rechtvaardigen gelet op het doel van de regeling.
De werknemer is verplicht alle informatie te verstrekken (w.o. jaaropgaaf, belastingaangifte etc.) die, naar het oordeel van de werkgever, nodig is om dit artikel toe te passen.
In dit artikel is sprake van een vorm van maatwerk, waarbij de werknemer kan kiezen voor een eerder vertrek uit provinciale dienst dan de uiterste einddatum van de non-activiteitsperiode en de waarde van de regeling wordt ingezet om een kortere periode te overbruggen. Dit resulteert in een lager kortingspercentage i.v.m. non-activiteit.
Daarnaast kan de contante waarde van de regeling worden ingezet voor flexibilisering van de non-activiteitsuitkering (over een bepaalde periode een hogere uitkering, tegenover een lagere uitkering in een andere periode).
De werknemer zal zijn keuze maken op basis van de op het keuzemoment beschikbare informatie omtrent zijn pensioenaanspraken. Een verlaging van de pensioenaanspraken (bijvoorbeeld als gevolg van een te lage dekkingsgraad: het zgn. "afstempelen"), behoort tot de risico-sfeer van de werknemer en kan daarom geen reden zijn om op een gemaakte keuze terug te komen. Een eventuele wijziging van de pensioen- of AOW-leeftijd is wel een reden om de gemaakte afspraken bij te stellen, omdat daarmee ook de einddatum op grond van het tweede lid van artikel 5 wijzigt.
Dit artikel maakt duidelijk, dat de werknemer na het afzien van het gebruik maken van de 2 opties van vrijwillig non-activiteitsverlof volledig onder de werkingssfeer van het sociaal statuut valt. Het resultaat van de plaatsing kan divers zijn: herplaatsing, plaatsing in passende of geschikte functie of plaatsing boven de formatie. In het laatste geval kan ook nog een individuele maatwerkoplossing worden geboden in de geest van deze regeling, dit ter beoordeling van de werkgever.