Organisatie | Lelystad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | MAATREGELENVERORDENING inkomensvoorzieningen Lelystad 2012 |
Citeertitel | Maatregelenverordening inkomensvoorzieningen Lelystad 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt Maatregelenverordening inkomensvoorzieningen Lelystad 2011 van 12 juli 2011.
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2012 | 02-05-2013 | nieuwe regeling | 31-01-2012 Flevopost, 8-2-2012 | Nr. B11-19183 |
De raad van de gemeente Lelystad,
op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 29 november 2011;
overwegende, dat de raad bij verordening regels dient te stellen voor het weigeren of verlagen van de uitkering zoals bedoeld in artikel 18 WWB, artikel 20 IOAW en artikel 20 Ioaz;
met ingang van 1 januari 2012 in te trekken de
Maatregelenverordening inkomensvoorzieningen Lelystad 2011
In deze verordening wordt verstaan onder:
de verlaging van de bijstand als bedoeld in artikel 18, tweede lid, WWB;
de tijdelijke gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de IOAW en de verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, IOAW;
de tijdelijke gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, IOAZ en de verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 20, eerste lid, IOAZ;
Artikel 4 Ingangsdatum en tijdvak
Indien geen maatregel kan worden opgelegd, of de reeds opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd, omdat de uitkering wordt beëindigd, wordt alsnog een maatregel opgelegd, respectievelijk wordt het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog ten uitvoer gelegd, indien de belanghebbende opnieuw recht op een uitkering heeft.
Artikel 5 Categorieën verplichtingen WWB
De verplichtingen, genoemd in de WWB, worden voor de toepassing van deze verordening ingedeeld in de navolgende categorieën:
Aan het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen op verzoek, of onverwijld uit eigen beweging, mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op een uitkering, het geldend maken van het recht op een uitkering, of de hoogte of de duur van de uitkering (art. 30c, tweede en derde lid, Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 18 WWB).
Artikel 6 Categorieën verplichtingen IOAW en IOAZ
De verplichtingen, genoemd in de IOAW en de IOAZ, worden voor de toepassing van deze verordening ingedeeld in de navolgende categorieën:
Aan het aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op verzoek, verstrekken van alle gevraagde gegevens en bewijsstukken die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag door het college (artikel 20, tweede lid, IOAW en artikel 30, tweede lid, Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen; niet van toepassing voor een uitkering op grond van de IOAZ).
Aan het college op verzoek, of onverwijld uit eigen beweging, mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald (artikel 13, eerste lid, IOAW/IOAZ).
Aan het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen op verzoek, of onverwijld uit eigen beweging, mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op een uitkering, het geldend maken van het recht op een uitkering, of de hoogte van de duur van de uitkering (artikel 20, tweede lid, IOAW en artikel 30, derde lid, Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen).
Artikel 7 Hoogte en duur van de maatregel bij het niet nakomen van verplichtingen
1.De maatregel bedraagt bij het niet-nakomen van een verplichting van de:
1. 5% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand;
1. 100% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand;
25% van het benadelingsbedrag, met een minimum van 50% van de berekeningsgrondslag, gedurende een maand, tenzij de maatregel hoger is dan de berekeningsgrondslag in welk geval de maatregel ook betrekking kan hebben op de navolgende maand of maanden.
100% van de berekeningsgrondslag gedurende een maand.
Bij deze verordening gaat het om de maatregelen die kunnen worden opgelegd op grond van de WWB, de IOAW en de IOAZ. Vanaf 1 januari 2012 is deze verordening niet langer mede gebaseerd op de Wet investeren in jongeren en de Wet werk en inkomen kunstenaars omdat deze wetten per 1 januari 2012 zijn ingetrokken.
De in deze verschillende wetten opgenomen ‘verplichtingen’ komen voor een groot deel met elkaar overeen. Bovendien ligt het voor de hand om bij het niet-nakomen van dezelfde verplichtingen dezelfde maatregelen op te leggen, ook wanneer de verplichtingen betrekking hebben op verschillende wetten. Anders gezegd: het verdient aanbeveling om de maatregelen voor de verschillende wetten onder te brengen in één verordening.
Deze verordening bevat geen bepaling over het ‘horen’ van de belanghebbende voorafgaand aan het opleggen van de maatregel. De Algemene wet bestuursrecht bevat deze bepaling immers reeds (artikel 4:8 Awb).
De begrippen behoeven geen nadere toelichting.
In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in art. 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Met het oog hierop wordt in het tweede lid ook verwezen naar de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
De ‘waarschuwing’, welke voorafgaat aan de maatregel, is niet in deze verordening opgenomen. Daarvoor zijn twee redenen. Ten eerste gaat een waarschuwing ervan uit dat de belanghebbende nogmaals op de hoogte gesteld moet worden van de verschillende verplichtingen. Daarvoor is echter geen noodzaak omdat de belanghebbenden altijd terdege worden geïnformeerd over de aan de uitkering verbonden verplichtingen. Ten tweede gaat de waarschuwing ervan uit dat herstel van de oude situatie nog mogelijk is. Dat is echter bij het niet-nakomen van de verplichtingen niet het geval. Maar nog belangrijker: een waarschuwing is geen maatregel zoals bedoeld in de verschillende wetten.
Het eerste lid van artikel 2 bepaalt dat maatregelen overeenkomstig deze verordening moeten worden opgelegd.
Indien het college desalniettemin meent dat op grond van dringende redenen van een maatregel moet worden afgezien, dan kan dat op grond van het tweede lid van dit artikel.
De in het derde lid bedoelde ‘schriftelijke mededeling’ is van belang in relatie tot het opnieuw opleggen van een maatregel wanneer sprake is van recidive. Zie artikel 7, lid 2, en artikel 8, derde lid.
In het vierde lid wordt verwezen naar (door het Openbaar Ministerie) ingestelde strafvervolging. Als de maatregelwaardige gedraging ook een strafbaar feit oplevert, dient het college hiervan proces- verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie indien het bedrag waarvoor is gefraudeerd boven de aangiftegrens komt. In de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude (Stcrt. 23-12-2008 nr. 2373) wordt als aangiftegrens een benadelingsbedrag van € 10.000,00 gehanteerd. Bij een lager bedrag wordt aangifte gedaan wanneer verlaging van de uitkering niet mogelijk is omdat de uitkering werd beëindigd.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag
De maatregel wordt toegepast op basis van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of uitkeringsgrondslag. In de WWB betreft dit een netto norm, in de IOAW en de IOAZ een bruto bedrag. Maar altijd gaat het om een bedrag inclusief de vakantietoeslag. Daardoor zijn de netto maatregelen voor de verschillende wetten ongeveer gelijk aan elkaar.
De WWB-norm betreft de norm, inclusief vakantietoeslag en vermeerderd of verminderd op grond van de Toeslagenverordening WWB gemeente Lelystad 2012.
Artikel 4 Ingangsdatum en tijdvak
Het uitgangspunt is dat de maatregel in de toekomst (de volgende maand) wordt opgelegd, tenzij sprake is van situaties als bedoeld in lid 3 en lid 4.
Artikel 5 en 6 Categorieën verplichtingen
De verplichtingen die in deze artikelen zijn opgenomen, zijn ongewijzigd overgenomen uit de verschillende wetten, zonder daar verplichtingen aan toe te voegen. De verplichtingen zijn voor elke wet ingedeeld in dezelfde categorie, waardoor de hoogte van de maatregel gelijk is voor elke wet.
De van toepassing zijnde wetsartikelen zijn vermeld, mede omdat in de beschikking waarbij de maatregel wordt opgelegd, naar deze artikelen moet worden verwezen.
Vanaf 1 januari 2012 zijn twee leden toegevoegd aan artikel 43 WWB. Hierdoor is vastgelegd dat het college “rekening houdt met de houding en de gedragingen van de meerderjarige personen tot 27 jaar gedurende de vier weken na de melding, bedoeld in artikel 44” (d.i. de melding om bijstand aan te vragen).
Hierbij moet eerst de vraag worden beantwoord of het niet nakomen van deze verplichting (om uit houding en gedragingen te laten blijken dat je wilt werken) moet leiden tot het toepassen van de uitsluitingsgrond (dus het weigeren van de uitkering), of tot het toepassen van een maatregel op grond van de verordening.
Ter beantwoording van deze vraag geeft de Memorie bij het gewijzigde artikel 9 WWB een duidelijke richtlijn:
“Als de jongere in de vier weken na de melding geheel geen pogingen heeft ondernomen om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en geeft hij desgevraagd te kennen dat ook niet te zullen doen, ondanks de consequentie dat er dan een uitsluitingsgrond op hem van toepassing is, dan is de uitsluitingsgrond van artikel 13, tweede lid, onderdeel d, WWB van toepassing en is er in het geheel geen recht op algemene bijstand ontstaan.
Is de uitsluitingsgrond niet van toepassing dan is er recht op algemene bijstand ontstaan, maar het college legt wel een maatregel op overeenkomstig de afstemmingsverordening als er sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de WWB.”
Deze nieuwe verplichting in artikel 43 WWB is dan ook (voor zover het om een maatregel gaat) in de verordening als verplichting toegevoegd aan verplichting op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de WWB.
Zie Artikel 5, Tweede categorie, onder a.
Vanaf 1 januari 2012 zijn ook twee andere verplichtingen toegevoegd aan artikel 9, eerste lid, onder b en c van de WWB, te weten:
Ook deze twee nieuwe verplichtingen zijn toegevoegd aan de tweede categorie verplichtingen.
Zie Artikel 5, Tweede categorie, onder d en e.
Artikel 7 Hoogte en duur van de maatregel bij het niet nakomen van de verplichtingen
Voor de hoogte en duur van de maatregelen van de eerste, de derde en de vierde categorie is aangesloten bij de in te trekken verordening (en dus ook bij het reeds vele jaren in Lelystad geldende beleid). In de praktijk bleken de genoemde percentages te voldoen.
Ten opzichte van de in te trekken verordening zijn een aantal maatregelen verhoogd. Het gaat om de verhoging van de maatregel voor het niet nakomen van de verplichtingen:
De strengere maatregelen zijn geheel in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever bij de wijziging van de WWB per 1 januari 2012, waarbij de wetgever een activerend stelsel voor ogen had, met daarbij zowel positieve als negatieve prikkels voor de belanghebbenden. Het uitgangspunt daarbij is: wie kan werken, moet werken en wie zich onvoldoende inspant om werk ter verkrijgen, moet rekening houden met een strenge maatregel.
Bij het niet-nakomen van verplichtingen van de eerste, tweede of vierde categorie is de hoogte van de maatregel gelijk aan een percentage van de ‘berekeningsgrondslag’. Bij het niet voldoen aan de informatieplicht (fraude) is de hoogte van de maatregel afhankelijk van het ‘benadelingsbedrag’ (derde categorie).
Artikel 8 Zich zeer ernstig misdragen
In principe wordt een maatregel van 100% opgelegd. Maar het gaat hierbij nadrukkelijk slechts om een richtlijn waarvan het college kan afwijken indien de omstandigheden van de belanghebbende of de ernst van de misdraging daar aanleiding toe geven – zie het vijfde lid.