Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Kerkrade

Beleidsnota inzake het bijzonder gebruik van openbare ruimte

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKerkrade
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsnota inzake het bijzonder gebruik van openbare ruimte
CiteertitelBeleidsnota inzake het bijzonder gebruik van openbare ruimte
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is zowel door het college als door de burgemeester vastgesteld, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft. De tekst van de oorspronkelijke versie en de eerste twee wijzigingen was niet te achterhalen. Enkel de huidige versie is opgenomen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2001

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-06-1997Onbekend

09-09-1997

Zuid-Limburger 18-06-1997, 10-02-1999, 29-09-1999, 18-07-2001

97n.000600

Tekst van de regeling

Intitulé

BELEIDSNOTA INZAKE HET BIJZONDER GEBRUIK VAN OPENBARE RUIMTE

Vastgesteld door 

- Burgemeester en Wethouders van Kerkrade in de vergadering van 9 juni 1997 

- de Burgemeester van Kerkrade op 9 juni 1997 Gepubliceerd op 18 juni 1997

 

Gewijzigd bij besluit van 1 februari 1999; gepubliceerd op 10 februari 1999

Gewijzigd bij besluit van 20 september 1999; gepubliceerd op 29 september 1999

Gewijzigd bij besluit van 9 juli 2001; gepubliceerd op 18 juli 2001

Hoofdstuk 1 Inleiding

Paragraaf 1.1 Onderwerp van de nota

 

De gemeente heeft een omvangrijk areaal aan openbare ruimte in eigendom of anderszins in beheer, bestaande uit straten, wegen, pleinen, plantsoenen en andere voor publiek toegankelijke terreinen. Doorgaans hebben deze terreinen één bepaalde bestemming, zoals de bestemming <<verkeer>> voor straten wegen en pleinen of <<openbaar groen>> voor plantsoenen. Vanwege het publieke karakter van deze terreinen, is voor een normaal gebruik van deze plaatsen geen toestemming van de gemeente vereist. Onder <<normaal gebruik>> wordt hier verstaan een gebruik dat plaatsvindt overeenkomstig de gewone bestemming.

De bestemming <<verkeer>> of <<openbaar groen>> sluit een gebruik anders dan overeenkomstig die gewone bestemming evenwel niet uit. In zo'n geval is dan sprake van een bijzonder gebruik. Te denken valt daarbij aan het innemen van een standplaats tot het verkopen van goederen, het plaatsen van reclameborden of goederenuitstallingen, het hebben van een horeca-terras enz. Anders dan het geval is ten aanzien van het normale gebruik van de openbare ruimte, kan de gemeente dit bijzondere gebruik in vergaande mate reguleren.  Voor zover de gemeente zelf eigenaar is van de openbare ruimte (hetgeen doorgaans het geval zal zijn) kan de gemeente voor een dergelijk gebruik een privaatrechtelijke toestemming eisen. Daarnaast kan het bijzonder gebruik in een publiekrechtelijk voorschrift als een plaatselijke verordening gereguleerd worden, door dit afhankelijk te maken van een vergunning, of zelfs geheel verboden worden (eventueel behoudens een ontheffing). In het kader van deze toestemmingen/vergunningen/ontheffingen kunnen de gebruiker ervan dan nog nadere voorschriften worden opgelegd. Daarnaast kunnen de toestemmingen/vergunningen zelf worden verleend onder bepaalde voorwaarden, waaronder met name financiële. Teneinde ongewenste ontwikkelingen, excessen of anderszins hinderlijke verschijnselen rond het bijzonder gebruik van openbare ruimte effectief het hoofd te kunnen bieden, wordt van de vorenstaande mogelijkheden tot regulering een omvangrijk gebruik gemaakt. Anders dan ten aanzien van het normale gebruik van deze ruimte is het immers wenselijk om bijzonder gebruik van openbare ruimte strak te reguleren, juist om het normale gebruik zo min mogelijk te frustreren. Overigens is de bedoeling van zo'n regulering geenszins om daarmee het bijzonder gebruik in het algemeen volstrekt onmogelijk te maken dan wel zoveel mogelijk te beperken; integendeel, ook vanuit de optiek van het algemeen belang kunnen vele vormen van bijzonder gebruik, mits afdoende gereguleerd, uitermate wenselijk zijn. Dit neemt uiteraard niet weg  dat er niet bepaalde vormen van bijzonder gebruik denkbaar zijn die wel volstrekt onwenselijk zijn en daarom worden afgewezen. 

Voor zover regulering plaats heeft op publiekrechtelijke basis, geschiedt zulks op grondslag van de Algemene Plaatselijke Verordening, verder te noemen A.P.V. Daarmee is deze verordening een belangrijk instrument in het reguleringstraject. Minstens zo belangrijk is evenwel de praktische toepassing van deze verordening. Onder toepassing wordt hier verstaan de uitvoering door Burgemeester en Wethouders, c.q. de burgemeester, van de in die verordening vervatte bepalingen, middels het verlenen of weigeren van vergunningen in het concrete geval. Deze uitvoering nu, die het sluitstuk vormt van het reguleringstraject, is het onderwerp van deze nota.

Paragraaf 1.2 Doelstelling van de nota

Het verdient aanbeveling om de concrete toepassing van A.P.V.-bepalingen op een systematische wijze gestalte te geven, en wel op basis van een daartoe ontwikkeld beleid. Het voordeel van het hanteren van zo'n beleid is dat voldaan wordt aan een eis die het bestuursrecht in toenemende mate aan openbare bestuursorganen stelt, te weten de eis van stelselmatigheid in haar optreden richting burger. Dit helpt voorkomen dat zo'n optreden een willekeurig karakter krijgt of ook maar de schijn daarvan heeft en bevordert tevens de duidelijkheid ervan. Daarnaast kan een vaste beleidslijn van groot nut voor de gemeentelijke organisatie zelf zijn. Omdat deze bij het afhandelen van vergunningaanvragen als richtsnoer dient, hoeft de desbetreffende ambtenaar niet steeds opnieuw het wiel uit te vinden, hetgeen bevorderlijk is voor de doelmatigheid. Bovendien kan, bijzondere gevallen daargelaten, bij het motiveren van afwijzingen of het opleggen van bezwarende voorschriften worden volstaan met het verwijzen naar het in deze nota geformuleerd beleid.  

 

Tenslotte beoogt deze nota tevens een grondslag te bieden voor het te voeren beleid inzake de verlening van privaatrechtelijke toestemming voor bijzonder gebruik van openbare ruimte. 

Paragraaf 1.3 De diverse vormen van bijzonder gebruik

 

De doelstelling die ten grondslag ligt aan deze beleidsnota is dus het ontwikkelen van een beleid als bedoeld onder 1.2. Om nu de wenselijke zo niet noodzakelijke samenhang te bewaren tussen de diverse vormen van gebruik van de openbare ruimte, is ervoor gekozen om terzake een integraal beleid te ontwikkelen. Integraal in die zin dat gestreefd wordt om een reeks van daarvoor in aanmerking komende facetten van het bijzonder gebruik van openbare ruimte in hun onderlinge samenhang te plaatsen, en wel zodanig dat dit een logisch geheel oplevert. Daarmee wordt voorkomen dat het gemeentelijk beleid een versnipperd beeld te zien geeft en op onderdelen tegenstrijdigheden of doorkruisingen vertoont, en wordt bereikt dat de onderdelen van dit beleid optimaal op elkaar zijn afgestemd. 

Tot de te reguleren vormen van bijzonder gebruik van de openbare ruimte die in het kader van deze nota worden behandeld behoren in ieder geval, het op of aan de openbare weg:

* innemen van een standplaats met de bedoeling goederen aan de man te brengen, buiten verband van een weekmarkt

* innemen van een standplaats ten behoeve van de informatievoorziening aan het publiek, al dan niet met een commerciële achtergrond

* hebben van een goederen-uitstalling ten behoeve van de verkoop door een winkel

* hebben van een horeca-terras

* plaatsen van reclameborden

* innemen van een standplaats in het kader van een evenement, niet zijnde de door de gemeente georganiseerde kermis; te denken valt hierbij aan:

- feesttenten

- circustenten

- muziek- dans- en showbühnes

- kiosken

* plaatsen van afzetcontainers (mobiele laadbakken voor het deponeren van puin/afval).

* innemen van een standplaats om muziek ten gehore te brengen

 

Opgemerkt zij in dit verband dat voor wat betreft de interpretatie van het begrip <<openbare weg>> aansluiting wordt gezocht bij de definitie die daarvan wordt gegeven in de A.P.V. Dit betekent dat daartoe niet alleen behoren de rijweg en het trottoir, maar ook plantsoenen en andere groenvoorzieningen, pleinen etc.

Er bestaan tenslotte vormen van bijzonder gebruik van openbare ruimte, die in de beleidsnota niet worden genoemd. Uiteraard betekent zulks niet dat deze daarom niet voor regulering in kunnen aanmerking komen. De status van deze beleidsnota, d.w.z een samenhangend geheel van beleidsregels en -voornemens, brengt met zich mee dat deze niet de juridische grondslag is voor de regulering. Deze grondslag kan dan ook alleen geboden worden door een wettelijk voorschrift, zoals de A.P.V. In deze nota wordt enkel voor een reeks van nader genoemde soorten van gebruik aangegeven op welke wijze de regulering plaats heeft. Een en ander neemt overigens niet weg dat voor de wijze van regulering van andere, niet genoemde soorten van bijzonder gebruik, in voorkomende gevallen aansluiting kan worden gezocht bij de uitgangspunten uit deze nota.

Hoofdstuk 2 Privaatrechtelijke of publiekrechtelijke toestemming

 

Uit het gestelde onder I blijkt dat de diverse vormen van bijzonder gebruik steeds afhankelijk zijn van een daaraan voorafgaande toestemming van de gemeente, waarbij die toestemming van pri-vaatrechtelijke aard (het aangaan van contracten in het kader van een verhuur/verpachting) alsook van publiekrechtelijke aard (vergunning/ontheffingstelsel op basis van een verordening) kan zijn. De vraag is nu wanneer gekozen dient te worden voor welk soort toestemming. Uiteraard kan van een privaatrechtelijke toestemming alleen sprake zijn indien en voor zover de gemeente behalve be-heerder ook tevens eigenaar is van de openbare ruimte, hetgeen evenwel doorgaans het geval is.

Voor een goed begrip van de materie is het nuttig om zich rekenschap te geven van de consequenties die blijkens de jurisprudentie voortvloeien uit het bestuursrechtelijk leerstuk dat bekend staat onder de aanduiding Twee wegen-leer. Deze leer heeft betrekking op het gebruik van privaatrechtelijke bevoegdheden door het openbaar bestuur en de toelaatbaarheid daarvan. De leer gaat ervan uit dat het volgen van de privaatrechtelijke weg voor de gemeente, als eigenaar van een zaak, in beginsel steeds open staat.  Het gegeven van een eigendomsverhouding impliceert dat aan de overheid dezelfde bevoegdheden en verplichtingen toekomen die iedere civiele eigenaar heeft. Dit geldt in beginsel ook ten aanzien van de openbare ruimte, d.w.z grond (en water) met een publieke bestemming, mits die publieke bestemming door gebruikmaking van het privaatrechtelijke beschikkingsrecht niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het gebruik overeenkomstig de normale publieke bestemming volstrekt onmogelijk, dan wel (duurzaam) ernstig belemmerd wordt. Volledigheidshalve zij er op gewezen dat de gemeente als eigenaar van grond met een publieke bestemming, het gebruik daarvan overeenkomstig die bestemming (het normale gebruik dus) niet afhankelijk kan maken van een privaatrechtelijke toestemming, laat staan daarvoor een financiële tegenprestatie kan vragen.

Voorts blijkt uit de jurisprudentie dat een privaatrechtelijke weg die de overheid in beginsel ter beschikking staat bij het verwezenlijken van een publiekrechtelijk doel, als afgesloten moet worden beschouwd, indien het volgen daarvan een onaanvaardbare doorkruising op zou leveren van een publiekrechtelijke regeling. Dit laatste is het geval indien:

* uit de letter of de strekking van die regeling de exclusieve toepasselijkheid ervan blijkt, en het gebruik van privaatrechtelijke bevoegdheden daarmee niet verenigbaar is, of

* de overheid door gebruikmaking van de publiekrechtelijke regeling eenzelfde resultaat kan bereiken als door gebruikmaking van de privaatrechtelijke bevoegdheid terwijl de publiekrechtelijke regeling de belangen van de betrokken burger beter beschermt.  Resumerend kan dus worden gesteld dat voor elk bijzonder gebruik van openbare ruimte die in eigendom is bij de gemeente, zowel een publiekrechtelijke toestemming kan worden verlangd (bijvoorbeeld omdat een regeling als de A.P.V. zulks voorschrijft) en daarnaast of in plaats daarvan een privaatrechtelijke toestemming, mits dit geen onaanvaardbare doorkruising oplevert van een publiekrechtelijke  regeling. De reeds eerder geformuleerde en in dit verband voor de hand liggende vraag voor welk soort toestemming in de praktijk telkens dient te worden gekozen, kan als volgt worden beantwoord. Met het oog op het waarborgen van de optimale rechtsbescherming van de burger, ware in beginsel te kiezen voor de publiekrechtelijke weg (vergunning/ontheffingstelsel op basis van een publiekrechtelijke regeling als de A.P.V.). Van dit beginsel ware af te wijken indien mocht blijken dat het algemeen belang in het bijzonder is gediend met het volgen van de privaatrechtelijke weg. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als redenen van doelmatigheid zich tegen het hanteren van een vergunningstelsel verzetten, dan wel de financiële belangen van de gemeente er in het bijzonder mee zijn gediend. In zulke gevallen ware aan het volgen van deze weg de voorkeur te geven, waarbij overigens ernaar dient te worden gestreefd om de in dat kader te stellen eisen en voorwaarden (met name op financieel gebied) inhoudelijk niet wezenlijk te doen verschillen van de voorschriften en voorwaarden welke aan een vergunning zouden worden verbonden indien voor de publiekrechtelijke weg zou zijn gekozen. Afwijking van het beginsel om de publiekrechtelijke weg te volgen is in juridisch opzicht verdedigbaar, indien in deze uitzonderingsgevallen het door de gemeente te bereiken doel niet identiek is aan het doel dat bereikt kan worden met gebruikmaking van de privaatrechtelijke weg.

In welke concrete gevallen nu het volgen van de privaatrechtelijke weg voor een specifiek vorm van bijzonder gebruik van de openbare ruimte de voorkeur verdient, wordt hierna telkens per onderdeel afzonderlijk en gemotiveerd aangegeven.

Hoofdstuk 3 Beleidsuitgangspunten met een universele geldigheid

Aan het beleid als vorenbedoeld ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag die, uitzonderingen daargelaten, in beginsel een universele geldigheid hebben. Universeel in die zin dat ze gelden ten aanzien van alle hier te regelen vormen van bijzonder gebruik van openbare ruimte. Deze uitgangspunten zijn achtereenvolgens:

Paragraaf 3.1 Verlenen en weigeren van toestemming voor gebruik

Bijzonder gebruik van openbare ruimte wordt niet toegestaan indien dit gebruik een onaan-vaardbare belemmering oplevert voor het normale gebruik, zulks gezien tegen de achtergrond van de betekenis die dit bijzonder gebruik heeft in maatschappelijk opzicht. Gelet op de grote diversiteit in de verschillende vormen van dat gebruik kan dit criterium niet anders dan op deze vrij open wijze worden geformuleerd. De noodzakelijke flexibiliteit bij de praktische toepassing zou anders verloren kunnen gaan. Een meer concretere invulling van dit criterium geschiedt daarom per onderdeel.

Paragraaf 3.2 Looptijd van vergunningen/contracten

 

Omdat de plaatselijke omstandigheden alsook de beleidsinzichten van het gemeentebestuur, al dan niet als een gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen, zodanig kunnen wijzigen, dat zulks een nieuwe beoordeling van de desbetreffende aktiviteit noodzakelijk maakt, ware geen vergunning voor onbepaalde tijd te verlenen, doch in beginsel aan alle vergunningen een maximale looptijd te verbinden. Het exacte tijdvak van deze maximale geldingsduur kan variëren per categorie ver-gunning. In de meeste gevallen zal een looptijd van een jaar het best voldoen aan de behoeften.

Bij de vaststelling in het concrete geval van de looptijd van de vergunning wordt, met inachtneming van het vorenstaande principe, steeds zoveel mogelijk uitgegaan van de wensen en behoeften van de individuele aanvrager. Dit impliceert dat, indien zulks door de aanvrager gewenst wordt, een vergunning ook kan worden verleend voor een kortere periode dan de maximale looptijd (doorgaans 1 jaar), tenzij het algemeen belang zich daartegen in voorkomende gevallen in het bijzonder zou verzetten. Het vorenstaande geldt niet enkel voor de looptijd van vergunningen maar is van overeenkomstige toepassing op het sluiten van contracten in het kader van verhuur/verpachting, met dien verstande dat voor sommige contracten een looptijd tot 10 jaren aanvaardbaar is. In beginsel dient de gemeente zich niet vast te leggen voor een langere periode, tenzij zulks een aantoonbaar en aanmerkelijk voordeel in financieel of ander opzicht oplevert dat van een dusdanige omvang dat zulks een langere periode rechtvaardigt. In geen geval dient echter een contract te worden aangegaan met een looptijd die een periode van 15 jaren overschrijdt.

Paragraaf 3.3 Voorwaarden en voorschriften

 

In het kader van deze nota (met inbegrip van de daarbij behorende bijlage), wordt een reeks van opsommingen gegeven van de meest gebruikelijke voorwaarden waaronder de diverse vergunningen moeten worden verleend en van de dito voorschriften die aan een te verlenen vergunning worden verbonden. Deze opsommingen zijn evenwel niet limitatief, aangezien niet alle denkbare praktijksituaties vooraf voorzienbaar zijn. Teneinde nu zo flexibel mogelijk in te kunnen spelen op alle praktijksituaties dient de mogelijkheid open te blijven tot het verbinden van andere voorwaarden en voorschriften aan de vergunning, dan die welke opgenomen zijn op de lijsten van standaardvoorwaarden en -voorschriften. In voorkomende gevallen zullen door Burgemeester en Wethouders dan ook nog andere voorschriften aan de vergunning worden verbonden, dan wel andere voorwaarden worden gesteld. Het bestuursrecht eist dan wel dat deze voorwaarden/voorschriften, gelet op de omstandigheden van het bijzondere geval, in overeenstemming zijn met in de desbetreffende A.P.V.-bepaling gestelde doelcriteria, dan wel met het belang dat die bepaling beoogt te beschermen.

Paragraaf 3.4 Handhaving

 

Het bijzonder gebruik van de openbare ruimte vraagt om een effectief en consequent toezicht. Bij de handhaving van de publiekrechtelijke regeling(en) inzake (de diverse vormen van) het bijzonder gebruik van de openbare ruimte, dan wel van de krachtens deze regeling gegeven specifieke voorschriften voor het concrete geval (vergunningvoorschriften), staan de overheid de volgende repressieve instrumenten ter beschikking:

* de strafrechtelijke sanctie: een proces-verbaal wegens overtreding van (bijvoorbeeld) een bepaling uit de A.P.V. Kenmerkend bij deze sanctie is het overwegend punitieve (uitsluitend op bestraffing gericht) karakter ervan. Door de als zodanig bedoelde leedtoevoeging in het kader van een bestraffing wordt onder meer een preventieve werking beoogd, zowel van een speciale (uitsluitend op de overtreder zelf gerichte), alsook van een meer algemene (afschrikkingseffect op potentiële navolgers) aard.

De handhaving volgens dit traject verdient doorgaans niet de voorkeur en dit om een aantal redenen:

- het beleid inzake deze handhaving staat onder leiding en verantwoordelijkheid van het O.M. en onttrekt zich daarmee grotendeels aan een directe gemeentelijke invloed; met name is het denkbaar dat sepotbeslissingen niet geheel sporen met het gemeentelijk beleid of niet voldoen aan de verwachtingen.

- strafrechtelijke boetes komen (anders dan de bestuursrechtelijke dwangsom) niet ten bate van de gemeente maar van justitie;

* de bestuursrechtelijke sanctie met een punitief karakter: het opleggen van een bestuursrechtelijke dwangsom bij overtreding van een publiekrechtelijk voorschrift.

* de bestuursrechtelijke sanctie met een overwegend reparatoir karakter, uitsluitend gericht op het opheffen van een illegale situatie: de toepassing van bestuursdwang. Door (meestal fysieke) maatregelen te treffen teneinde de overtreding te beëindigen kan de illegale toestand weer in overeenstemming worden gebracht met wat rechtens is geoorloofd. Deze op zich niet punitief bedoelde sanctie heeft overigens een bijkomend effect dat door de overtreder wel als zodanig kan worden ervaren: de kosten van de bestuursdwang worden op de overtreder verhaald, en kunnen daarmee het effect hebben van een boete.

* bestuursrechtelijke sanctie met een gemengd karakter: het (tijdelijk of zelfs definitief) intrekken van een vergunning na een geconstateerd misbruik daarvan.

 

Niet in het laatst staat de gemeente in de handhavingssfeer ook nog een aantal preventieve  instrumenten ter beschikking. Daarbij kan gedacht worden aan een goede voorlichting richting burger, waaronder begrepen een actief en duidelijk informatiebeleid, zo mogelijk en voor zover wenselijk aangevuld met een passende communicatie richting overtreders door de ambtenaren belast met handhaving, teneinde de overtreding op een niet-bureaucratische wijze te doen beëindigen en voorts een duurzame gedragsbeïnvloeding tot stand te brengen.

 

Met betrekking tot de handhaving waren de volgende uitgangspunten te hanteren:

1. er dient intensief te worden gecontroleerd op overtreding van voorschriften door de ambtenaren in dienst van de gemeente aan wie een buitengewone opsporingsbevoegdheid is toegekend (kortweg <<boa's>>) 2. bij een geconstateerde overtreding dient consequent te worden opgetreden; in het onderhavig beleid is er naar gestreefd om de regulering qua omvang te beperken tot een niveau dat strikt noodzakelijk is. Dit heeft ertoe geleid dat er geen overbodige regels (meer) geacht worden te bestaan, die een gedoogbeleid kunnen rechtvaardigen. De consequentie van een en ander is, dat de geloofwaardigheid van de toezichthoudende overheid in het geding is en het welslagen van de praktische uitvoering van het beleid in sterke mate afhangt van een consequente hand-having. Met het inzetten van de boa's beschikt de gemeente bovendien over een terzake uitermate geschikt handhavingsinstrument.

3. consequent optreden dient in beginsel als volgt te geschieden: * waarschuwing door de controlerende handhavingsambtenaar; tenzij dit uit tijdgebrek onmogelijk is of volstrekt ondoelmatig is, dient deze waarschuwing steeds schriftelijk te worden bevestigd aan de overtreder. * toepassing van een sanctie indien blijkt dat de waarschuwing geen (of onvoldoende) resultaat heeft.

4. van welke soort sanctie feitelijk gebruik wordt gemaakt hangt af van de soort overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan. Verder is bij de keuze bepalend in welke mate het middel effectief en efficiënt toegepast kan worden. In hoofdstuk IV wordt hierop per onderdeel afzonderlijk nader teruggekomen.  

 

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat intrekking van de vergunning (of opzegging dan wel niet-verlenging van het contract), alsmede het opleggen van een bestuursrechtelijke dwangsom vaak de voorkeur verdienen boven de andere handhavingsmiddelen. Het voordeel van beide middelen is dat ze in de praktijk niet alleen effectief zijn gebleken (gemeenten als Dordrecht spreken van uitstekende ervaringen op dit gebied), maar ook op een efficiënte wijze kunnen worden toegepast. Dit in tegenstelling tot andere handhavingsmiddelen. Met name de toepassing van bestuursdwang kan voor de gemeente ondoelmatig zijn, indien dit gepaard gaat met het in bewaring nemen van materiaal. Dan rust namelijk op de gemeente de zorgplicht voor dit materiaal, hetgeen soms ongewenste, voor de gemeente onvoordelige complicaties kan hebben. Bovendien kan het nemen van fysieke maatregelen (verwijdering van materialen) in psychologisch opzicht een ongewild onsympathieke indruk maken. Het is daarom zinvol om dit handhavingsinstrument alleen dan te gebruiken wanneer andere middelen falen (ultimum remedium-principe), dan wel een onverwijld optreden vanuit het oogpunt van openbare orde-handhaving geboden is.

Voor zover er sprake is van een privaatrechtelijke toestemming kan de handhaving uiteraard niet binnen het bestuursrechtelijk of het strafrechtelijk traject plaatsvinden. Handhaving aldaar kan, voor zover sprake is van repressieve handhaving, enkel plaatshebben middels

* opzegging van contracten via ontbindingsclausules

* zonodig: civiele procedures.

Het verdient aanbeveling om in geval van privaatrechtelijke toestemming zoveel mogelijk gebruik te maken van het instrument van de ontbindingsclausule, teneinde in voorkomende gevallen effectief te kunnen optreden en zo min mogelijk afhankelijk te zijn van de uitleg van een overeenkomst door de rechter met toepassing van diens oordeel omtrent de redelijkheid.

Paragraaf 3.5 Financiële vergoedingen

 

Per definitie dient voor elk bijzonder gebruik van openbare ruimte een financiële vergoeding te worden gevraagd, indien dat bijzonder gebruik plaats heeft met als oogmerk het verwerven van inkomsten. Daarbij is verder niet van belang of de gebruiker zelf een organisatie is die het maken van winst als doel heeft; relevant is alleen of met de aktiviteit die het bijzonder gebruik inhoudt, het verwerven van inkomsten wordt beoogd. Dit impliceert dat ook van rechtspersonen met een ideële strekking (stichtingen of verenigingen) of van andere organisatieverbanden zonder commerciële doelstelling, toch een financiële tegenprestatie ware te vragen.

Van een financiële tegenprestatie ware alleen af te zien bij vormen van gebruik waaraan elke commerciële grondslag ontbreekt. Gedacht kan daarbij worden aan het houden van manifestaties met een uitsluitend of overwegend sociaal/cultureel karakter. Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding, ware uit te gaan van

a. de mate, de tijdsduur en de fysieke omvang waarin het bijzonder gebruik het normale gebruik overeenkomstig de publieke bestemming belemmert, zulks in hun onderlinge samenhang.

b. de specifieke locatie; voor bepaalde gebieden is het aanvaardbaar om in beginsel een hoger tarief te hanteren dan voor hetzelfde gebruik in andere gebieden. In de Kerkraadse situatie ware hier een drieledig onderscheid te maken en wel tussen het voetgangersgebied, de overige plaatsen binnen Kerkrade - Centrum en het gebied dat niet behoort tot een van deze twee gebieden.

Daar waar gekozen wordt voor een publiekrechtelijke toestemming in de vorm van een A.P.V.-vergunning, wordt de financiële tegenprestatie gevraagd in de vorm van een bij belastingaanslag op te leggen heffing van precariorechten. Daarbij wordt deze belastingaanslag gekoppeld aan de vergunning of anders gezegd: de vergunning is de basis voor het vaststellen van de hoogte van de desbetreffende precarioheffing.

Paragraaf 3.6 Waarborgsommen

 

Voor het innemen van vaste standplaatsen is het momenteel gebruikelijk om een waarborgsom te vragen. Voor standplaatsen waarbij het risico bestaat dat door het innemen ervan schade kan optreden aan bestrating of andere gemeente-eigendommen, ware het opleggen van de verplichting tot betaling van een waarborgsom te handhaven. De hoogte van de waarborgsom wordt gere-lateerd aan de risico-omvang en is terug te vinden in de bijlage horende bij deze nota. De waarborgsom wordt voldaan alvorens van de vergunning gebruik wordt gemaakt; restitutie vindt plaats na afloop van de looptijd van de vergunning, dan wel nadat de vergunning is ingetrokken. In geval van restitutie wordt de waarborgsom verrekend met aan gemeente-eigendommen toegebrachte schade, zoals deze wordt vastgesteld door de directie van het dienstonderdeel dat verantwoordelijk is voor het beheer over die gemeente-eigendommen. 

Het opleggen van een waarborgsom-verplichting geschiedt door de desbetreffende vergunning onder een opschortende voorwaarde te verlenen, dan wel zulks als clausule op te nemen in een privaatrechtelijke gebruiksovereenkomst.

Paragraaf 3.7 Beperkingen van vergunninggebruik tijdens evenementen

 

Indien op of in de nabijheid van de desbetreffende locatie een weekmarkt of evenement plaats heeft wordt aan vergunningen tijdelijk

* de werking geheel ontnomen door het daartoe stellen van een voorwaarde of het aanpassen van de looptijd,

* de werking beperkt of gewijzigd middels het verbinden van voorschriften, indien en voor zover het gebruik maken van de vergunning onaanvaardbare hinder of overlast oplevert voor het organiseren van het evenement. 

Bij evenementen wordt gedacht aan carnaval, de plaatselijke kermissen, braderieën en straatmarkten en, niet in de laatste plaats, het Wereld Muziek Concours. Deze opsomming is overigens niet limitatief; ook tijdens thans niet voorziene evenementen met een in sociaal-cultureel of algemeen maatschappelijk opzicht onevenredig grote beduidenheid, wordt het gebruik van de vergunning beperkt. Daartoe wordt een voorschrift/clausule standaard opgenomen in de vergunning/gebruiksovereenkomst.

Hoofdstuk 4 Nadere invulling op onderdelen

 

Vanwege het uiteenlopend karakter van de diverse vormen van bijzonder gebruik van openbare ruimte, en de variabele juridische basis voor de regulering daarvan, vindt de nadere invulling van het beleid per onderdeel plaats. De regels en uitgangspunten die hierna worden aangetroffen dienen te worden beschouwd als een afwijking, dan wel aanvulling van de algemene uitgangspunten en regels, die een meer universele gelding hebben voor het gehele beleidsterrein.

Afdeling 4.1 Solitaire standplaatsen

Met <<solitaire standplaatsen>> worden in dit verband bedoeld het innemen van standplaatsen op de openbare weg, buiten verband van een weekmarkt, teneinde het publiek te bereiken met het oog op uiteenlopende doeleinden. Deze solitaire standplaatsen worden onderscheiden in:

a. vaste standplaatsen, uitsluitend bestemd voor de verkoop van goederen; b. incidentele of tijdelijke standplaatsen voor een beperkte duur

* voor de verkoop van goederen,  

* voor het anderszins innemen van een standplaats met een commerciële bedoeling

* het innemen van een standplaats met een niet-commerciële bedoeling, waaronder het verstrekken van informatie.

Paragraaf 4.1.0 Juridische grondslag

Regulering van het innemen van dit soort standplaatsen vindt plaats in artikel 5.2.3 van de A.P.V. Daarin wordt het innemen van een standplaats afhankelijk gesteld van een door Burgemeester en Wethouders te verlenen vergunning, die geweigerd kan worden:

a. in het belang van de openbare orde

b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast

c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

d. in het belang van de verkeersveiligheid of de vrijheid van verkeer e. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of een deel ervan redelijkerwijs te verwachten is dat door de vergunningverlening voor de consument ter plaatse een redelijk verzorgingsniveau in gevaar komt.

f. vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

Het begrip "openbare orde" heeft gelet op de bestuursrechtelijke jurisprudentie een aanzienlijk ruimer bereik dan enkel het voorkomen of beperken van gevaar, wanordelijkheden of onveilige situaties en dergelijke. Gebleken is dat volgens het bestuursrecht al datgene in strijd met de openbare orde kan zijn, wat vanuit maatschappelijk oogpunt onaanvaardbaar is. Anders gezegd:  behartiging van het belang van de openbare orde is doorgaans het voldoen aan een dringende maatschappelijke behoefte. In zekere zin zijn de belangen genoemd onder b t/m e nadere specificaties van het openbaar orde-belang, zonder dat daarbij sprake is van een limitatieve reeks. Er is geen reden om de juridische basis die thans aan de regulering ten grondslag ligt, ingrijpend aan te passen.

De huidige redactie van genoemd artikel uit de A.P.V. bepaalt dat het verbod tot uitstallen zonder vergunning niet van toepassing is op het innemen van standplaatsen ter verspreiding van gedrukte of geschreven stukken als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de Grondwet. Deze bepaling is uit juridisch oogpunt evenwel niet strikt noodzakelijk. Tot die conclusie leidt het volgende. Gedachten en gevoelens (in de praktijk: boodschappen van niet-commerciële strekking), vallen onder de grondwettelijke bescherming van de vrijheid van drukpers, indien en voor zover ze middels het produceren van leesbare tekens worden geopenbaard. Tot het recht van openbaren van deze gedachten en gevoelens behoort ook het daarmee verbonden recht om deze informatie te verspreiden. De jurisprudentie heeft aangetoond dat dit verspreidingsrecht onder bepaalde voorwaarden door de gemeentelijke regelgever mag worden beperkt, mits een bepaald verspreidingsmiddel dat naast andere middelen een zelfstandige betekenis heeft en in een bepaalde behoefte voorziet, niet in het algemeen verboden wordt of van een vergunning afhankelijk gemaakt. Welnu, dit laatste wordt met de onderhavige APV-bepaling beoogd: een vergunningenstelsel. De vraag is nu of het hanteren van zo'n vergunningstelsel ontoelaatbaar is ten aanzien van de verspreiding van gedachten en gevoelens middels gedrukte stukken, vanaf een standplaats.  

 

Terzake is een ontkennend antwoord verdedigbaar. Ervan uitgaande dat de verspreiding van drukwerk etc. vanaf een standplaats geen middel van verspreiding is dat een zelfstandige betekenis heeft naast het verspreiden van drukwerk door middel van het uitdelen daarvan aan publiek, anders dan vanaf een standplaats, kan deze verspreiding afhankelijk worden gemaakt van een voorafgaande vergunning of zelfs in het algemeen worden verboden. Anders dan in de huidige A.P.V.-toelichting wordt geconstateerd is de consequentie van het vorenstaande dat de aanbieding van gedrukte stukken vanaf een standplaats niet behoeft te worden uitgezonderd van de algemene regulering ten aanzien van het innemen van standplaatsen. En omdat zo'n uitzondering bovendien in beleidsmatig opzicht niet wenselijk is - gezien het beginsel dat voor elke bijzonder gebruik van openbare ruimte toestemming van gemeentewege dient te worden verstrekt - ligt het voor de hand deze bepaling uit de A.P.V. te verwijderen. Voor het innemen van een standplaats ter verspreiding van alle categorieën drukwerk is dan een vergunning vereist.

Paragraaf 4.1.1. Verlening en weigering van de vergunning

Bij de toepassing van de vergunningverlenende bevoegdheid wordt voortaan uitgegaan van de in de hierna volgende passages vervatte beleidsuitgangspunten.

Solitaire standplaatsen dienen enkel op daartoe geschikte locaties te worden toegestaan en wel op die plaatsen waar zij geen onaanvaardbare afbreuk doen aan het straatbeeld, dan wel in geen ander opzicht een verstoring van de orde in de openbare ruimte of gevaar daarvoor opleveren. Om dit doel te bereiken kan een vergunningstelsel dienen dat een variant is op het in een aantal gemeenten gebruikte maximumstelsel. Dit stelsel gaat uit van: 

* een limitatieve reeks locaties die geschikt geacht worden voor het innemen van standplaatsen;

* een maximum aantal standplaatsen per aangewezen locatie.

Bij het aanwijzen van locaties in het kader van de toepassing van dit criterium worden standplaatsen in ieder geval niet toegelaten op plekken waar deze het verkeer (inclusief voetgangers) hinderen of in gevaar brengen, of waar zij in relatie tot het karakter of de bestemming van de desbetreffende plaats en de directe omgeving een storend element opleveren. Het spreekt haast vanzelf dat geen standplaats mag worden ingenomen op plaatsen die krachtens de regelgeving geen verkeersbestemming hebben d.w.z. niet bestemd zijn voor verblijfsdoeleinden (bijvoorbeeld groenvoorzieningen). Toepassing van dit criterium heeft tot praktisch gevolg dat de selectie van mogelijke locaties voor standplaatsen in beginsel beperkt wordt tot

* pleinen, voor zover de eventuele parkeerfunctie, mede gelet op de aldaar levende parkeerbehoefte, niet onaanvaardbaar wordt beïnvloed;

* andere open ruimten die voldoende plaats bieden en die geen specifieke bestemming hebben welke zich niet verdraagt met het innemen van een standplaats omdat zulks een onaanvaardbare inbreuk maakt op het karakter van die ruimte. 

Een praktisch gevolg van het vorenstaande en tevens een beoogd uitgangspunt van beleid is de maximering van het aantal standplaatsen. De ratio hierachter is dat daarmee wordt voorkomen dat de solitaire standplaats een te dominant facet wordt in het stadsbeeld en zo een negatieve invloed krijgt op de uitstraling daarvan. Het innemen van standplaatsen wordt op zichzelf weliswaar niet als een negatief verschijnsel gekwalificeerd, doch ook hier geldt: overdaad schaadt. Bovendien kunnen zo ongewenste ontwikkelingen, zoals verkapte marktvorming e.d., worden voorkomen.

De aldus concreet geselecteerde locaties worden opgesomd op een bij deze nota horende bijlage. Het innemen van standplaats op deze locaties dient vervolgens te geschieden conform de aanwijzingen van een terzake deskundig ambtenaar. Gedacht kan daarbij worden aan toezichthoudende ambtenaren van de afdeling Openbare Orde en Veiligheid.

Het formuleren van vorenstaande criteria en de nadere toepassing ervan impliceert dat geen principieel bezwaar bestaat tegen solitaire standplaatsen in het voetgangersgebied. De overtuiging bestaat dat het innemen van standplaatsen niet per sé afbreuk hoeft te doen aan de feitelijke uitstraling of het bestaande dan wel beoogd allure van het voetgangersgebied. Niettemin is het - na het gereedkomen van de reconstructie van het Centrum - in de praktijk uiterst moeilijk, haast onmogelijk gebleken om binnen het voetgangersgebied een standplaats voor snackverkoop te realiseren op een plek die zowel voor de gemeente, alsook naar de standplaatshouders alsmede derde belanghebbenden (gevestigde detailhandel/omwonenden) verantwoord is. Naast de mate waarin rekening moet worden gehouden met de gerechtvaardigde belangen van belanghebbenden, spelen de relatief geringe omvang en de beperkte mogelijkheden van dit gebied daarbij een beslissende rol.  

 

Vanwege het vorenstaande wordt er voor gekozen om binnen het voetgangersgebied enkel standplaatsen toe te wijzen die uitsluitend voor informatieverstrekking of promotiedoeleinden worden gebruikt, en voor wat betreft bepaalde delen van het gebied, daarnaast van geringe omvang zijn. Dit uitgangspunt betekent een aanpassing van het in de eerste versie van de nota Openbare Ruimte vastgelegd beleid. Ten behoeve van de standplaats voor snackverkoop, waarvoor ten tijde van het in werking treden van dit beleidsonderdeel een vergunning geldt die verleend is op het oude beleid, kan (uit een oogpunt van bestuurscompensatie) een overgangsregeling worden toegepast. Elke andere aanvraag om standplaats binnen het voetgangersgebied voor andere doeleinden dan de thans gewenste, zal met verwijzing naar het gewijzigde beleid evenwel worden afgewezen.

Op het uitgangspunt om binnen het voetgangersgebied geen standplaatsen toe te laten voor andere doeleinden dan informatievoorziening/promotie (zoals snackverkoop e.d.) bestaat de volgende uitzondering: tijdens evenementen kan vergunning worden verleend, voor zover de aktiviteit die vanaf de standplaats wordt ontplooid naar het oordeel van de gemeente past bij het karakter van het evenement. Het aantal en de omvang van de standplaatsen wordt daarbij in het voorkomende geval bepaald aan de hand van het karakter van het evenement.

 

In geval een standplaats slechts zeer kortstondig wordt ingenomen (minder dan een uur per dag) kan vergunningverlening ook plaats hebben op andere locaties dan die welke geselecteerd zijn voor standplaatsen voor langduriger gebruik. Voorwaarde blijft evenwel ook dan dat het een locatie betreft waar het gebruik van zo'n standplaatsvergunning kan plaatshebben zonder onaanvaardbare

- belemmering voor de vrijheid van verkeer

- risico's voor de verkeersveiligheid

-  hinder of overlast voor de omgeving.

Bij het zeer kortstondig innemen van een standplaats moet gedacht worden aan zaken als de verkoop van ijs of snacks na afloop van evenementen als voetbalwedstrijden.  

 

Tot slot wordt als uitgangspunt vastgelegd dat, indien voor dezelfde locatie meer dan één aanvraag is ontvangen en niet alle aanvragen kunnen worden gehonoreerd, de voorkeur uitgaat naar het honoreren van de aanvraag die betrekking heeft op de langste periode dat de standplaats wordt ingenomen, en daarmee naar de standplaats met het hoogste rendement. Bij twee of meer aanvragen die voor de gemeente een geheel of nagenoeg geheel gelijkwaardig rendement opleveren, heeft een vergunningverlenging de voorkeur. Met dit laatste wordt bedoeld dat een houder van een vergunning waarvan de looptijd eindigde op de ingangsdatum van de nieuwe vergunning in beginsel in aanmerking komt vóór andere aanvragers. Dit beginsel kan buiten toepassing blijven indien de vergunning waarvan de looptijd afgelopen is, in strijd is gebruikt met de voorschriften of voorwaarden en de vergunninghouder daartegen schriftelijk is gewaarschuwd.

In alle andere gevallen is de datum van ontvangst van de aanvraag beslissend, waarbij een oudere aanvraag steeds voor een van recenter datum gaat.

Paragraaf 4.1.2. Looptijd van de vergunning

Op het algemeen beleidsuitgangspunt dat de vergunning slechts wordt verleend voor bepaalde duur behoeft geen uitzondering te worden gemaakt. Door de maximale looptijd van de in het concrete geval te verlenen vergunning te beperken tot een jaar, wordt bereikt dat de gemeente niet juridisch gebonden blijft aan het toestaan van activiteiten over een onoverzichtelijk lange periode, en daarmee beperkt wordt in de ontwikkeling van haar beleid. Door hierop expliciet te wijzen in de vergunning, wil de gemeente voorkomen dat via de werking van het vertrouwensbeginsel bij de vergunninghouder een gerechtvaardigde verwachting en daarmee een te honoreren vertrouwen ontstaat dat de vergunning telkens weer opnieuw en onder gelijke voorwaarden aan hem wordt verleend. 

Een tweede voordeel van een vergunningverlening voor bepaalde tijd, is vooral van toepassing daar waar het informatiestandplaatsen betreft. Door deze periode in beginsel te beperken tot twee weken, kan worden voorkomen dat iemand voor altijd of zeer lange tijd een monopolie-positie verkrijgt ten aanzien van de door hem te verspreiden boodschap, hetgeen met name een bezwaar is in geval van ideële informatie. Van een beperking tot twee weken kan worden afgeweken indien geen andere aanvraag wordt ontvangen.

Paragraaf 4.1.3 Voorwaarden en voorschriften

De bevoegdheid tot het stellen van voorwaarden en het verbinden van voorschriften aan de vergunning vloeit niet voort uit de desbetreffende A.P.V.-bepaling (artikel 5.2.3), maar uit artikel 1.9 A.P.V., dat gerubriceerd is in het hoofdstuk betreffende de algemene bepalingen.  Voor het gebruik van deze bevoegdheid wordt daarbij als doelcriterium genoemd: de bescherming van het belang in verband waarmee de vergunning of ontheffing is verleend. Praktisch gezien zijn daarmee de doelcriteria welke verbonden worden aan het gebruik van de weigeringsbevoegdheid, te weten de onder a t/m f van het onderhavige A.P.V.-artikel opgesomde gronden, van toepassing.

Rekening houdend met het vorenstaande worden door Burgemeester en Wethouders aan de wijze waarop standplaats dient te worden ingenomen, nadere eisen gesteld, welke op te nemen zijn in vergunningvoorschriften die, onder meer, betrekking hebben op:

* aard en omvang van het materiaal waarmee standplaats wordt ingenomen;

* uiterlijk aanzien en deugdelijkheid van dat materiaal; dit materiaal mag geen gevaar of onnodige hinder opleveren, dan wel een verwaarloosde indruk maken of naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders niet passen in de omgeving. 

* aard van het te verkopen product, voor zover het betreft standplaatsen die zich in elkaars onmiddellijke nabijheid bevinden, in die zin dat een standplaatshouder geen producten in zijn assortiment mag hebben die reeds ten verkoop worden aangeboden vanaf een in de nabijheid gelegen andere standplaats waarvoor reeds eerder vergunning is afgegeven. Onder onmiddellijke nabijheid dient hier te worden verstaan: binnen gezichtsafstand van elkaar. Dit beperkend voorschrift strekt ertoe te voorkomen dat er tussen standplaatshouders onderlinge conflicten ontstaan in een vorm en mate die afbreuk kan doen aan de openbare orde.

* het schoonhouden van de standplaats en de onmiddellijke omgeving daarvan, alsmede het behoud van gemeentelijke eigendommen die schade zouden kunnen oplopen door het innemen van de standplaats.

* het voorkomen of beperken van situaties die gevaar kunnen opleveren. Deze opsomming is niet limitatief; er kunnen dan ook nog andere voorwaarden, ontleend aan het openbare orde-belang, aan de vergunning worden verbonden.

Met het oog op de bescherming van de kwaliteit van de openbare ruimte kunnen de eisen daarbij differentiëren al naar gelang de specifieke locatie. Zo zullen de eisen die met name ten aanzien van het uiterlijk aanzien worden gesteld aan het innemen van standplaatsen (en dan in het bijzonder met het materiaal waarmee dit gebeurd), in het Centrum zwaarder zijn dan op andere plaatsen binnen de gemeente. In concreto betekent dit dat het materieel waarmee standplaats wordt ingenomen dient te voldoen aan eisen van welstand die geformuleerd worden door een van gemeentewege in te stellen commissie, waarin zitting hebben:

* het lid van het College van Burgemeester en Wethouders tot wiens portefeuille de standplaatsverlening behoort of een door deze aangewezen ander lid (voorzitter)

* de direkteur van de sector Stad of een door deze aangewezen ambtenaar, deskundig op het gebied van welstandstoezicht

* een vertegenwoordiger van de plaatselijke gevestigde detailhandel

* een vertegenwoordiger van de ambulante handel

* het hoofd van de afdeling Openbare Orde en Veiligheid of een door deze aan te wijzen ambtenaar (secretaris).

Vanwege de naar verwachting lage frequentie van de vergaderingen waarin deze commissie bijeen zal komen, wordt niet gedacht aan een systeem van financiële vergoeding voor de leden.

Voorts dient het innemen van standplaatsen beperkt te worden tot bepaalde tijdstippen. Het ligt voor de hand om daarbij in beginsel aansluiting te zoeken bij de feitelijke winkeltijden van de gevestigde detailhandel.

Aan het innemen van standplaatsen kunnen niet, dan wel moeilijk, voorwaarden worden verbonden met het oog op de regulering van de aard van het aldaar te verkopen product. In principe worden de grenzen van de huishouding van de gemeentelijke regelgever overschreden indien beoogd wordt om het door de detailhandel aangeboden assortiment te reguleren, ook niet als het oogmerk is de bescherming van de gevestigde detailhandel tegen concurrentie.  Zulks vanwege het beginsel van de vrije vestiging dat ook van toepassing is op de ambulante handel, waaronder de solitaire standplaatsen ressorteren.    

 

Een regulering als hier bedoeld is juridisch evenwel toelaatbaar, indien het motief voor de regulering is gelegen in het openbaar orde-aspect. In de praktijk betekent dit dat zelfs regulering met het oog op het beschermen van winkeliersbelangen of consumentenbelangen in zeer extreme situaties mag worden toegepast, bijvoorbeeld indien er sprake is van een verregaande vorm van oneerlijke concurrentie, respektievelijk de standplaats een substantiële bedreiging vormt voor het plaatselijk verzorgingsniveau. Zo heeft de bestuursrechter blijkens jurisprudentie de weigering van een standplaats als rechtmatig geaccepteerd, in geval binnen een bepaalde kern sprake is van een marginaal verzorgingsniveau. Een dergelijke weigering kan daarmee plaatshebben indien de betrokken gevestigde detaillist, die in de aanvraag-procedure als derde belanghebbende wordt aangemerkt, erin slaagt het gemeentebestuur ervan te overtuigen dat door de toekenning van de standplaatsvergunning zijn bedrijfsvoering in gevaar komt vanwege ter plaatse onvoldoende draagkracht. Ook kan een aanvraag worden geweigerd gedurende de periode dat de gevestigde handel in nieuwe winkelcentra met hoge aanloopkosten wordt geconfronteerd. In voorkomende gevallen kan het gemeentebestuur, na zorgvuldige afweging van belangen, een aanvraag dan ook afwijzen, met beroep op het vorenstaande.

 

De voorwaarden waaronder een vergunning wordt verleend, dan wel de aan deze vergunning te verlenen voorschriften worden opgesomd in de bijlage die bij deze nota hoort. Tot de voorwaarden behoort het stellen van een waarborgsom, zonodig te verrekenen in geval van reiniging en herstel van gemeente-eigendom (bestrating) met de kosten daarvan.

Paragraaf 4.1.4 Handhaving

Op het algemeen uitgangspunt dat de bestuursrechtelijke dwangsom een effectief en efficiënt handhavingsinstrument is behoeft hier geen uitzondering te worden gemaakt. Deze geniet dan ook de voorkeur bij de handhaving, in geval van het onrechtmatig innemen van een standplaats. De hoogte van het alsdan op te leggen bedrag ware daarbij te relateren aan de tarieven die in rekening worden gebracht voor het gebruik van de vergunning. Als uitgangspunt ware te nemen dat de dwangsom dan maximaal 200 % bedraagt van dit tarief, per overtreding per dag. In uitzonderingsgevallen kan dit evenwel wezenlijk meer bedragen. In geval van het overtreden van vergunningvoorschriften waaraan geen einde kan worden gemaakt door waarschuwend optreden van controle-ambtenaren, ware de voorkeur te geven aan het tijdelijk of definitief intrekken van de vergunning.

Teneinde recht te doen aan het evenredigheidsbeginsel ware het handhavingsoptreden te baseren op een catalogus waarin voormelde sancties nader zijn uitgewerkt en nadrukkelijk gerelateerd worden aan de ernst van de overtreding.

Paragraaf 4.1.5 Financiële vergoeding voor het gebruik

Tot dusverre wordt voor het innemen van een standplaats een belasting geheven krachtens de precarioverordening, voor zover het maximaal twee dagen per week betreft. Een standplaats kan voor meer dagen per week worden ingenomen, maar dan tegen een aanvullende privaatrechtelijke vergoeding (huursom). Dit systeem van gecombineerde vergoedingen wekt onnodig verwarring bij de burger en is voor de organisatie onpraktisch. Derhalve ware voortaan te kiezen voor één stelsel van financiële vergoeding, waarbij de voorkeur uitgaat naar het heffen van precariorechten. Voor zover nodig zal de raad een voorstel worden gedaan voor aanpassing van de tarieventabel horende bij de Verordening op de heffing van precariorechten. 

Voor wat betreft de hoogte van de tarieven kan worden aangesloten bij het bestaande niveau (laatstelijk aangepast in 1996). Het is gebruikelijk dat dit niveau periodiek zonodig wordt bijgesteld, binnen het kader van het voorbereiden van de begroting. Met nadruk zij vastgesteld dat het niet de bedoeling is van deze nota om deze gang van zaken te doorkruisen. 

Het huidige tarievenstelsel heeft als uitgangspunt dat het bedrag van de precario-aanslag afneemt naarmate het aantal dagen in de week waarop standplaats wordt ingenomen toeneemt (degressieve belastingtoename). In dit stelsel ware een nuancering aan te brengen, en wel in die zin dat de tariefstelling voortaan gericht is op het maken van een onderscheid naar de dag van de week, althans voor wat betreft een gebied met een grote winkelconcentratie als het Centrum. Zo dient een zaterdag aldaar meer op te leveren dan een vrijdag en die wederom meer dan een donderdag enz. Voor een standplaatshouder die een vergunning heeft voor meerdere dagen in de week zal ook de toepassing van dit systeem in de praktijk doorgaans neerkomen op een degressieve toename. Het grote voordeel van de nieuwe systematiek is dat de aantrekkelijkheid wordt bevorderd van een standplaats die slechts beschikbaar is op weekdagen die voor de verwachte omzet minder interessant zijn en daarom nog niet bezet zijn. Het nieuwe systeem kan zo een bijdrage leveren aan een optimaler gebruik van voor de standplaatsen geschikte locaties. 

Het systeem van differentiatie van tarieven door voor een plek in het Centrum een hogere aanslag op te leggen dan voor een plek buiten het Centrum, ware te handhaven. 

 

De ratio achter het nieuwe systeem van tariefdifferentiatie zowel naar weekdag alsook tussen het centrum en andere locaties, is dat een relatie wordt gelegd tussen de hoogte van de verschuldigde precariobelasting en de omvang van het passerend publiek (en daarmee de hinder die van het innemen van de standplaats voor de omgeving kan uitgaan). 

Het voorgestelde stelsel van naar weekdagen en gebied gedifferentieerde tarieven kan worden aangetroffen in de bij deze nota horende bijlage.

Paragraaf 4.1.6 Uitzondering: Standplaatsen uitsluitend gedurende evenementen

Gebleken is dat er tijdens evenementen, waaronder carnaval, een grote behoefte bestaat aan het innemen van een standplaats (met name voor de verkoop van snacks) op locaties zoals de Markt e.o.. Deze behoefte is zelfs van een dusdanige omvang dat zulks de beschikbare plaatsen in verregaande mate overtreft. Deze situatie rechtvaardigt het bestendigen van het gebruik om deze standplaatsen langs privaatrechtelijke weg toe te wijzen, in concreto door het aangaan van pacht-overeenkomsten. Het is de bedoeling dat deze contracten tot stand komen op basis van een bod van een belangstellende aspirant-standplaatshouder, in het kader van een open inschrijving. De verpachting wordt vervolgens in beginsel gegund aan de kandidaat die het hoogste bod uitbrengt. Van dit beginsel kan worden afgeweken indien dringende redenen dit rechtvaardigen. Zo'n dringende reden kan bestaan indien de gemeente over informatie beschikt dat het risico meer dan gemiddeld groot is, dat een standplaatshouder de hem op te leggen voorwaarden niet na zal komen.

Voorts kan ervoor wordt gewaakt dat vanaf een standplaats in de onmiddellijke nabijheid, eenzelfde product wordt aangeboden. Zo kan een cluster van in elkaars nabijheid gelegen standplaatsen in produkt-categorieën worden verdeeld. Tenslotte behoudt de gemeente zich het recht voor om een standplaats niet te gunnen, indien er voor die standplaats geen bod wordt uitgebracht dat naar het oordeel van de gemeente hoog genoeg is. 

Het voordeel van het hanteren van een dergelijk toewijzingssysteem is dat in situaties waarin voor een bepaalde standplaats meerdere gegadigden zijn, geen keuze behoeft te worden gemaakt voor een bepaalde gegadigde op basis van een toepassing van criteria die als discutabel kunnen worden uitgelegd. In dit geval wordt de selectie van de gegadigden afhankelijk van een neutraal en objectief criterium: het marktmechanisme. Bovendien wordt er een maximalisering van inkomsten voor de gemeente door verwacht. 

 

Pagina 14 vervalt.

Paragraaf 4.2 Uitstallingen

Met een uitstalling wordt hier gedoeld op het door de gevestigde detailhandel op de openbare weg uitstallen van producten, met het doel deze ten verkoop aan te bieden (goederenuitstallingen), dan wel het plaatsen van andere voorwerpen zoals reclameborden, blikvangers, bloembakken of ander decoratiemateriaal etc. Het moet in geval van goederenuitstallingen daarbij uitsluitend gaan om goederen uit het assortiment dat de desbetreffende detailhandelsvestiging bedrijfsmatig verkoopt.

Paragraaf 4.2.0 Juridische grondslag

Het reguleren van uitstallingen geschiedt op basis van

* artikel 5.2.3 van de A.P.V., voor zover het betreft uitstallingen van goederen met de bedoeling deze te koop aan te bieden;

* artikel 2.1.5.1 van de A.P.V., voor zover het betreft alle andere voorwerpen op de openbare weg geplaatst in de uitoefening van de handel (reclameborden). Deze bepaling is gerubriceerd is onder het hoofdstuk Openbare Orde en verbiedt het gebruik van de openbare weg anders dan overeenkomstig de normale bestemming, zonder een vergunning daartoe van Burgemeester en Wethouders, zonder dat daarbij doelcriteria worden genoemd.

Weigering van een vergunning voor een uitstalling is, gelet op de redactie van de bepaling in combinatie met de rubricering, steeds mogelijk daar waar zulks in het belang is van de openbare orde in de ruime zin van het woord. Zoals reeds opgemerkt omvat het begrip "openbaar belang" meer dan alleen het beperken of voorkomen van wanordelijkheden, overlast, gevaar etc. Het kan nadrukkelijk betrekking hebben op het karakter en het aanzien van de gemeente respectievelijk het desbetreffende deel ervan. In elk geval biedt de bepaling het gemeentebestuur voldoende juridische armslag om terzake regelend te kunnen optreden overeenkomstig de behoefte (het weren van maatschappelijk onaanvaardbare situaties en ontwikkelingen), zodat een aanpassing van de juridische bevoegdheidsgrondslag niet nodig is.

Paragraaf 4.2.1 Verlening/weigering van de vergunning

Een uitstalling is in beginsel steeds toelaatbaar voor zover deze gesitueerd is vóór de gevel van het pand van waaruit detailhandel wordt gedreven, en het betreft een goederenuitstalling of een reclamebord. Onvoorziene omstandigheden buiten beschouwing gelaten, heeft een vergunningver-lening daarom steeds plaats en wel aan degene die vanuit het betrokken winkelpand een detailhandelszaak exploiteert. Uiteraard uitsluitend indien en voor zover de daartoe beschikbare fysieke ruimte dit toelaat (zie verder onder 3. Voorwaarden en voorschriften.)

Paragraaf 4.2.2 Looptijd vergunning

Ook hier bestaat geen reden om af te wijken van het beginsel van een maximale looptijd van 1 jaar voor de af te geven vergunning. Indien daartoe behoefte bestaat, dient de vergunning derhalve door de desbetreffende gebruiker telkens na afloop van de looptijd te verzoeken om verlenging van de vergunning. 

Een uitzondering kan worden gemaakt voor vergunningen voor uitstallingen in passages, voor zover de daarvoor gebruikte grond niet in eigendom is van de gemeente. Hier kan gedacht worden aan vergunningen voor onbepaalde tijd of met een zeer lange looptijd. Het bezwaar van een belemmering van de toepassing van toekomstig gemeentelijk beleid is hier aanzienlijk geringer, omdat de mate waarin kan worden beschikt over de ruimte (die immers niet in eigendom van de gemeente is) wezenlijk geringer is.

Paragraaf 4.2.3 Voorwaarden en voorschriften

Aan de vergunning tot het hebben van een uitstalling wordt een reeks voorschriften verbonden die strekken om een goede balans te waarborgen tussen een doelmatig gebruik van de uitstalling en het gebruik van de openbare weg aldaar overeenkomstig de normale bestemming. De voorschriften beogen met name te voorkomen dat er een wildgroei kan ontstaan aan uitstallingen die niet verantwoord is uit esthetisch oogpunt, dan wel een onaanvaardbare belemmering is voor het verkeer, dan wel dit in gevaar brengt.

Allereerst wordt aan de vergunning het voorschrift verbonden dat de uitstalling zich uitsluitend bevindt vóór de gevel van het desbetreffende winkelpand en de breedte van deze gevel niet overschrijdt; het toestaan van uitstallingen die de breedte van de gevel overtreffen kan leiden tot uitwassen of conflicten, dan wel tot complicaties met de buren die in beginsel eveneens rechthebbende kunnen zijn op een uitstalling.

Vanwege de grote verschillen in beschikbare ruimte, fysieke aankleding, de specifieke bestemming en de daarmee samenhangende gewenste uitstraling van een gebied is het zinvol om voorts een onderscheid aan te brengen in voorschriften voor uitstallingen die zich bevinden binnen (delen van) het voetgangersgebied en uitstallingen die zich daarbuiten bevinden.

 

a. Uitstallingen op de Markt.  Vanwege de specifieke inrichting van de Markt (inclusief het deel nabij het Heilig Hart-beeld) en de aldaar afwijkende bestrating voor wat betreft het formaat en de situering van de respectieve bestratingsstroken, dient aldaar de klinkerstrook in principe niet als uitstalstrook te worden benut. Het uitstallen blijft hier beperkt tot een strook van 1,50 m breed, loodrecht gemeten op de voorgevel.

 

b. Uitstallingen in het gedeelte Niersprinkstraat, horende bij het voetgangersgebied.  In verband met plaatsgebrek is aldaar uitsluitend de grijze klinkerbestrating voor uitstallinge  beschikbaar.

 

c. Uitstallingen binnen andere delen van het voetgangersgebied, dan de onder a. en b. genoemde. Een uitstalling wordt alleen toegestaan op de daartoe bestemde stroken of delen van de openbare weg binnen het voetgangersgebied. Deze stroken zijn:

* een strook van 1,40 meter breed, loodrecht gemeten op de gevel van het winkelpand,

* de met een grijze klinkerbestrating uitgevoerde strook, voor zover dit geen hinder kan opleveren voor logistiek verkeer. In verband met de noodzaak tot uitwijk van dit verkeer, wordt het gebruik van deze strook niet toegestaan tijdens de uren dat in het voetgangersgebied toelevering mag plaatsvinden.

 

d. Uitstallingen buiten het voetgangersgebied. Een uitstalling buiten het voetgangersgebied wordt alleen toegestaan op het uitsluitend voor voetgangers bestemde deel van de openbare weg (trottoir e.d.), mits aldaar voldoende ruimte beschikbaar blijft voor het ongehinderd passeren van voetgangers. Deze vrije ruimte dient tenminste 1,5 meter te bedragen.

 

e. Uitstallingen binnen winkelpassages. In winkelpassages, voor zover deze deel uitmaken van de openbare weg, dient de voor het publiek beschikbare vrije passeerruimte tenminste 2,50 meter te bedragen. Vanwege:

* het feit dat in geval van calamiteiten door hulpdiensten (ambulancepersoneel met materieel) niet kan worden uitgeweken naar de rijweg

* het optisch meer gesloten effect dat een passage heeft ten opzichte van een open winkelstraat, is een bredere vrije passeerruimte gewenst dan in geval van het voetgangersgebied of de openbare weg elders.

 

Aan de vergunning worden voorts voorschriften verbonden die

* het volume van de uitstalling verder beperken (door de maximale hoogte ervan voor te schrijven); "torenhoge" constructies zijn uit oogpunt van welstand onwenselijk en kunnen bovendien veiligheidsrisico's opleveren. * de verkeersveiligheid en/of de vrijheid van verkeer waarborgen daar waar zulks noodzakelijk is; zo mag een uitstalling bijvoorbeeld de toelevering van winkels in het voetgangersgebied niet kunnen belemmeren. * de tijd gedurende welke uitgestald is beperken tot de tijdstippen dat de winkel voor het publiek geopend is. In de praktijk zal dit voorschrift nauwelijks problemen opleveren, daar een hiermee strijdige handelwijze doorgaans niet in het voordeel zal zijn van de vertrokken vergunninghouder, zulks met het oog op het risico van "proletarisch winkelen" van passerend publiek.

* eisen dat het uitgestalde materiaal te allen tijde en terstond verwijderbaar is, indien zulks noodzakelijk is vanuit een openbaar orde-belang.

Paragraaf 4.2.4 Handhaving

Op het algemeen uitgangspunt dat de intrekking van een vergunning en de bestuursrechtelijke dwangsom effectieve en efficiënte handhavingsinstrumenten zijn behoeft hier geen uitzondering te worden gemaakt. Deze genieten dan ook de voorkeur bij de handhaving, in geval van het overtreden van vergunningvoorschriften waaraan geen einde kan worden gemaakt door waarschuwend optreden van controle-ambtenaren respectievelijk het onrechtmatig hebben van een uitstalling. De hoogte van het alsdan op te leggen bedrag ware daarbij te relateren aan de tarieven die in rekening worden gebracht voor het gebruik van de vergunning. Als uitgangspunt ware te nemen dat de dwangsom dan maximaal 200 % bedraagt van dit tarief. In uitzonderingsgevallen kan dit evenwel wezenlijk meer bedragen.

Teneinde recht te doen aan het evenredigheidsbeginsel ware het handhavingsoptreden te baseren op een catalogus waarin voormelde sancties ander zijn uitgewerkt en nadrukkelijk gerelateerd worden aan de ernst van de overtreding.

Paragraaf 4.2.5 Financiële vergoeding voor het gebruik

Ook de vergunninghouder van een goederenuitstalling wordt belast door de heffing van precariorechten, analoog aan hetgeen geschiedt ten aanzien van de solitaire standplaatsen. De tarieven hiervoor worden aangetroffen op de bij deze nota horende bijlage; deze tarieven zijn conform de tarieven uit de laatstelijk vastgestelde tabel horende bij de precarioverordening. Terzake bestaat geen reden om te wijzigen. Toch dient de tekst van voornoemde tabel op dit punt te worden aangepast, en wel in verband met een omissie in de redactie van punt 60.01 tot en met 60.03. Aldaar is telkens sprake van <<per jaar>>, <<per kwartaal>> en <<per maand>>. Aan deze omschrijvingen ware evenwel de bepaling <<of gedeelte daarvan>> toe te voegen.

 

N.B.: Overwogen is om desgewenst ook een vergunning af te geven voor slechts een of bepaalde dagen van de week. Het stelsel van precariorechten zou in dat geval moeten voorzien in een evenredige vermindering van de te heffen precariobelasting. Daartoe ware dan een stelsel gehanteerd dat een degressief toenemende werking beoogt naarmate een vergunning betrekking heeft op meer weekdagen. Het rechtmatig gebruik van een dergelijke vergunning is evenwel moeilijk controleerbaar. Daarom is om redenen van handhaving afgezien van deze wijze van vergunningverlening.

Afdeling 4.3 Terassen

Met een <<terras>> wordt in dit kader bedoeld een horeca-terras, d.w.z.: een met het oog op de verstrekking van het ter plaatse nuttigen van etenswaren en/of drank geordende verzameling stoelen en tafels op of aan de openbare weg en in de directe omgeving van een inrichting van waaruit bedrijfsmatig etenswaren en/of drank voor nuttiging ter plaatse wordt verstrekt. Voor een goed begrip van het navolgende is het besef noodzakelijk dat de plaatsing van een terras en vervolgens de exploitatie ervan twee verschillende zaken zijn, die evenwel in elkaars verlengde liggen en daarom niet of slechts bezwaarlijk los van elkaar kunnen worden gezien. 

 

Het navolgende valt weliswaar ten dele (namelijk voor wat betreft terrassen op particulier terrein) buiten het kader van het onderwerp van deze nota (gebruik van openbare ruimte), maar uit een oogpunt van gecoördineerd beleid is het niettemin zinvol, zo niet noodzakelijk, op deze plaats aan beide zaken, en wel in een integrale samenhang, aandacht te besteden.

Paragraaf 4.3.0 Juridische grondslag

Binnen het kader van de A.P.V. vindt de regulering van de terrassen thans plaats op basis van artikel 2.1.5.1. Deze bevoegdheidsgrondslag heeft tot op zekere hoogte evenwel een dubieus karakter en wel in die zin dat de aldaar genoemde weigeringsgronden zich niet uitstrekken tot bescherming van het leefmilieu en/of het karakter van de omgeving, maar beperkt blijven tot gebruik dat "gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg."  Voorts behelst deze regulering uitsluitend de verlening van vergunningen voor het plaatsen van een terras op de openbare weg. De exploitatie van terrassen die op particulier terrein gelegen zijn (maar die wel voor publiek toegankelijk zijn en waarvan de exploitatie vanaf de openbare weg waarneembaar is), wordt momenteel niet binnen het kader van de A.P.V. gereguleerd. Wel wordt de exploitatie van deze terrassen krachtens wettelijke voorschriften op milieugebied momenteel nog qua tijdstip beperkt. Er is evenwel wetgeving in voorbereiding die aan deze regulering een einde maakt.

Ofschoon de exploitatie van terrassen op particulier terrein zoals hiervoor reeds opgemerkt buiten het kader van het onderwerp van deze nota valt (gebruik van openbare ruimte), ware daaraan op deze plaats toch aandacht te besteden en wel vanwege het nauwe verband dat deze materie nu eenmaal heeft met de exploitatie van terrassen op gemeentegrond. Beide categorieën terrassen kunnen immers een vrijwel identieke invloed hebben op hun omgeving (het "uitstralingseffect"), zodat er vanuit die optiek bezien geen redenen bestaan voor een verschillende benadering. Integendeel, vanwege de overeenkomstige effecten op de omgeving is een zelfde benadering op het gebied van regulering van de exploitatie juist aan te bevelen. Het feit dat de exploitatie van terrassen op particuliere percelen tot dusverre niet in de A.P.V. is gereguleerd wordt dan ook ervaren als een omissie, die slechts onvoldoende wordt gecompenseerd door een regulering middels voorschriften op het gebied van de milieuwetgeving. Daarbij komt nog dat deze voorschriften binnenkort vervallen voor wat betreft het toezicht op de terras-exploitatie.  

Op grond van het vorenstaande wordt vastgesteld dat het aanbeveling verdient om de raad een voorstel te doen voor aanvulling van de A.P.V., door daarin middels het hanteren van een vergunningenstelsel een specifieke grondslag op te nemen voor de regulering van 

* het plaatsen van terrassen op de openbare weg, waarbij de weigeringsgronden niet beperkt zijn tot die genoemd in artikel 2.1.5.1, maar mede omvatten het behoud van het karakter van een buurt of stadsdeel alsmede de zorg voor het leefmilieu aldaar

* de exploitatie van terrassen die zich bevinden op of aan de openbare weg, dan wel vanaf die weg waarneembaar zijn. Bij dit aspect van regulering dient met name gedacht te worden aan de tijdstippen waarop deze terrassen geopend mogen zijn, alsmede aan zaken als de verlichting etc.

Er wordt dus een bestuursrechtelijk fenomeen in het leven geroepen dat tot dusverre binnen het kader van de Kerkraadse A.P.V. niet bestaan heeft: een specifieke terrasvergunning. Het concept van de daartoe aan de raad voor te stellen aanvullende A.P.V.-bepaling wordt in de bij deze nota horende bijlage weergegeven. 

Paragraaf 4.3.1 Verlening en weigering van de vergunning

De verlening van een vergunning voor het hebben van een terras op openbare grond en op particulier terrein, voor zover vanaf de openbare weg waarneembaar, vraagt op onderdelen een wat specifieker beleid dan ten aanzien van het bijzonder gebruik van de openbare weg als bedoeld in artikel 2.1.5.1 in zijn algemeen. De aanwezigheid van terrassen kan een positieve invloed hebben op de uitstraling van stadsdelen die overwegend een verzorgingsfunctie vervullen. Daarbij moet dan vooral, maar niet uitsluitend worden gedacht aan het Centrum of subcentra als de Akerstraat e.o., Eijgelshoven-Kom en het Piusplein e.o. De exacte begrenzing van deze gebieden wordt nader aangewezen in een bij deze nota horende bijlage. Vooral rond de Markt kunnen terrassen bijdragen tot het creëren van een gezellige sfeer en dient hieraan van gemeentewege in beginsel steeds te worden meegewerkt, waarbij voorschriften worden gesteld die ertoe strekken om

* overlast en onaanvaardbare belemmering van het overig gebruik van de openbare ruimte aldaar zoveel als wenselijk te beperken,

* de verkeersveiligheid te waarborgen

* de kwaliteit van de openbare ruimte ter plaatse in stand te houden door eisen van welstand te stellen.

Buiten het voetgangersgebied wordt geen vergunning voor een terras verleend, indien het  uitsluitend voor voetgangers bestemde deel van de openbare weg, haaks gemeten vanaf de gevel, minder bedraagt dan 2,9 meter. De ratio hierachter is, dat een terras in zijn kleinst denkbare omvang, minimaal 1,4 meter diep is. Een terras van een kleinere omvang is een fictie; al zou het meubilair hierop zijn afgestemd, dan nog zouden de gebruikers ervan er zeer snel toe neigen om toch meer plek in te nemen, hetgeen dan ten koste gaat van de vrije verkeersruimte voor passanten. Het is niet acceptabel dat deze een geringere breedte heeft dan 1,5 meter.

 

In stadsdelen die in het geheel geen verzorgende of geen overwegend recreatieve functie hebben, waaronder met name de wijken met een woonfunctie, heeft een terras doorgaans geen of nauwelijks toegevoegde waarde voor de kwaliteit van de openbare ruimte, maar doet in beginsel juist afbreuk aan het karakter van die stadsdelen, dan wel aan het leefmilieu aldaar. In deze gebieden dient een terras dan ook in beginsel niet te worden toegestaan, tenzij het gaat om locaties aan doorgaande verkeerswegen en er geen gevaar bestaat voor hinder of overlast ten opzichte van bebouwing met een overwegende woonfunctie die zich eventueel in de nabijheid ervan bevindt. Welke deze doorgaande verkeerswegen zijn wordt in de bijlage nader bepaald. De ratio achter dit beleidsonderdeel ligt in de zorg voor het behoud van de specifieke identiteit van woonwijken en andere gebieden zonder een verzorgende of overwegend recreatieve functie; een terras zou in zo'n gebied in conflict komen met deze identiteit die gekenmerkt wordt door een zeker element van rust en dit niet alleen in akoestisch, maar ook in optisch opzicht. Een zeer strikte beperking van de openingsuren van de terrassen in deze buurten (van 14.00 tot 17.00 uur), zoals tot dusverre werd gehanteerd in het kader van het milieutechnisch toezicht, is daarom niet toereikend; dit kan enkel akoestische overlast in de avond- en nachturen voorkomen, doch heeft geen effect op het optisch storend element overdag. Gelet op de behoefte aan rust bij veel bewoners van die wijken en de naar verwachting lage acceptatiegraad aldaar ten aanzien van fenomenen die als een structurele bedreiging van deze rust worden ervaren, kan het toestaan van terrassen in een woonwijk, zelfs met een stringente regulering van de openingstijden, een onaanvaardbaar openbaar orde-probleem gaan opleveren.

Overigens kan worden vastgesteld dat de exploitatie van deze terrassen op basis van het huidige beleid door het hanteren van strikte openingstijden reeds zodanig wordt beperkt, dat deze exploitatie niet aantrekkelijk lijkt en er bijgevolg van deze mogelijkheid nauwelijks gebruik wordt gemaakt. Met betrekking tot het tegengaan van akoestische overlast wordt in dit verband overigens nogmaals gewezen op de reeds eerder aangehaalde toekomstige aanpassing van de milieuwetgeving; door een aangekondigde aanpassing het Besluit horeca-inrichtingen milieubeheer (een amvb krachtens de Wet milieubeheer), blijkt een wijziging in de milieuwetgeving in voorbereiding te zijn, die ertoe strekt dat de voorschriften verdwijnen die het wettelijk toelaatbaar geluidsniveau van terrassen, voor zover dit wordt voortgebracht door stemgeluiden, limiteren. Daarmee kan dan in de toekomst vanuit die invalshoek niet langer worden opgetreden tegen geluidsoverlast producerende terrassen (door het stellen van voorwaarden en de consequente handhaving daarvan). Een reden te meer om terrassen uit woonbuurten e.d. te weren.  

 

De exploitatie van terrassen in stadsdelen met een zuiver woonkarakter, dient dus in beginsel niet te worden toegestaan. De concrete aanwijzing van deze gebieden volgt uit de plattegrond  horende bij de bijlage. Dit neemt niet weg dat er voor het hebben van een terras situaties denkbaar zijn waar, ook in een woonwijk, gelet op de situering van het terras ten opzichte van zijn omgeving geen noemenswaardige overlast of aantasting van het leefmilieu kan worden verwacht. In zo'n geval zou vergunningverlening toch mogelijk moeten zijn. Duidelijk is dat het dan wel om een uitzonderlijke situatie moet gaan waarvan niet snel sprake zal zijn. Tenslotte blijft het mogelijk om in woonwijken vergunningen af te geven voor de plaatsing en exploitatie van tijdelijke terrassen en wel voor de duur van een aldaar plaats hebbend evenement.

Resumerend kan worden gesteld dat gebruik van de bevoegdheid tot het verlenen of weigeren van een terrasvergunning plaats zal hebben op basis van de volgende uitgangspunten:

1. op locaties die blijkens de bij de bijlage horende plattegrond niet

a zijn gelegen binnen een gebied met een verzorgende functie

b zijn gesitueerd langs doorgaande verkeerswegen, wordt geen terras-vergunning gegeven, behoudens

* in situaties waarin voor de omgeving geen sprake is en kan zijn van enige hinder of overlast; het tijdstip van exploitatie wordt bij deze terrassen beperkt van 14.00 tot 21.00 uur.

* gedurende evenementen, waarbij gedacht moet worden aan kermissen, braderieën alsmede straat- of buurtfeesten, en mits de hinder of overlast voor de omgeving, de tijdelijkheid van de exploitatie in aanmerking genomen, niet onaanvaardbaar is; de exploitatitijdstippen worden hier gekoppeld aan de duur van het evenement.

2.  op locaties die blijkens bij de bijlage horende plattegrond wel

a zijn gelegen binnen een gebied met een verzorgende functie

b zijn gesitueerd langs doorgaande verkeerswegen,

wordt terras-exploitatie in beginsel steeds toegestaan, en wel van 10.00 uur tot 24.00 uur, uiteraard mits de plaatsing van deze terrassen (voor zover op openbare grond gesitueerd) niet geweigerd wordt. Voor wat betreft de terrassen in het voetgangersgebied kan op vrijdag-, zaterdag- en zondagavond een wat later sluitingsuur worden gehanteerd: 01.00 uur. Aanvragen om een vergunning voor terrassen gelegen op de locaties genoemd onder 2. komen dus in beginsel steeds voor inwilliging in aanmerking, mits de plaatselijke omstandigheden dit uiterraard toelaten en andere uitgangspunten zich daar niet tegen verzetten. Zo spreekt het vanzelf dat ter plaatse fysiek ook voldoende ruimte moet zijn.

Paragraaf 4.3.2 Looptijd vergunning

Het gestelde in paragraaf 4.2.2 is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4.3.3 Voorwaarden en voorschriften

Het gestelde in paragraaf 4.2.3 is van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan niet wordt afgeweken door het in deze paragraaf gestelde. Aan de terrasvergunning worden verder nog specifieke voorschriften verbonden, die verband houden met doel en strekking van de vergunningverlening. In dit verband kunnen voorschriften gegeven worden omtrent het te gebruiken materiaal. Op dit gebied te stellen concrete eisen worden opgesomd in de bij deze nota horende bijlage.  

Een belangrijk uitgangspunt is het principe dat een terras op openbare grond enerzijds een tijdelijke uitbreiding is van de bedrijfsruimte van de betreffende horeca-ondernemer (een verlengstuk van diens zaak) en als zodanig ook wordt geaccepteerd, maar anderzijds optisch herkenbaar moet blijven als een deel van de openbare ruimte. Binnen dit concept past dan geen plaatsing van windschermen of ander materiaal in een zodanig royale omvang dat de optische indruk kan ontstaan dat het terras niet langer deel uitmaakt van die openbare ruimte. Gewaarborgd moet zijn dat een terras dat op publieke grond geëxploiteerd wordt ook een positieve toevoeging oplevert voor het straatbeeld en niet uitsluitend de behoefte van de horeca-ondernemer aan meer bedrijfruimte bevredigt.

Overwogen is om voorschriften te stellen die een uniformering van het gebruikte materiaal beogen van terrassen binnen het voetgangersgebied. Hiervan is evenwel afgezien omdat het nagestreefde voordeel (terrassen die visueel op elkaar zijn afgestemd) niet opweegt tegen het nadeel, te weten de inbreuk die zulks noodgedwongen betekent voor de bedrijfsvoering van de betrokken horeca-ondernemers.

 

Tenslotte gaat de (nog in de A.P.V. op te nemen) "terrassen-bepaling" de mogelijkheid bieden om via het verbinden van voorschriften

* de verlichting en het geluid op terrassen te reguleren; voor de concrete inhoud van deze voorschriften, welke ontwikkeld worden na overleg met de afdeling Milieu en Bouwen van de gemeente, wordt verwezen naar de Bijlage.  

* de uren vast te leggen gedurende welke een terras in exploitatie mag zijn; daarbij dient hetgeen hieromtrent gesteld onder paragraaf 4.3.1. als richtsnoer.

Paragraaf 4.3.3.a De Markt

Gelet op het zeer specifieke karakter van het pleingedeelte van de Markt en de aldaar in zeer royale mate beschikbare ruimte vraagt de plaatsing van terrassen op die plek om een wat gedifferentieerd voorschriftenbeleid. Het verdient aanbeveling om met de toegestane omvang van terrassen die gesitueerd zijn rond het marktplein ruimer om te gaan dan ten aanzien van terrassen op andere plaatsen binnen de gemeente, het resterend deel van het voetgangersgebied inbegrepen. Het behoeft daarom geen bezwaar te zijn om rond het marktpleingedeelte van de locatie Markt terrassen toe te staan die aanzienlijk dieper zijn dan elders binnen het voetgangersgebied is toegestaan.

Uitgangspunt daarbij is dat geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersbestemming van de Markt of aan toegestane logistieke activiteiten, dan wel de bereikbaarheid door hulpdiensten niet onaanvaardbaar in het gedrang komt. Overigens dient aan zo'n vergunning de voorwaarde te worden verbonden dat de omvang van het terras beperkt wordt indien zulks in het belang is van een op het marktplein plaatsvindend evenement.

Paragraaf 4.3.4 Handhaving

Het gestelde in paragraaf 4.2.4 is van overeenkomstige toepassing voor terrassen.

Paragraaf 4.3.5. Financiële vergoeding voor het gebruik

Het gestelde in paragraaf 4.2.5 is van overeenkomstige toepassing voor terrassen.

Afdeling 4.4 Reclame- en informatieborden

Met reclameborden worden hier nadrukkelijk niet bedoeld, de borden die door winkeliers worden geplaatst voor hun zaak op de uitstalstrook of anderszins op het trottoir. De voor deze borden geldende regels zijn opgenomen in de afdeling 4.2 (Uitstallingen). Met de hier bedoelde voorwerpen wordt gedoeld op elders geplaatste of bevestigde borden bestemd voor het maken van reclame, het doen van aankondigingen of het anderszins trekken van de aandacht van het publiek. Daarbij kan worden gedacht aan:

1 vaste objecten die het maken van reclame tot doel hebben, zoals:

a grote borden langs de openbare weg geplaatst, de zogenaamde <<billboards>>, bedoeld voor reclame die niet lokaal gericht is

b lichtmastreclame; kleine borden bevestigd aan lichtmasten

c reclame-uitingen, geïntegreerd in abri's (schuilgelegenheden voor buspassagiers), alsmede in kubussen, driehoeken of vitrines die tevens kunnen dienen voor lokale informatievoorziening, zoals stadsplattegronden e.d.; deze reclame-uiting wordt in het vervolg van deze nota kortheidshalve aangeduid met de benaming <<infozuil>>.

2 borden met als doel de aankondigingen van evenementen, waaronder borden voor het maken van verkiezingspropaganda. Onder evenement ware hier te verstaan: een gebeurtenis die weliswaar een commercieel karakter kan hebben, maar dat een onderhoudend element in zich bergt en niet uitsluitend of overwegend is gericht op de verkoop van een of meer bepaalde artikelen.

3 tijdelijke borden die verwijzen naar een plaatselijk object e.d.; hiertoe worden met name gerekend, de borden van makelaarskantoren die de aandacht beogen te vestigen op de situering van een te verkopen object.

4 andere reclame-uitingen met een commerciële strekking

5 uitingen van gedachten en gevoelens.

Voor deze borden geldt een reguleringsregime dat afwijkt van dat genoemd in afdeling 4.2 en waarvan de uitgangspunten zijn neergelegd in de navolgende paragrafen (4.4.1 tot en met 4.4.7).

Paragraaf 4.4.1 Vaste reclame-objecten

Deze objecten worden geëxploiteerd door private partners van de gemeente, die daartoe met de gemeente een contract sluiten. Plaatsing van vaste reclameborden leent zich niet voor een nadere publiekrechtelijke regulering, enerzijds vanwege de beheersbaarheid van dit soort reclamedragers, anderzijds uit financiële overwegingen, i.c. het genereren van een zo hoog mogelijke opbrengst voor de gemeente. Dergelijke opbrengsten kunnen echter alleen worden bereikt indien de private partner een totaalpakket van een aantal billboard en/of lichtmastreclameborden en/of vitrines kan worden aangeboden, als resultaat van een onderhandelingsproces waarbij gekozen wordt voor de lucratiefste van een reeks offertes. Een publiekrechtelijke regulering via (enkel) een vergunningensysteem zou hier niet optimaal kunnen werken.

Paragraaf 4.4.1.a Billboards

In zijn algemeenheid geldt dat billboards, mits op de juiste plek geplaatst, qua aantal gedoseerd en van een acceptabele materiaal-kwaliteit, geen dissonant hoeven te zijn in een omgeving die een stedelijk karakter heeft. Sterker nog, het stedelijk karakter van een gebied wordt erdoor benadrukt. Het gaat weliswaar te ver om ze een decoratieve of culturele waarde toe te kennen, maar het is anderszins ook niet zo dat ze per sé als storend of esthetisch onacceptabel worden ervaren en door het publiek daarom worden afgewezen. Op strategisch gekozen plekken in de buurt van kruisingen met verkeerslichten, kunnen ze zelfs een onderhoudende functie hebben ten opzichte van automobilisten die hun voorrang aldaar afwachten en zo een stressverminderend effect op verkeersdeelnemers uitoefenen. Belangrijk is wel dat de plaatsing ervan strikt wordt gereguleerd aan de hand van zorgvuldig ontwikkelde criteria.

Bij het sluiten van de privaatrechtelijke contracten dienen daarom de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:

* De plaatsing van billboards moet qua aantal beperkt worden. Niet alleen geldt ook hier dat overdaad schaadt, maar het aantal toplocaties is nu eenmaal beperkt, en alleen toplocaties leveren in financieel opzicht ook een hoog rendement op. Daarom ware het aantal reclamevakken op billboards te beperken tot maximaal 30. Indien het rendement van de opbrengst blijkens de onderhandelingen daartoe aanleiding mocht geven, wordt voor een geringer aantal gekozen. 

* <<billboards>> worden alleen daar geplaatst waar zij geen storend element vormen ten opzichte van de omgeving; zij moeten dus geen dissonant vormen maar in het straatbeeld passen. Daarom komen alleen locaties in aanmerking die:

- gelegen zijn binnen of aansluiten op een gebied met stedelijke bebouwing, - aan ontsluitingswegen naar, van en langs industrie- en bedrijventerreinen - in de nabijheid van verkeersobjecten zoals drukke kruispunten met verkeerslichten of rotondes en kunstwerken (bruggen, viaducten).

* de borden mogen geen <<horizonvervuiling>> opleveren, dan wel anderszins onaanvaardbare afbreuk doen aan locatie met een landschappelijke of een architectonisch waarde.

* <<billboards>> worden niet geplaatst, daar waar zij een nadelig effect hebben op de verkeersveiligheid, doordat zij het zicht belemmeren of de aandacht van verkeersdeelnemers afleiden in verkeerssituaties waarin zulks riskant kan zijn. Ter voorkoming hiervan wordt advies ingewonnen van een terzake deskundig forum als de Werkgroep Verkeer.

Paragraaf 4.4.1.b Lichtmastreclame

Deze reclame-uitingen bestaan uit rechthoekige of vierkante borden, die aan lichtmasten bevestigd worden en 's avonds doorgaans verlicht zijn. De reclame-uitingen hebben doorgaans betrekking op lokale ondernemers. Ook hier geldt in zijn algemeenheid dat deze vorm van reclame-uiting, niet hoeft te misstaan binnen een omgeving met een stedelijk karakter. Maar ook hier gelden een aantal randvoorwaarden waaraan dan moet zijn voldaan:

* niet alle plekken lenen zich uit een oogpunt van welstand of verkeersveiligheid voor het bevestigen van lichtmastreclames.

* dosering kan belangrijk zijn teneinde een teveel aan borden te voorkomen, op plekken waar dit als onesthetisch of anderszins storend wordt ervaren

* aan het formaat van de borden ware maximaal toegestane afmetingen te verbinden, alsmede een minimum-hoogte waarop ze moeten worden aangebracht.

 

Voor het aanbrengen van elk afzonderlijk bord wordt door de desbetreffende exploitant telkens toestemming aangevraagd aan de gemeente; deze toestemming wordt verleend met toepassing van de criteria en uitgangspunten die hiervoor in deze nota en eventueel in de bij deze nota horende Bijlage zijn vastgesteld.

Bij het aangaan van en het uitvoering geven aan contracten met exploitanten van lichtmastreclame worden vorenstaande uitgangspunten in acht genomen. In de bij deze nota horende bijlagen kunnen deze uitgangspunten worden geconcretiseerd door het formuleren van nadere criteria. Alvorens criteria vast te stellen met het oog op de verkeersveiligheid, wordt de Werkgroep Verkeer terzake gehoord.

Paragraaf 4.4.1.c Abri's en infozuilen

Hetgeen onder a. wordt vermeld ten aanzien van billboards is van overeenkomstige toepassing op reclame in infozuilen. Het is voorts aanvaardbaar dat in gedoseerde mate reclame wordt toegestaan die op een verantwoorde wijze geïntegreerd is in de schuilgelegenheden die bij bushaltes worden opgericht.

Paragraaf 4.4.2 Borden voor het aankondigen van evenementen

Voor derden bestaat de mogelijkheid om evenementen en andere gebeurtenissen van strikt tijdelijke aard, aan te kondigen door middel van affichering op borden langs de openbare weg, in de praktijk beter bekend als driehoeksborden. Ter voorkoming van hinder voor de omgeving, alsmede uit een oogpunt van verkeersveiligheid (met name de voorkoming van onaanvaardbare zichtbelemmering) en welstand, is terzake een zeer strikte regulering wenselijk. De basis daarvoor wordt gelegd in artikel 2.1.5.1 (<<voorwerpen of stoffen op, boven of langs de weg>>) van de Algemene plaatselijke verordening. In het kader van deze regulering worden driehoeks- of sandwichborden (hierna aangeduid als <<driehoeksborden>>) enkel toegestaan rondom lichtmasten op vooraf door de gemeente zorgvuldig geselecteerde locaties, waarbij gewaakt dient te worden tegen een overdaad. Door zo'n limitering wordt een ongecontroleerde uitbreiding voorkomen die kan leiden tot een ongewenst "bordenwoud". Het aantal locaties waarop driehoeksborden zijn toegestaan, wordt vooralsnog beperkt tot maximaal 100.

 

Verder worden thans hogere eisen dan voorheen gesteld aan het borden-materiaal. Tot dusverre - d.w.z. tot het van kracht worden van deze aangepaste beleidsregels in juli 2001 - werd van gemeentewege toegestaan dat voor het tonen van de evenement-aankondigingen gebruik werd gemaakt van tijdelijk langs de rijbaan geplaatste driehoeksborden met een ijzeren frame, rustend op dito pootjes. Dit traditionele materiaal steekt in esthetisch opzicht evenwel schril af tegen de overige buitenreclame-objecten, zoals de onlangs vernieuwde billboards, alsmede de nieuwe abri's (bushokjes) en infozuilen (stadsplattegronden). Het wordt thans dan ook als een onaanvaardbare en onnodige ontsiering van de openbare ruimte gezien. Het materiaal dat voortaan wel als acceptabel wordt beschouwd, dient qua uitstraling juist zoveel mogelijk aan te sluiten bij de recentelijk opgewaardeerde andere buitenreclame-objecten. Het dient van luxe kunststof te zijn vervaardigd, in een door de gemeente goed te keuren kleur en verder te voldoen aan door de gemeente nader te formuleren eisen. Aanvragen om vergunning voor het plaatsen van borden voor evenement-aankondiging, waarbij het de bedoeling is om gebruik te maken van ander materiaal dan het hier bedoelde, komen om redenen van welstand dan ook niet langer voor verlening in aanmerking. Voorts dienen de driehoeksborden bevestigd te worden aan de betreffende lichtmasten, teneinde optisch een "vrij boven de grond zwevend effect" te krijgen. Dit oogt beduidend sierlijker dan de tot dusverre traditionele borden die op metalen pootjes op de grond worden geplaatst. Bovendien blijkt deze vorm van bebording vandalisme-bestendiger te zijn. Dit impliceert in de praktijk dat niet langer met tijdelijk geplaatste borden gewerkt zal worden. Uit een oogpunt van kostenbeheersing ligt het voor de hand dat een bedrijfsmatig opererend exploitant zal kiezen voor "vaste borden" (d.w.z borden die duurzaam aan de lichtmasten bevestigd zijn), in plaats van "losse borden", die buiten de periodes dat ze zijn verhuurd, telkens van de locatie worden verwijderd. De vereiste goedkeuring van de gemeente voor de (wijze van) bevestiging aan de lichtmast is overigens mede afhankelijk van het fiat van het elektriciteitsbedrijf dat de lichtmasten beheert.

 

Voor een regulering als hier bedoeld leent zich bij uitstek een contractuele aanpak. Meer in elk geval dan een uitsluitend publiekrechtelijke, zowel om beheers- alsook om financiële redenen.

Deze aanpak biedt namelijk de volgende belangrijke voordelen:  * Administratieve ontlasting van het gemeentelijk apparaat. In de praktijk is gebleken dat een regulering via uitsluitend vergunningverlening een arbeidsintensieve aangelegenheid is, zulks vanwege de periodieke en zeer frequente verlening van de "losse" vergunningen. Immers, de betreffende medewerker moet een planningsschema bijhouden en voor elke reeks borden een afzonderlijke vergunning afgeven. Vervolgens moeten al deze afzonderlijke vergunningen in een financieel-administratief systeem worden verwerkt. 

* Handhaving: knelpunt van verkeerd geplaatste driehoeksborden. In het verleden, d.w.z. onder het uitsluitend publiekrechtelijke regulerings-regime (toen iedereen die een tijdelijke vergunning daartoe verkreeg op aangewezen locaties driehoeksborden mocht plaatsen) bereikten de gemeente vaak klachten omtrent het niet op tijd weghalen of het op de verkeerde locaties zetten van deze borden. Hierdoor werden andere vergunninghouders vaak belemmerd in de uitvoering van hun vergunning. Dan kwam het frequent voor dat borden daar terecht kwamen waar deze niet hoorden, d.w.z. rondom lichtmasten die door de gemeente helemaal niet voor dat doel waren aangewezen. Met een concessie-systeem en de autorisatie aan één exploitant, zeker indien deze met vaste (d.w.z permanente, geen tijdelijke) borden werkt, is dit handhavings-knelpunt vrijwel zeker uit de aard der zaak opgelost. 

* Optimalisering van de voor de gemeente bestemde financiële vergoeding. Indien het systeem van een meerjarige en exclusieve concessie uitgaat, mag van de kandidaten een aanzienlijk hogere vergoeding worden verwacht, dan het geval zou zijn geweest indien zo'n meerjarige exclusiviteit niet zou worden aangeboden. De exploitant kan zo'n betere aanbieding doen, omdat hij er van uit mag gaan dat de bedragen die hij moet investeren vanwege de aanschaf van verbeterd materiaal, ook werkelijk terugverdiend kunnen worden.

Om de driehoeksborden ook feitelijk te mogen bevestigen aan de in eigendom aan de gemeente toebehorende lichtmasten, behoeft een exploitant van driehoeksborden naast een Apv-vergunning nog een privaatrechtelijke toestemming van de gemeente. Het is de opzet zo'n toestemming enkel te verlenen aan degene met wie de gemeente een contract sluit voor het aanbrengen en exploiteren van driehoeksborden. Daarbij is het uitgangspunt dat de aan zo'n exploitant aan te bieden concessie een exclusief karakter krijgt; met geen andere exploitant wordt gedurende de looptijd van het contract een overeenkomst gesloten.  

 

De exploitant die in aanmerking komt voor het verkrijgen van de door de gemeente te verlenen concessie, wordt geselecteerd op aantrekkelijkheid voor de gemeente op basis van een door deze uit te brengen offerte. In hoeverre een offerte voor de gemeente aantrekkelijk is hangt af van de hoogte van de aangeboden vergoeding en verder van de kwaliteit van het te gebruiken materiaal en de bereidheid akkoord te gaan met door de gemeente essentieel geachte uitgangspunten. Tot het uitbrengen van zo'n offerte worden tenminste vijf kandidaten uitgenodigd. Hiertoe behoren in ieder geval de exploitanten (drie in getal) die de afgelopen drie jaren frequent een "driehoeksbord-vergunning" hebben verkregen, aangevuld met andere kandidaten uit de betreffende branche. De looptijd van het contract dient te worden beperkt tot maximaal vijf jaren. Hierdoor is de gemeente in de gelegenheid om flexibel in te spelen op gewijzigde omstandigheden of het beleid aan te passen aan veranderde inzichten.  

 

Verkiezingspropaganda

Op het voorgaande kan voor het maken van verkiezingspropaganda een uitzondering worden gemaakt. Deze uitzondering geldt met nadruk alleen tijdens de verkiezingstijd (de periode voorafgaand aan verkiezingen voor het bestuur van een vertegenwoordigend lichaam, waarvoor de inwoners van Kerkrade kiesgerechtigd zijn) en niet voor het maken van politieke propaganda daarbuiten. Voor het maken van verkiezingspropaganda worden additionele locaties beschikbaar gesteld, en is het toegestaan om op basis van een Apv-vergunning met alternatief materiaal publicaties te plaatsen langs de weg. Deze uitzondering is verantwoord omdat het hier slechts gaat om incidentele en zeer tijdelijke gelegenheden, tijdens welke het reguliere borden-aanbod verreweg ontoereikend is. Voor het verkrijgen en gebruik van deze vergunning is leges - respektievelijk precario verschuldigd.

 

Handhaving.

Bij een nieuw beleid ter opwaardering van de openbare ruimte hoort ook dat de in samenhang hiermee gegeven regels consequent worden gehandhaafd. Borden of andere objecten ter aankondiging van losse evenementen welke zonder vergunning of in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften op, langs of boven de openbare weg zijn geplaatst, kunnen  door de gemeente dan ook niet worden getolereerd. Voor zover de identiteit van de plaatser kan worden achterhaald, zal deze de aanzegging ontvangen deze borden terstond (d.w.z. binnen één werkdag na ontvangst van de aanzegging) te verwijderen, waarbij hij wordt gewaarschuwd dat verwijdering op zijn kosten plaats zal hebben indien hij zulks nalaat. Deze aanzegging wordt gegeven in de vorm van een formele waarschuwing voor de toepassing van bestuursdwang. Illegaal geplaatste borden die op de openbare weg worden aangetroffen zonder dat de identiteit van de plaatser kan worden achterhaald, worden zonder schriftelijke aanzegging onverwijld door of namens de gemeente verwijderd. Het van de straat verwijderde bordenmateriaal wordt gedurende veertien dagen op het terrein van de gemeentewerken aan de Hammolenweg ter beschikking gehouden van de rechthebbende, die het aldaar in ontvangst kan nemen tegen betaling van de kosten van opslag en verwijdering. Tegen een gewaarschuwde overtreder die vervolgens nalaat de illegaal geplaatste borden te verwijderen, wordt in beginsel steeds proces-verbaal opgemaakt.

 

Financiële vergoedingen.

Van de concessiehoudende exploitant wordt een bepaalde jaarvergoeding verwacht. Behalve deze contractuele jaarvergoeding is exploitant geen andere vergoeding aan de gemeente verschuldigd. Dit impliceert dat het opleggen van een precario-aanslag of het in rekening brengen van leges niet langer van toepassing zal zijn. De exploitant op zijn beurt mag zijn cliënten (degenen die opdracht geven tot aankondiging van een evenement) een bedrag in rekening brengen, per bord/per dag. De maximale hoogte van de tarieven die de exploitant jegens zijn cliënten hanteert, wordt vastgesteld door de gemeente. Het van gemeentewege beheersen van deze tarieven is van belang, om te voorkomen dat een exploitant de verleiding niet zou kunnen weerstaan om misbruik te maken van zijn monopolie-positie. Daarbij geldt voor een drietal adverteerders die tot dusverre houder waren van een jaarvergunning - bij wijze van overgangsregeling - een speciaal tarief, dat enigszins aangepast is aan het niveau van de leges- en precario-kosten die dezen tot dusverre verschuldigd waren.

 

Resumé

Samenvattend geldt voor het aankondigen van evenementen middels borden langs de openbare weg - behoudens het maken van verkiezingspropaganda - het volgende:  

 

Aan de in artikel 2.1.5.1 Apv vereiste vergunning worden strenge voorschriften verbonden in het belang van de verkeersveiligheid en bruikbaarheid van de weg, alsmede van welstand en het voorkomen c.q. beperken van hinder voor de omgeving. Borden worden enkel toegestaan op door de gemeente goedgekeurde locaties, terwijl het materiaal aan concretere welstandseisen dan voorheen dient te voldoen. Voorts mogen de borden enkel worden bevestigd aan lichtmasten en daarmee dus niet rechtstreeks op straat of trottoir worden geplaatst. Voor deze bevestiging is privaatrechtelijke toestemming nodig van de eigenaar van de lichtmasten: de gemeente. Deze toestemming ten slotte, zal in de praktijk enkel worden verleend in het kader van een exclusiviteit waarborgende vijf-jarige concessie aan de daartoe geselecteerde exploitant. Met een vergunning alleen en dus zonder deze toestemming (lees: zonder contract met de gemeente) kan nooit worden volstaan, vanwege het standaardvoorschrift in deze vergunning dat driehoeksborden enkel bevestigd mogen worden aan lichtmasten (die eigendom zijn van de gemeente). Tegen illegaal geplaatste borden zal zeer consequent worden opgetreden, zonodig met toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, in combinatie met het opmaken van proces-verbaal.

De exploitant van driehoeksbord-reclame is de gemeente een contractueel vast te stellen jaarvergoeding verschuldigd. De tarieven waarop hij vervolgens de aan zijn klanten in rekening te brengen vergoedingen baseert, worden door de gemeente gemaximeerd.

Paragraaf 4.4.3 Tijdelijke verwijzingsborden naar een plaatselijk object

Het beleid is tot dusverre steeds geweest om dit soort verwijzingsborden niet toe te staan, teneinde wildgroei door het ontstaan van een bordenwoud te voorkomen. Er zijn geen argumenten om dit beleid ingrijpend te wijzigen. Wel kan een nuancering worden aangebracht, in die zin dat voor borden die verwijzen naar een te verkopen onroerende zaak een toestemming wordt verleend, indien zo'n verwijzing in redelijkheid vereist is voor de verkoopbaarheid van het desbetreffend object, vanwege de omstandigheid dat dit object moeilijk te vinden is. Dit criterium wordt geacht altijd te zijn vervuld indien het gaat om een pand/perceel dat gelegen is in een doodlopende straat, aan een woonerf op een plek die met een motorvoertuig niet bereikbaar is. De toestemming wordt op aanvraag verleend door middel van het afgeven van een jaarvergunning, waarna de vergunninghoudende makelaar gedurende een jaar een ongelimiteerd aantal verwijzingsborden in de openbare ruimte kan plaatsen, met dien verstande dat voor elk te verkopen pand/perceel slechts één bord wordt geplaatst en dat de gewenste plaatsing in voorkomende gevallen vooraf aan de gemeente wordt gemeld. De gemeente behoudt zo de gelegenheid om te toetsen of de plek waar het bord wordt gewenst al dan niet geschikt is. Aan de vergunning worden voorts voorschriften verbonden in verband met de wijze van plaatsing, de afmeting en het uiterlijk aanzien van het te plaatsen verwijzingsbord. Daarbij wordt tevens bepaald dat de toestemming tot plaatsing vervalt,  zodra het object is verkocht. Verwijzingsborden waarop een strook is geplakt met de tekst "verkocht" dienen uitsluitend een reclame-doel van een makelaar en zijn daarom niet toegestaan. In verband met de afgifte van een jaarvergunning zijn leges verschuldigd.

Paragraaf 4.4.4 Andere reclame-uitingen

Het benutten van de openbare ruimte voor het maken van handelsreclame buiten het kader genoemd in de paragrafen 4.4.1 en 4.4.2 wordt in beginsel niet toegestaan, behoudens omstandigheden van zeer bijzondere aard die om redenen van redelijkheid rechtvaardigen dat van deze regel wordt afgeweken.

In dat geval kan een ontheffing worden verleend, onder voorwaarden met daaraan verbonden voorschriften en tegen een financiële gebruiksvergoeding. Omdat vooraf in het geheel niet voor-zienbaar is om welke soort van reclame-uitingen het daarbij gaat, zijn er termen aanwezig om de gebruiksvergoeding privaatrechtelijk op te leggen; voor wat betreft de hoogte van het tarief wordt aansluiting gezocht bij de tarieven voor het maken van reclame middels een vergelijkbaar medium dat wel in deze paragraaf is benoemd, en wel door dit tarief dan zoveel mogelijk te herleiden.

Paragraaf 4.4.5 Publicatie van gedachten en gevoelens

Voor zover het betreft boodschappen van ideële strekking vallen deze onder de grondwettelijke bescherming van de vrijheid van drukpers, indien en voor zover ze kunnen worden aangemerkt als gedachten en gevoelens die middels het produceren van leesbare tekens worden geopenbaard. Tot het recht van openbaren van deze gedachten en gevoelens behoort ook het daarmee verbonden recht om deze informatie te verspreiden. De jurisprudentie heeft aangetoond dat dit verspreidingsrecht onder bepaalde voorwaarden door de gemeentelijke regelgever mag worden beperkt, mits een bepaald verspreidingsmiddel dat naast andere middelen een zelfstandige betekenis heeft en in een bepaalde behoefte voorziet, niet in het algemeen verboden wordt. De vraag is nu of door het plaatsen van sandwich- of andere borden met een ideële boodschap, aan dit criterium van een "zelfstandig middel" wordt voldaan. Terzake is een ontkennend antwoord verdedigbaar. Het middels deze borden uiting geven aan een mening verschilt namelijk niet noemenswaardig van het verkon-digen van een mening middels het aanplakken van boodschappen. Dit aanplakken van boodschappen moet dan wel binnen de gemeente op een redelijk niveau mogelijk zijn. In het kader van de juridisch houdbare handhaving van het aanplakverbod uit de A.P.V. (waar een vergelijkbare pro-blematiek speelt) wordt ernaar gestreefd om binnen de gemeente een aantal faciliteiten te realiseren waar boodschappen kunnen worden aangeplakt. In de bij deze nota horende bijlage worden daarvoor een voldoende aantal locaties geselecteerd. Gelet op de omvang van de gemeente Kerkrade en het inwonertal, moet een aantal van drie locaties als voldoende worden beschouwd.

Paragraaf 4.4.6 Handhaving

Allereerst dient, beter dan tot nog toe het geval is, kenbaar te zijn waar zich de plekken exact bevinden die als locatie voor de <<driehoeksborden>> zijn aangewezen. Dit kan geschieden door een duidelijke kenmerking van de lantaarnpalen waaromheen de borden geplaatst worden, zulks ten behoeve van zowel de vergunninghouder, alsook de met het toezicht belastte handhavings-ambtenaren.

Het aangewezen handhavingsinstrument is hier de toepassing van bestuursdwang, door de onrechtmatig geplaatste reclame-borden te laten verwijderen, op kosten van de overtreder (voor zover diens identiteit bekend is). Aan de toepassing van de bevoegdheid tot bestuursdwang dient telkens een schriftelijke waarschuwing vooraf te gaan als bedoeld in artikel 130 van de Gemeentewet, waarbij de overtreder tevens gewezen wordt op het kostenverhaal op hem door de gemeente. De bedoeling van deze waarschuwing is onder meer om de overtreder zelf in staat te stellen de onrechtmatige toestand op te heffen. In de praktijk blijkt het evenwel vaak onmogelijk om de identiteit vast te stellen van degene die de borden heeft geplaatst en daarmee de overtreder is van de desbetreffende A.P.V.-bepaling. In zo'n geval is het feitelijk onmogelijk om te voldoen aan de plicht uit artikel 130 Gemeentewet, te weten de schriftelijke aankondiging tot toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid uit te brengen. De borden worden in dat geval door de gemeente verwijderd, en wel zonder schriftelijke waarschuwing. Indien zulks voor de gemeente volstrekt onmogelijk is, behoeft deze aan het procedurevoorschrift uit meervermeld Gemeentewetartikel geen gevolg te geven. Dit is ook niet onlogisch, daar anders in gevallen als deze de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang feitelijk zou ontbreken. 

In aansluiting op het vorenstaande wordt in geval van onrechtmatig geplaatste reclameborden gehandeld conform de navolgende gedragslijn: a. Het uitbrengen van een schriftelijke waarschuwing aan degene die voor de plaatsing verantwoordelijk is. De termijn om de borden weg te halen dient in dat geval niet korter te zijn dan één dag, de dag van ontvangst van de waarschuwing niet meegerekend.

Schriftelijke waarschuwing blijft achterwege indien een onmiddellijke verwijdering van de borden noodzakelijk is uit een oogpunt van openbare veiligheid (waaronder de vrijheid en veiligheid van het verkeer). Een schriftelijk besluit waaruit blijkt de toepassing van bestuursdwang wordt dan achteraf uitgebracht en wel zo spoedig mogelijk.

Een schriftelijke waarschuwing blijft geheel achterwege indien het uitbrengen ervan volstrekt onmogelijk is omdat de identiteit en het adres van de overtreder niet kan worden achterhaald met gebruikmaking van een administratieve inzet die in een redelijke verhouding staat tot de kosten gemoeid met de toepassing van de bestuursdwangbevoegdheid.

b. Indien de borden niet verwijderd zijn door de overtreder nadat deze daartoe zo mogelijk in de gelegenheid is gesteld, worden de reclameborden door medewerkers van de afdeling Openbare Ruimte verwijderd en opgeslagen op het terrein van de gemeentewerf aan de Hammolenweg. Van de verwijdering wordt door deze medewerkers een verslag opgemaakt, dat vervolgens wordt gedeponeerd bij de afdeling Openbare Orde en Veiligheid. In dat verslag wordt tenminste aangegeven:

* datum en tijdstip van de verwijdering

* aanduiding van de locatie van verwijdering 

* opsomming en omschrijving van het verwijderde en in bewaring genomen materiaal, met inbegrip van een aanduiding van de toestand waarin dit zich bevindt

* berekening van de kosten van verwijdering. 

c. Het borden-materiaal blijft gedurende een termijn van dertien weken beschikbaar voor retournering aan de belanghebbende.

De gemeente heeft op dit materiaal uiteraard wel een retentierecht; teruggave vindt niet plaats dan nadat de overtreder de kosten van het de bestuursdwangtoepassing heeft verhaald.

Zijn de borden binnen genoemde termijn niet teruggegeven, kunnen de borden worden vernietigd of om niet weggeven worden, zulks ter bepaling van het hoofd van de afdeling Openbare Ruimte.

d. Indien de identiteit en het adres van de overtreder kunnen worden achterhaald, vindt steeds verhaal van kosten plaats, zonodig middels betekening van een dwangbevel.

Afdeling 4.5 Evenementen op een vaste locatie

Legio zijn de aanvragen om organisatie van circussen, straatmarkten, tentfeesten en andere grootschalige evenementen zoals het W.M.C.. Mede in het belang van het welslagen van de evenementen zelf door het bevorderen van de publieke aantrekkelijkheid ervan, voeren Burgemeester en Wethouders een beleid dat gericht is op een evenwichtige spreiding van die evenementen en van evenementen die de gemeente zelf organiseert (kermissen) qua plaats en tijd. Een optimaal spreidingsbeleid vergt een tijdig overzicht van deze evenementen teneinde een samenhangend evenementenprogramma te kunne opstellen. Daarom kan een aanvraag die na 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het plaatsvinden van het evenement wordt ingediend, worden afgewezen indien dit evenement niet past binnen het evenementenprogramma.

In het kader van de beoordeling of een evenement past binnen het evenementenprogramma worden de navolgende regels gehanteerd:

 

a. tijdens de kermis worden in het desbetreffende stadsdeel, te weten Kerkrade-oost, Kerkrade-west en Eijgelshoven-Hopel, geen evenementen met een kermisachtig karakter toegelaten, waaronder circussen, braderieën en grote (tent)feesten;

 

b. binnen een straal van 1 kilometer wordt op dezelfde dag mag slechts één evenement toegelaten;

 

c. onder een evenement, bedoeld onder b. worden verstaan: grootschalige festiviteiten, die ook bezoekers van buiten het stadsdeel trekken, zoals (tent)feesten, braderieën, circussen e.d.

 

d. kleine evenementen, zoals buurt- en straatfeesten, schietwedstrijden, rommelmarkten spellenmiddagen, vallen niet onder deze regeling.

 

Ten aanzien van het verlenen van vergunning voor de plaatsing van circus- en feesttenten, voor het organiseren van braderieën en straatmarkten en het houden straatfeesten worden de navolgende regels gehanteerd, ter aanvulling op bovenstaande, voor alle evenementen geldende regels.

Het spreekt haast vanzelf dat aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter voorkoming van gevaar, overlast, of ernstige hinder (waaronder met name geluidshinder).

Paragraaf 4.5.1 Circus- en feesttenten

Tot dusverre is voor circussen en dergelijke (tentoonstellingen) steeds een privaatrechtelijke gebruikstoestemming (huurovereenkomst) afgegeven met daaraan gekoppeld een huursom. Daarnaast dient een circus te beschikken over een APV-vergunning ex artikel 2.2.2 voor het houden van een evenement; voor het afgeven van de vergunning wordt krachtens de legesverordening leges geheven. Het plaatsen van een circus- of feesttent is niet vergunningplichtig ingevolge artikel 5.2.3 A.P.V.; in dat artikel wordt bepaald dat een vergunning voor het innemen van standplaats niet voorgeschreven is indien een vergunning ex artikel 2.2.2 is afgegeven. Dit voorkomt onnodige doublures met betrekking tot vergunningen op basis van de A.P.V. af te geven voor een en dezelfde aktiviteit. Er is geen aanleiding om dit systeem thans te wijzigen. 

Anders dan ten aanzien van circussen wordt voor feesttenten enkel een evenementen-vergunning geëist. Voor het gebruik van de openbare grond wordt geen financiële vergoeding gevraagd. Dit onderscheid is met toepassing van de algemene uitgangspunten niet langer te rechtvaardigen, behoudens in die gevallen waarin de plaatsing van een feesttent voldoet aan de criteria, genoemd in paragraaf 3.5 van deze nota (gebruik van openbare grond waaraan elke commerciële grondslag ontbreekt, zoals manifestaties met een overwegend of uitsluitend sociaal-cultureel karakter). In de regel voldoet het organiseren van een feest dat plaats heeft in een tent, voor een ieder toegankelijk is en waar drank e.d. wordt verstrekt waarmee het maken van winst wordt beoogd, niet aan dit criterium. In dit geval wordt het maken van winst beoogd, anders dan het geval is bij een wijk- of straatfeest. Dit laatste behoeft geen batig saldo op te leveren, doch enkel een sluitende exploitatie.  In aansluiting hierop zal voortaan ook voor de plaatsing van andere tenten dan alleen die van circussen in beginsel steeds een financiële vergoeding worden gevraagd. Indien de tenten worden geplaatst door organisaties die zelf geen commercieel doel nastreven, is een nadere differentiatie in de tarievensfeer verdedigbaar.    

 

Samengevat: verenigingen, stichtingen e.d. (organisaties zonder commercieel doel) die middels het plaatsen van een feesttent een aktiviteit ontwikkelen waarmee het maken van winst wordt beoogd, althans het verwerven van inkomsten een op zichzelf staande doelstelling is, zijn daarvoor een financiële vergoeding verschuldigd. De

hoogte van het bedrag is daarbij dan evenwel geringer dan hetgeen in rekening wordt gebracht aan een op zichzelf reeds commercieel ingestelde exploitant van een feesttent (zoals een circus). 

Ofschoon het juridisch niet onmogelijk is om terzake precariorechten te heffen, ware om redenen van doelmatigheid het thans gehanteerde vergoedingensysteem (huurovereenkomst) te handhaven. Bij tenten is het gebruik van de openbare ruimte namelijk dusdanig incidenteel en kortstondig (hooguit 3 à 5 dagen) van karakter) dat het vragen van een huursom op basis van een huurovereenkomst, voorafgaand aan het gebruik, organisatorische voordelen biedt in de invorderingssfeer. 

De hoogte van de tarieven is neergelegd in de bij deze nota horende bijlage.

Paragraaf 4.5.1.a Selectieprocedure circussen

Uitgangspunt is dat per kalenderjaar voor maximaal 2 circussen een vergunning wordt verleend, waarbij de desbetreffende optredens niet mogen plaats hebben binnen een tijdsbestek van twee maanden. Een vergunning wordt niet verleend indien met de vergunningaanvrager geen pachtovereenkomst tot stand komt. Zou in zo'n geval namelijk toch vergunning worden verleend, dan kan dit als strijdig worden beschouwd met het openbaar belang (een van de genoemde weigeringsgronden), en wel omdat het gebruikmaken van een vergunning, zonder de vereiste privaatrechtelijke toestemming van de rechtmatige eigenaar van de grond (de gemeente), zou kunnen leiden tot een bestuursdwang-uitoefening (verwijdering circus) die een niet onaanzienlijke invloed heeft op het openbare leven.

Premisse om voor vergunningverlening in aanmerking te kunnen komen is dus het tot stand komen van een privaatrechtelijke pachtovereenkomst tussen gemeente en circus. De afwegingscriteria waarbij wordt bepaald met welk circus al dan niet een pachtovereenkomst worden aangegaan, kunnen ruimer zijn dan de weigeringsgronden voor de A.P.V.-vergunning ex artikel 2.2.2.  De selectieprocedure die terzake plaats heeft kent de navolgende uitgangspunten en criteria:

1. Kwaliteit van het geboden program.  Indien er meer aanvragen zijn dan gehonoreerd kunnen worden, gaat de voorkeur uit naar het kwalitatief betere circus. Aan circussen waarvan de kwaliteit onvoldoende is wordt alleen een overeenkomst aangegaan, voor zover er geen andere circussen zijn waarvan de aanvraag voor honorering in aanmerking komt. Omdat de gemeente onvoldoende kennis in huis heeft om zelf te kunnen beoordelen in hoeverre er sprake is van program-kwaliteit, wordt terzake advies ingewonnen van de Nederlandse Vereniging van Circusvrienden, die op dit terrein geacht wordt een gezaghebbend oordeel te kunnen vormen. 2. Volgorde van binnenkomst aanvraag. Indien toepassing van het criterium genoemd onder 1. niet of onvoldoende kan leiden tot een rangorde in kwaliteit, is de volgorde van de aanvraag bepalend.

3. Variatie. Het publiek is gediend met een zo gevarieerd mogelijk circusaanbod, hetgeen impliceert dat voorkomen moet worden dat een en hetzelfde circus (al is het van goede kwaliteit) meermaals achtereen optreedt. Daarom wordt een roulatiemechanisme toegepast, in die zin dat een circus slechts maximaal een maal per vier jaren voor een optreden in aanmerking kan komen. Van dit beginsel kan worden afgeweken, indien er niet meer aanvragen worden ontvangen dan gehonoreerd kunnen worden. 4. Geen overeenkomst wordt aangegaan met een circus dat wenst op te treden in dezelfde week dat binnen de desbetreffende wijk een evenement of kermis wordt georganiseerd.

5. Negatieve ervaringen met een circus omtrent de wijze waarop uitvoering is gegeven aan voorschriften verbonden aan een in het verleden verstrekte vergunning, dan wel voorwaarden uit een in het verleden aangegaan contract, kunnen leiden tot een weigering om een contract aan te gaan.

Paragraaf 4.5.1.b Voorwaarden en voorschriften

Aan een vergunning voor een feestent worden in elke geval voorschriften verbonden die beogen om geluidsoverlast voor de omgeving tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Het ontwikkelen van dergelijke voorschriften geschiedt na overleg met de dienst Milieu en Bouwen van de gemeente. Voor een een concretere en gedetailleerdere beschrijving van deze voorschriften zij verwezen naar de Bijlage.

Paragraaf 4.5.2 Braderieën en straatmarkten

Voor braderieën en straatmarkten, alsmede rommelmarkten, is een A.P.V.-vergunning voorgeschreven ingevolge artikel 5.2.4.  Financiële consequenties hebben aktiviteiten als deze enkel in die zin dat er legesheffing plaats vindt voor afgifte van de vergunning. Voor het gebruik van de openbare grond zelf wordt tot dusverre geen financiële vergoeding gevraagd.  Voor zover het betreft aktiviteiten met een commerciële achtergrond, past dit niet binnen de in deze beleidsnota gekozen universele uitgangspunten.  Daar waar sprake is van braderieën en straatmarkten * alwaar standplaats wordt ingenomen op een bedrijfsmatige wijze (en dus niet door particulieren in de vorm van een rommel- of snuffelmarkt) en * deze standplaatsen zich bevinden op gemeentegrond zijn er geen argumenten om een financiële vergoeding voor het gebruik van de grond achterwege te laten. 

Bij de financiële vergoeding wordt gedacht aan een pachtsom, te voldoen door de organisator van de straatmarkt (de vergunninghouder). Van het beginsel om de publiekrechtelijke weg te volgen wordt in dit geval worden afgeweken, omdat discutabel is of precarioheffing hier een doelmatig en effectief instrument kan zijn. De hoogte van de tarieven waarop de pachtsom wordt gebaseerd, is neergelegd in de bij deze nota horende bijlage.

Paragraaf 4.5.2.a Verlening en weigering van de vergunning

Een vergunning voor een braderie of straatmarkt wordt geweigerd indien deze aktiviteit niet verenigbaar is met het belang van de openbare orde, waaronder met name de verkeersveiligheid, of wanneer deze braderie onaanvaardbare gevolgen heeft voor de vrijheid van verkeer. In het kader van deze toetsing wordt omtrent alle aanvragen om vergunning als hier bedoeld advies ingewonnen van de Werkgroep Verkeer.

Tevens wordt een aanvraag afgewezen wanneer de desbetreffende openbare weg-gedeelte in verband met bijzondere omstandigheden daarvoor niet beschikbaar is. Bij bijzondere omstandigheden moet bijvoorbeeld worden gedacht aan het plegen van onderhoud of het uitvoeren van reparaties.

Dan wordt ten aanzien van de frequentie van braderieën en straatmarkten een beleid gevoerd dat erop gericht is om deze per buurt beperken tot maximaal 1 per jaar. Met <<buurt>> wordt bedoeld het aldus aangeduide stadsdeel conform het besluit inzake de buurt- en wijkindeling gemeente Kerkrade.

Paragraaf 4.5.3 Straatfeesten

Onder straatfeesten dienen te worden verstaan, evenementen die door een straat- wijk of buurtorganisatie worden georganiseerd, en waaraan elke commerciële doelstelling ontbreekt maar een doel op zichzelf zijn in die zin dat zij een onderhouding of bevordering van de onderlinge sociale banden in de straat/buurt beogen. Kenmerkend voor deze evenementen moet zijn dat zij een besloten karakter hebben in die zin dat, voorafgaand aan het evenement, geen werving plaats vindt naar publiek dat niet woonachtig is in de straat/buurt waar het plaats heeft. Het is daarmee dan een feest niet alleen door, maar in dit opzicht vooral voor de bewoners. Voor evenementen als deze is een vergunning voorgeschreven als bedoeld in artikel 2.1.4.1 van de A.P.V.. Indien bij gelegenheid van het straatfeest een of meer standplaatsen worden ingenomen zou op grond van de vigerende regelgeving strikt genomen ook een vergunning vereist zijn op grond van artikel 5.2.3. A.P.V. Omdat zulks een zinloze doublure inhoudt, zijn er termen aanwezig om de raad een voorstel te doen om deze doublure op te heffen. Dit is mogelijk middels een uitbreiding van lid 4 van artikel 2.5.3.

 

Voor het gebruik van de openbare grond in het kader van een straatfeest wordt geen financiële vergoeding gevraagd; leges voor de afgifte van de vergunning zijn wel verschuldigd. Omdat het hier gaat om evenementen met een sociaal karakter waarbij het maken van winst niet wordt beoogd, kan met toepassing van de algemene uitgangspunten, namelijk worden afgezien van vragen van een financiële vergoeding.

Paragraaf 4.5.3.a Verlening en weigering van de vergunning

Een vergunning voor een straatfeest wordt geweigerd indien deze aktiviteit niet verenigbaar is met het belang van de openbare orde, waaronder met name de verkeersveiligheid, of wanneer deze braderie onaanvaardbare gevolgen heeft voor de vrijheid van verkeer. In het kader van deze toetsing wordt omtrent alle aanvragen om vergunning als hier bedoeld advies ingewonnen van de Werkgroep Verkeer.  

 

Tevens wordt een aanvraag afgewezen wanneer de desbetreffende openbare weg-gedeelte in verband met bijzondere omstandigheden daarvoor niet beschikbaar is. Bij bijzondere omstandigheden moet bijvoorbeeld worden gedacht aan het plegen van onderhoud of het uitvoeren van reparaties. Dan wordt ten aanzien van de frequentie van straatfeesten een beleid gevoerd dat erop gericht is om deze per straat te beperken tot maximaal 1 per jaar.

Afdeling 4.6 Afzetcontainers

Met afzetcontainers worden bedoeld de verplaatsbare laadbakken van vrachtwagens, die nabij bouw of verbouwprojecten worden geplaatst en bestemd zijn voor de deponering en vervolgens afvoer van aarde, bouwpuin en ander materiaal.

Paragraaf 4.6.0 Juridische grondslag

Voor het plaatsen van deze containers is een door Burgemeester en Wethouders te verlenen vergunning vereist ingevolge artikel 2.1.5.1 van de A.P.V. De invalshoek is daarmee dus het reguleren van het gebruik van openbare ruimte, ter bescherming van de openbare orde in het algemeen. De vergunning beoogt dan ook enkel het plaatsen van de containers te reguleren, en nadrukkelijk niet de wijze van gebruik van de vergunning, met name wat in de containers wordt gedeponeerd, alsmede wanneer en waarheen deze inhoud wordt afgevoerd. Het reguleren van dit gebruik, alsmede het toezicht erop, is bij uitstek een milieutechnische aangelegenheid. Indien en voor zover specifieke milieuwetgeving daarvoor eisen stelt en vergunningen/ontheffingen verlangt, dient hieraan door degene die de containers plaatst te worden voldaan, geheel los van het aanvragen en verkrijgen van de onderhavige A.P.V.-vergunning.

Paragraaf 4.6.1 Verlening/weigering van de vergunning

De vergunning wordt in beginsel steeds verleend op een daartoestrekkende aanvraag, tenzij bekend is dat de aanvrager van een soortgelijke vergunning in het verleden gebruik heeft gemaakt op een wijze die in strijd met de voorschriften en voorwaarden die aan deze vergunning verbonden waren en daarmee het risico meer dan gemiddeld aanwezig is dat ook de af te geven vergunning niet zal worden gebruikt overeenkomstig de voorwaarden en voorschriften.

Paragraaf 4.6.2 Looptijd vergunning

De vergunning kan zowel worden aangevraagd voor het plaatsen van een incidentele container, alsook voor het plaatsen van een onbepaald aantal containers gedurende de loop van een jaar. In het eerste geval zal de aanvrager doorgaans een particulier zijn, in het tweede geval is dit zonder uitzondering een bedrijf.Ook hier bestaat geen reden om af te wijken van het beginsel van een maximale looptijd van 1 jaar voor de af te geven vergunning. 

Paragraaf 4.6.3 Voorwaarden en voorschriften

Het zwaartepunt in de regulering van dit gebruik van openbare ruimte is dan ook niet gelegen in de verlening/weigering van de vergunning, maar veel meer in de voorschriften die aan dit gebruik worden verbonden. Deze voorschriften hebben in overwegende mate betrekking op het beperken of voorkomen van onnodige of niet aanvaardbare hinder of overlast en het voorkomen van verkeersonveilige situaties. De bij deze nota horende bijlage bevat daartoe een reeks standaard-voorschriften.  Tot de voorwaarden behoort het stellen van een waarborgsom, zonodig te verrekenen in geval van reiniging en herstel van gemeente-eigendom (bestrating) met de kosten daarvan. De hoogte van de waarborgsom is vermeld op bij deze nota horende bijlage.

Paragraaf 4.6.4 Handhaving

Of een container geplaatst is met vergunning, en of bij de plaatsing de aan die vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd is een kwestie van toezicht. De ambtenaren van het cluster Uitgevoerde Handhaving van de afdeling Openbare Orde en Veiligheid (en dan met name de zogenaamde boa's) zouden hierin een rol kunnen spelen.

Paragraaf 4.6.5 Financiële vergoeding

Tot dusverre werd aan bedrijven die containers plaatsen op basis van een jaarvergunning daarvoor enkel legeskosten voor afgifte van die vergunning in rekening gebracht en wel ten bedrage van € 200,-. Een precariobelasting werd niet opgelegd. Ditzelfde gold ook voor vergunningen voor de plaatsing van een incidentele container, met dien verstande dat de legeskosten hiervoor € 80,- bedroegen.

Ofschoon exacte cijfers niet beschikbaar zijn wordt het gemiddelde aantal containers en het daarbij horende gemiddelde aantal dagen dat een vaste vergunninghouder op een bepaalde locatie een container heeft geplaatst, geraamd op ongeveer tien respektievelijk twintig per jaar. Anders gezegd: een houder van een jaarvergunning heeft gemiddeld per jaar gedurende 200 dagen een container op gemeentegrond geplaatst. Gelet hierop staan de hiervoor berekende kosten ad € 200,- aan leges in een wanverhouding tot zowel de vergoedingen die voor overig gebruik van openbare ruimte worden gevraagd, alsmede tot de kosten die verbonden zijn aan de vergunning voor plaatsing van een incidentele container.

Dit ongerechtvaardigd verschil kan worden beëindigd, door naast de leges voor afgifte van de vergunning tevens precariorechten te heffen voor de feitelijke plaatsing van de containers. De hiervoor in de precarioverordening op te nemen tarieven staan vermeld in de bij deze nota horende bijlage. De heffing van de precariorechten geschiedt door kwartaalsgewijs een aanslag op te leggen, die gebaseerd is op een door elke vergunninghouder schriftelijk te verstrekken opgave van het aantal geplaatste containers. In het kader hiervan wordt aan de vergunning het voorschrift verbonden die voor de vergunninghouder een meldingsplicht in het leven roept, alvorens hij van de vergunning feitelijk gebruik maakt door het plaatsen van een vergunning; de strekking van dit voorschrift is het bevorderen van een effectieve controle met het oog op het in rekening brengen van de precariobelasting.

Afdeling 4.7 Standplaatsen voor muzikanten

Gedoeld wordt hier op het innemen van een standplaats om muziek ten gehore te brengen. Indien daarbij het publiek wordt gevraagd om een vrije gave, in welke vorm dan ook, wordt aangenomen dat met de aktiviteit het maken van winst wordt beoogd. Overeenkomstig de universele uitgangspunten is in dat geval een financiële vergoeding voor het gebruik verschuldigd. Er zijn geen argumenten om dit uitgangspunt in dit geval niet toe te passen. Tot dusverre is dit gebruik van openbare ruimte evenwel niet in rekening gebracht (afgezien uiteraard van de legeskosten voor de vergunningverlening). De precarioverordening ware op dit punt aan te vullen.

Gelet op het feit dat het publiek een produkt wordt aangeboden dat

* als sfeerverhogend kan worden ervaren

* terwijl het publiek jegens de vergunninghouder geen betalingsverplichting heeft, zijn er termen aanwezig om bij de vaststelling van de hoogte van de op te leggen aanslag een geringer tarief ten grondslag te leggen dan het geval is bij met name de solitaire standplaatsen. De tarieven zijn terug te

vinden in de bijlage horende bij deze nota.

Aan de vergunning worden voorts voorschriften verbonden die onaanvaardbare overlast, hinder of een inbreuk op de openbare orde (waaronder de vrijheid en veiligheid van verkeer) beogen te voorkomen. Zo zal de vergunninghouder die een draaiorgel exploiteert binnen het voetgangersgebied, vanwege het volume en de doordringende aard van het geluid ter voorkoming van onaanvaardbare overlast voor de direct omliggende winkeliers, niet gedurende een dag of een aanmerkelijk deel daarvan op een en dezelfde plek standplaats mogen innemen, maar de verplichting worden opgelegd om zijn orgel na verloop van een nader bepalen tijdsbestek te verplaatsen naar een andere aangewezen plaats.

Aldus vastgesteld door:

- Burgemeester en Wethouders van Kerkrade in de vergadering van 9 juni 1997 

- de Burgemeester van Kerkrade op 9 juni 1997 Gepubliceerd op 18 juni 1997

Gewijzigd bij besluit van 1 februari 1999; gepubliceerd op 10 februari 1999

Gewijzigd bij besluit van 20 september 1999; gepubliceerd op 29 september 1999

Gewijzigd bij besluit van 9 juli 2001; gepubliceerd op 18 juli 2001