Organisatie | Twenterand |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Twenterand 2012 |
Citeertitel | Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Twenterand 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-12-2011 | Nieuwe regeling | 20-12-2011 Gemeentecontact 22 december 2011 | BIS nr. 011.019.0004 | ||
23-12-2011 | Nieuwe regeling | 20-12-2011 Gemeentecontact 22 december 2011 | BIS nr. 011.019.0004 |
Geconsolideerde tekst van de regeling
De raad van de gemeente Twenterand;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het gewenst is in aanvulling op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen nadere eisen te stellen aan de verblijfsruimten en inrichting van peuterspeelzalen;
‘Verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen gemeente Twenterand‘
In deze verordening wordt verstaan onder peuterspeelzaal, peuterspeelzaalwerk en peuterspeelzaalgroep hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen artikel 2.1 en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen artikel 1.
1. Elke groep beschikt over een afzonderlijke vaste groepspeelruimte.
2. Voor ieder kind is ten minste 3,5 m² bruto oppervlakte in de groepspeelruimte beschikbaar, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte.
3. Elke groepspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen.
4. Elke groepspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid.
1. De peuterspeelzaal beschikt over aangrenzende buitenspeelruimte.
2. De buitenspeelruimte voldoet aan de volgende eisen:
a. heeft een oppervlakte van ten minste 3 m² bruto oppervlakte speelruimte per aanwezig kind;
b. is voor kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar;
c. is aangrenzend aan het kindercentrum
d. is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid.
1. Burgemeester en wethouders zien toe op de naleving van de bij deze verordening gestelde regels.
2. Burgemeester en wethouders wijzen de directeur van de GGD Regio Twente aan als toezichthouder.
3. Voor zover een peuterspeelzaal in een woning is gevestigd, zijn de toezichthouders ter uitvoering van de taken, als bedoeld in het eerste lid, bevoegd zonder toestemming van de bewoners in de woning binnen te treden.
Artikel 5 Onderzoek door de toezichthouder
1. De toezichthouder onderzoekt na een aanvraag als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening.
2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van een peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften uit deze verordening, behoudens bijzondere omstandigheden.
3. Naast het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de bij deze verordening gestelde voorschriften. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzetten.
Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultaten
1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.
2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de bij of krachtens artikel 2 en 3 gegeven voorschriften niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.
3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt de toezichthouder de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.
4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.
5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.
6. De toezichthouder zendt een afschrift van het inspectierapport aan het college van burgemeester en wethouders.
7. De toezichthouder zendt een afschrift van het inspectierapport, naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden, aan het college van burgemeester en wethouders en aan de Inspectie van het onderwijs, indien in een of meer van de bij of krachtens artikel 2 en 3 gegeven voorschriften, tekortkomingen zijn geconstateerd.
Burgemeester en wethouders kunnen artikel 2 en 3 buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing gelet op het belang van kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen in een peuterspeelzaal leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Binnen twaalf maanden na inwerkingtreding van deze verordening voldoet de houder van een peuterspeelzaal aan de voorschriften uit deze verordening.
Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wet) in werking getreden. Het doel van deze Wet is om jonge kinderen in peuterspeelzalen en kindercentra een veilig en stimulerende omgeving te bieden.
Eén van de onderliggende doelstellingen van de nieuwe Wet is de regelgeving over peuterspeelzalen te harmoniseren met de kinderdagopvang. Hierdoor is een landelijk kwaliteitskader voor zowel de peuterspeelzalen als de kinderdagopvang met minimum kwaliteitseisen ontstaan. In de Wet zijn een aantal minimale eisen voor de peuterspeelzalen vastgelegd en is tevens aan de minister de bevoegdheid gegeven aanvullende regelgeving voor de kwaliteit in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) vast te leggen.
Partijen hebben een convenant afgesloten waarin de kwaliteitseisen voor de houders van peuterspeelzalen nader zijn uitgewerkt. De eisen in het convenant hebben als uitgangpunt gediend voor de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (hierna: Beleidsregels) van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Echter, in deze Beleidsregels zijn geen eisen opgenomen ten aanzien van ruimte en inrichting van de peuterspeelzalen. Bij het opstellen van deze verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen is aangesloten bij het convenant en de Beleidsregels kwaliteitseisen kinderopvang.
Kwalitatief verantwoorde opvang voor kinderen kan niet zonder het stellen van kwaliteitseisen. Eisen inzake ruimte en inrichting vormen hier een essentieel onderdeel van. De eerste levensjaren van een kind zijn belangrijk voor de ontwikkeling van de cognitieve, de sociaal-emotionele en de motorische vaardigheden.
De opvoeding door de ouders legt daarvoor de basis, maar ook de rest van de omgeving waarin het kind opgroeit is van belang. Veel kinderen brengen enkele uren per dag door in peuterspeelzalen en andere kindercentra. Ze moeten daar veilig kunnen spelen en voldoende ruimte hebben. De binnen- en buitenruimten dienen te voldoen aan bestaande, algemeen geldende eisen over veiligheid en gezondheid die volgen uit andere wet- en regelgeving zoals bouwvoorschriften, brandveiligheidsvoorschriften, eisen aan speeltoestellen, keukenhygiëne en dergelijke.
In de artikelen 4, 5 en 6 is het kader voor het toezicht beschreven. Het kader is gebaseerd op artikel 2.19 van de Wet.
Op de handhaving is, naast de algemene handhavingbevoegdheden uit de Awb en afdeling 3 Handhaving van de Wet, de Beleidsregels gemeente Twenterand inzake handhaving kwaliteit en bestuurlijke boeten Wet kinderopvang 2009 van toepassing. Deze zal op termijn worden vervangen door de Beleidsregels gemeente Twenterand inzake handhaving kwaliteit en bestuurlijke boeten Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.
Deze bepaling spreekt voor zich. De begrippen zijn gebaseerd op artikel 2.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 1 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.
o peuterspeelzaalwerk: de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen uitsluitend bestemd voor kinderen vanaf de leeftijd van twee jaar tot het tijdstip waarop die kinderen kunnen deelnemen aan het basisonderwijs;
o peuterspeelzaal: voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum;
o peuterspeelzaalgroep: een vaste groep kinderen met één of meer beroepskrachten in en passend ingerichte vaste groepsruimte.
In dit artikel wordt bepaald dat voor elk kind 3,5 m² bruto oppervlak binnenspeelruimte aanwezig moet zijn. De speelruimtes dienen passend te zijn ingericht voor spelen, gericht op de cognitieve ontwikkeling van peuters. Bij de inrichting van de binnenruimte dient rekening te worden gehouden met zowel het aantal kinderen dat van een ruimte gebruik maakt als de leeftijd van de kinderen. Het gaat om het totale aantal vierkante meters die beschikbaar zijn in de groepsruimten. Dus de lengte vermenigvuldigd met de breedte van de ruimtes waar de kinderen spelen.
Daarnaast is de houder van een peuterspeelzaal gehouden aan de eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Het Bouwbesluit bevat bouwtechnische voorschriften waaraan alle bouwwerken minimaal moeten voldoen. Peuterspeelzalen vallen onder de categorie ’bijeenkomstfunctie voor kinderopvang’. De eisen uit het Bouwbesluit hebben betrekking op veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu.
Dit artikel geeft aan dat de buitenspeelruimte voor kinderen die gebruik maken van de peuterspeelzaal aangrenzend aan de peuterspeelzaal dient te zijn gesitueerd. Evenals de binnenruimte dient de buitenruimte voor spel geschikt te zijn en ingericht in overeenstemming met de behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Ook voor de buitenspeelruimte geldt dat bij de inrichting rekening dient te worden gehouden met het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen die gebruik maken van de ruimte. De speelruimte bestaat per aanwezig kind uit minimaal 3 m² bruto oppervlakte. Met aanwezig kind wordt gedoeld op in de peuterspeelzaal aanwezige kinderen, niet noodzakelijkerwijs buitenspelend.
Artikel 4 Aanwijzing toezichthouders
Dit artikel maakt burgemeester en wethouders (B&W) verantwoordelijk voor de naleving van deze verordening. B&W wijzen de directeur van de GGD aan als toezichthouder. Dit is in overeenstemming met het systeem van de wet. De directeur van de GGD oefent aldus het toezicht uit onder het gezag van B&W. Afdeling 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken.
Artikel 5 Onderzoek door de toezichthouder
In dit artikel worden drie soorten van onderzoek onderscheiden. In de eerste plaats onderzoekt de toezichthouder naar aanleiding van een aanvraag voor de exploitatie van een peuterspeelzaal of aan de voorschriften uit deze verordening zal worden voldaan. Daarnaast voert de toezichthouder jaarlijks regulier onderzoek uit bij bestaande peuterspeelzalen. Voorts beschikt de toezichthouder op grond van lid 3 over de mogelijkheid om incidenteel onderzoek te verrichten naar de naleving van de voorschriften uit deze verordening.
Artikel 6 Vastleggen onderzoeksresultaten
De resultaten van het onderzoek uit artikel 5 worden door de toezichthouder schriftelijk vastgelegd in een inspectierapport. De toezichthouder zendt het ontwerpinspectierapport aan de houder van de peuterspeelzaal. De houder wordt hiermee in de mogelijkheid gesteld om een reactie te geven op de inhoud van het rapport. De toezichthouder dient de reactie van de houder als bijlage bij het rapport te voegen. De houder zorgt er voor dat zowel ouders van kinderen in de peuterspeelzaal als het personeel inzage hebben in het inspectierapport van de toezichthouder.
De GGD Regio Twente meldt de Gemeente binnen vijf werkdagen na de vaststelling van het inspectierapport wanneer tot bekendmaking van het rapport kan worden overgegaan. Een afschrift van het inspectierapport wordt aan het college van burgemeester en wethouders gestuurd. De bekendmaking door de gemeente geschiedt binnen twee weken na de melding van de GGD Regio Twente.
De GGD Regio Twente maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na vaststelling openbaar via haar website. In het belang van het voorkomen van ongewenste openbare onrust dan wel ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer kunnen, in overleg, de betreffende passages uit een openbaar te maken inspectierapport naar aanleiding van een incidenteel onderzoek worden weggelaten.
In geval het gaat om een onderzoek bij een peuterspeelzaal waar voorschoolse educatie wordt aangeboden en, indien in een of meer van de bij of krachtens artikel 2 en 3 gegeven voorschriften, tekortkomingen zijn geconstateerd, zendt de toezichthouder een afschrift van het inspectierapport aan het college van burgemeester en wethouders en aan de Inspectie van het onderwijs (artikel 2.21 lid 6 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).
Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor
burgemeester en wethouders om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, artikel 2 en/of 3 buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van burgemeester en wethouders moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.