Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lelystad

VERORDENING voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLelystad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVERORDENING voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011
CiteertitelVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad, na 1e wijziging, van15 december 2009.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-09-201101-01-2015nieuwe regeling

13-09-2011

Flevopost, 21-9-2011

Nr. B11-14999

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011

 

 

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Lelystad,

op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 23 augustus 2011;

gelet op:

  • -

    artikel 147 van de Gemeentewet, en

  • -

    artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

overwegende dat de raad op grond van artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning bij verordening regels moet stellen voor het door het college van verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem, en aan mensen met een psychosociaal probleem, ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;

B E S L U I T:

met ingang van de datum van inwerkingtreding van de ‘Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011’ in te trekken de:

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad

en vast te stellen de navolgende:

VERORDENING voorzieningen maatschappelijke

ondersteuning Lelystad 2011

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet:

de Wet maatschappelijke ondersteuning;

b.aanvrager:

een persoon die een voorziening aanvraagt op grond van de wet of de persoon namens wie een voorziening wordt aangevraagd op grond van de wet;

c.algemeen gebruikelijk:

hetgeen naar het oordeel van het college als gangbaar bezit of als gangbare uitgave wordt aangemerkt;

d.beperkingen:

belemmeringen, als gevolg van ziekte of gebrek, die een persoon ondervindt bij het gebruik of onderhoud van de woning en het zich verplaatsen in en om de woning en in het gebied van de gemeente Lelystad;

e.Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad:

het besluit van het college inzake de hoogte van de voorzieningen op grond van deze verordening;

f.budgethouder:

een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend;

g.college:

het college van de gemeente Lelystad;

h.eigen aandeel in de kosten:

het voor rekening van de aanvrager blijvende deel van de kosten dat in mindering wordt gebracht op de financiële tegemoetkoming;

i.eigen bijdrage:

de eenmalige of periodieke bijdrage die door de aanvrager aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) moet worden betaald voor een voorziening in natura of een verleend persoonsgebonden budget;

j.financiële tegemoetkoming:

een geldelijke tegemoetkoming in de kosten van een voorziening zoals bedoeld in artikel 19 van de wet;

k.gemeenschappelijke ruimte:

gedeelte van een woongebouw dat niet behoort tot de onderscheiden woningen;

l.gemeenschappelijke voorziening:

een voorziening die aan meerdere personen met beperkingen wordt aangeboden;

m.hoofdverblijf:

de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de aanvrager staat ingeschreven;

n.huishoudelijke ondersteuning:

een voorziening, overeenkomend met de huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder h van de wet, voor hulp bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon of de leefeenheid waartoe een persoon behoort;

o.persoonsgebonden budget (persoonsgebonden budget):

een eenmalig of periodiek geldbedrag waarvan de aanvrager een noodzakelijke voorziening zelfstandig kan aanschaffen (= in eigendom verkrijgen) of bekostigen ;

p.rolstoel:

voorziening die een persoon in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen;

q.uitraasruimte:

een verblijfsruimte waarin een persoon met beperkingen, die vanwege een stoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen;

r.vervoersvoorziening:

voorziening die een persoon in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

s.voorziening:

huishoudelijke ondersteuning, een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;

t.voorziening in natura:

een voorziening die in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verleend;

u.woning:

een woning, waaronder tevens wordt verstaan een woonwagen of een woonschip indien voor permanente bewoning bestemd en geschikt;

v.woonplaats:

woonplaats als bedoeld in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

w.woonvoorziening:

voorziening in of verbouwing van een woning waardoor een persoon in staat wordt gesteld tot het normale gebruik van de woning.

2.Voor zover niet anders is bepaald, hebben de begrippen in deze verordening dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 1.2 Algemene bepalingen

  • 1.

    Een voorziening op grond van deze verordening kan bestaan uit:

    • a.

      huishoudelijke ondersteuning;

    • b.

      een woonvoorziening;

    • c.

      een vervoersvoorziening;

    • d.

      een rolstoel.

  • 2.

    Een voorziening in natura kan worden verleend:

    • a.

      als voorziening in bruikleen;

    • b.

      als persoonlijke dienstverlening;

    • c.

      als gemeenschappelijke voorziening;

    • d.

      als collectieve voorziening.

  • 3.

    Een voorziening kan worden toegekend indien de aanvrager als gevolg van zijn verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, of zijn chronisch psychische probleem of psychosociale probleem, niet in aanvaardbare mate in staat is om:

    • a.

      een huishouden te voeren;

    • b.

      zich in en om de woning te verplaatsen;

    • c.

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • d.

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.

  • 4.

    Een voorziening kan worden toegekend indien:

    • a.

      de voorziening langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      de voorziening als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      de aanvrager in de gemeente Lelystad zijn woonplaats heeft of zal hebben;

    • d.

      voldaan is aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

    • e.

      de normale afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening is verstreken, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden;

    • f.

      de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager na de datum van de beslissing op de aanvraag heeft gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten.

  • 5.

    Een voorziening wordt niet toegekend indien:

    • a.

      dezelfde voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling kan worden verstrekt;

    • b.

      de voorziening algemeen gebruikelijk is, waarbij in ieder geval als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt: eengreepskranen, thermostatische kranen, eenvoudige beugels in douche of toilet, antislipvloeren, scootmobielbergingen en fietsen met hulpmotor of trapondersteuning;

  • 6.

    Het college biedt, overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van de wet, de aanvrager de keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan omdat:

    • a.

      de aanvrager naar het oordeel van het college niet voldoende in staat is om het persoonsgebonden budget te beheren en de bestedingen te verantwoorden;

    • b.

      de toekenning van een persoonsgebonden budget het in stand houden van een adequate gemeenschappelijke voorziening zou ondergraven.

  • 7.

    De ontvanger van een voorziening brengt het college onverwijld op de hoogte van omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op de verleende voorziening of de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming.

  • 8.

    Een voorziening kan worden geweigerd indien de aanvrager zich bij een eerder verleende voorziening niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.

  • 9.

    Een besluit tot de verlening van een voorziening wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken indien:

    • a.

      de aanvrager de aan het besluit verbonden voorwaarden niet is nagekomen;

    • b.

      het besluit werd genomen op basis van onjuiste gegevens

    • c.

      alsnog recht bestaat op een voorliggende voorziening;

    • d.

      de voorziening niet langer noodzakelijk is;

    • e.

      de voorziening niet voor het bestemde doel wordt aangewend.

  • 10.

    Het college is bevoegd om binnen de grenzen van de verordening het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad vast te stellen.

Artikel 1.3 Eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning

  • 1.

    De aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) te betalen eigen bijdrage voor in natura of als persoonsgebonden budget verleende huishoudelijke ondersteuning is verschuldigd gedurende de looptijd van de voorziening.

  • 2.

    De in het vorige lid bedoelde eigen bijdrage wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, 450).

Artikel 1.4 Eigen bijdrage voor woonvoorzieningen

  • 1.

    De aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) te betalen eigen bijdrage voor in natura of als persoonsgebonden budget verleende woonvoorzieningen is verschuldigd gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken.

  • 2.

    De in het vorige lid bedoelde eigen bijdrage wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, 450).

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde eigen bijdrage is verschuldigd voor een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard (woningaanpassing).

  • 4.

    De in het eerste lid bedoelde eigen bijdrage is niet verschuldigd voor een voorziening voor:

    • -

      verhuizing en inrichting;

    • -

      het bezoekbaar maken van een woning;

    • -

      onderhoud, keuring en reparatie van een lift of andere mechanische installatie in een woning;

    • -

      tijdelijke huisvesting;

    • -

      huurderving;

    • -

      het verwijderen van voorzieningen;

    • -

      een uitraasruimte;

    • -

      een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard.

Artikel 1.5 Eigen bijdrage vervoersvoorzieningen

  • 1.

    De aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) te betalen eigen bijdrage voor natura (= in bruikleen) verleende vervoersvoorzieningen, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder d tot en met f, is verschuldigd gedurende de looptijd van de voorziening.

  • 2.

    De aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) te betalen eigen bijdrage voor als persoonsgebonden budget (= in eigendom) verleende vervoersvoorzieningen, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder b tot en met f, is verschuldigd maximaal 39 perioden van vier weken.

  • 3.

    De in het eerste en het tweede lid bedoelde eigen bijdrage wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, 450).

Artikel 1.6 Eigen bijdrage sportrolstoel

Voor een rolstoel of een sportrolstoel is geen eigen bijdrage verschuldigd.

Hoofdstuk 2 – Algemene bepalingen persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Algemeen

  • 1.

    De omvang van het persoonsgebonden budget is gebaseerd op de kosten die tenminste nodig zijn voor een adequate voorziening en is gemaximaliseerd op de kosten die in de betreffende situatie worden verstrekt voor voorzieningen in natura.

  • 2.

    Indien en voor zover de verordening dit bepaalt, wordt het persoonsgebonden budget vastgesteld dan wel gemaximeerd door het door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

  • 3.

    Een periodiek uit te betalen persoonsgebonden budget wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op de voorziening is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de voorziening is aangevraagd.

  • 4.

    Voor het recht op een persoonsgebonden budget moet de budgethouder voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling van de voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b.

      de voorziening die de budgethouder inkoopt, is een adequate voorziening en is kwalitatief verantwoord;

    • c.

      de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

  • 5.

    Voor de kosten van ondersteuning bij de besteding of de verantwoording van het persoons-gebonden budget wordt geen individuele voorziening verleend.

Artikel 2.2 Verlening persoonsgebonden budget

  • 1.

    De beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a.

      de omvang van het budget;

    • b.

      de kosten waarvoor het budget wordt verstrekt, te weten de aanschaf, het onderhoud en de reparaties van de voorziening;

    • c.

      de geldingsduur;

    • d.

      de wijze waarop het eigen aandeel in de kosten wordt berekend;

    • e.

      de wijze waarop de eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd en de normen op grond waarvan de berekening plaatsvindt;

    • f.

      de verplichtingen van de budgethouder;

    • g.

      de voorwaarden waar de voorziening aan moet voldoen.

  • 2.

    Zo mogelijk wordt bij de beschikking inzake de verlening van het persoonsgebonden budget een programma van eisen gevoegd waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen of te bekostigen voorziening dient te voldoen.

Artikel 2.3 Verantwoording persoonsgebonden budget

  • 1.

    De budgethouder van een persoonsgebonden budget bewaart de rekeningen en betalingsbewijzen gedurende drie jaren en stelt deze desgevraagd ter beschikking van het college.

  • 2.

    De budgethouder legt desgevraagd binnen de door het college aangegeven termijn verantwoording af over het gebruik van het verleende persoonsgebonden budget.

Artikel 2.4 Terugvordering

  • 1.

    Indien het persoonsgebonden budget niet of niet geheel is gebruikt voor de aanschaf of de betaling van de voorziening, besluit het college tot de gehele of gedeeltelijke terugvordering van reeds betaalde gelden, of de verrekening met nog te verstrekken budgetten.

  • 2.

    Van de in het vorige lid bedoelde terugvordering of verrekening wordt afgezien indien een adequate voorziening is aangeschaft of betaald.

Hoofdstuk 3 – Huishoudelijke ondersteuning

Artikel 3.1 Algemeen

Een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning kan worden verleend indien door beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken niet mogelijk is.

Artikel 3.2 Geen langdurige noodzaak

In afwijking van artikel 1.2, lid 4, onderdeel a, kan het college een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekken indien de voorziening niet langdurig noodzakelijk is.

Artikel 3.3 Wijze van verstrekken

  • 1.

    De voorziening voor huishoudelijke ondersteuning wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of als persoonsgebonden budget verleend.

  • 2.

    De omvang van de voorziening voor huishoudelijke ondersteuning wordt uitgedrukt in uren of in de volgende klassen met bijbehorende uren:

klasse 1: 0 tot en met 1,9 uur per week;

klasse 2: 2 tot en met 3,9 uur per week;

klasse 3: 4 tot en met 6,9 uur per week;

klasse 4: 7 tot en met 9,9 uur per week;

klasse 5: 10 tot en met 12,9 uur per week;

klasse 6: 13 tot en met 15,9 uur per week.

Artikel 3.4 Beperkingen

  • 1.

    Een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning wordt niet verleend indien de aanvrager verblijft in een AWBZ-instelling.

  • 2.

    Een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning wordt niet verleend indien en voor zover de voorziening niet noodzakelijk is door de aanwezigheid van ondersteuning door mantelzorgers of vrijwilligers voor de oplossing voor het zich voordoende probleem, of de redelijkerwijs van de aanvrager zelf, of van anderen in diens omgeving zoals familieleden of huisgenoten, te verwachten gebruikelijke zorg.

  • 3.

    Bij de vaststelling van de omvang van de in het vorige lid bedoelde gebruikelijke zorg wordt de ‘Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden’ van de MO Zaak nagevolgd.

Hoofdstuk 4 - Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vormen woonvoorzieningen

De door het college te verlenen woonvoorzieningen kunnen bestaan uit een voorziening voor:

  • a.

    verhuizing en inrichting;

  • b.

    een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan de woning;

  • c.

    een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woning of een gemeenschappelijke ruimte;

  • d.

    onderhoud, keuring en reparatie van voorzieningen in de woning;

  • e.

    tijdelijke huisvesting;

  • f.

    huurderving;

  • g.

    het verwijderen van voorzieningen;

  • h.

    een uitraasruimte.

Artikel 4.2 Algemeen

Een voorziening als bedoeld in artikel 4.1 kan worden verleend indien het normale gebruik van de woning wordt belemmerd door een in artikel 1.2, derde lid, bedoelde oorzaak en de aanvrager zijn hoofdverblijf in de woning heeft of zal hebben.

Artikel 4.3 Wijze van verstrekken

  • 1.

    De voorziening als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a, wordt verleend als persoonsgebonden budget, welk budget wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

  • 2.

    De voorziening als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, wordt verleend als persoonsgebonden budget of in natura.

  • 3.

    De voorzieningen als bedoeld in artikel 4.1, onderdelen c tot en met h, worden verleend als persoonsgebonden budget.

  • 4.

    De voorzieningen als bedoeld in artikel 4.1, onderdelen a, b en e, worden uitbetaald aan de aanvrager.

  • 5.

    De voorzieningen als bedoeld in artikel 4.1, onderdelen c, d, f, g en h, worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

Artikel 4.4 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

  • 1.

    Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard zoals bedoeld in artikel 4.1, onderdeel c, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding als bedoeld in het vorige lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om definitieve vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

Artikel 4.5 Terugbetaling van woningaanpassingen

  • 1.

    De woningeigenaar die voor de door hem zelf bewoonde woning een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel c, heeft ontvangen van meer dan € 25.000 en die binnen een periode van 10 jaar na de datum van gereed-melding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de gemeente een deel van de voorziening terug te betalen.

  • 2.

    De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het bedrag van de voorziening na aftrek van € 25.000, verminderd met 10 procent per jaar.

  • 3.

    De bepaling in het eerste lid is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de persoon ten behoeve van wie de voorziening is verleend of aan de persoon aan wie op grond van deze verordening een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

  • 4.

    De woningeigenaar als bedoeld in het eerste lid is verplicht om binnen een maand na de verkoop van de woning het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

Artikel 4.6 Weigering of verlaging

  • 1.

    Het college weigert een voorziening genoemd in artikel 4.1:

    • a.

      indien de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      indien de belemmeringen niet in de woning zelf, of bij de toegang tot de woning of de berging, worden ondervonden;

    • c.

      indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist vanuit een woning waarin en waaromheen hij in staat is zich te verplaatsen, tenzij deze verhuizing noodzakelijk is;

    • d.

      indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing, of de acceptatie van de nieuwe woning, heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden;

    • e.

      indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

    • f.

      indien de aanvraag betrekking heeft op de kosten van verhuizing en de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • g.

      indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist naar een woning die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • h.

      indien de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist naar een verzorgingshuis, een AWBZ-instelling of naar een bij die instelling horende (aanleun)-woning;

    • i.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een hotel/pension, trekkerswoonwagen, vakantiewoning of tweede woning.

    • j.

      indien de aanvraag betrekking heeft op de kosten van verhuizing als bedoeld in artikel 4.1 onder a en het inkomen van de aanvrager en zijn partner gelijk of hoger is dan 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm op grond van de Wet werk en bijstand.

  • 2.

    Het college verlaagt de hoogte persoonsgebonden budget voor de kosten van verhuizing als bedoeld in artikel 4.1 onder a met 2% voor elk procent waarmee het inkomen van de aanvrager en zijn partner hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm op grond van de Wet werk en bijstand.

  • 3.

    Het college beperkt de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de kosten van een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.1 sub c tot maximaal € 10.000.

  • 4.

    Voor de in het vorige lid bedoelde woonvoorziening kan alsnog een hoger persoonsgebonden budget worden verstrekt indien binnen een jaar na de aanvraag geen geschikte woning beschikbaar is, of wanneer binnen een half jaar na de aanvraag geen geschikte woning beschikbaar is en de ernst van de beperking dusdanig is dat de primaire woonfuncties zoals bezoek van toilet of badkamer niet meer mogelijk zijn.

Artikel 4.7 Bezoekbaar maken woning

  • 1.

    In afwijking van artikel 4.2, kan een voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel c, worden verleend voor het bezoekbaar maken van een woning in Lelystad indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 2.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor het bezoekbaar maken van de woning wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

Artikel 4.8 Woonwagen

Indien de aanvrager een woonwagen bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel c, verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.

Artikel 4.9 Woonschip

Indien de aanvrager een woonschip bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel c, verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 4.10 Ontruimen woning

In afwijking van artikel 4.2 kan het college een voorziening voor verhuizing en inrichting als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a, verlenen aan een persoon die op verzoek van de gemeente de woning ontruimt ten behoeve een persoon met beperkingen.

Artikel 4.11 Tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening voor tijdelijke huisvesting als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel e, verlenen indien:

    • a.

      een aanvrager in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting, en

    • b.

      de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

  • 2.

    De voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel e, komt overeen met de werkelijke kosten, maar kan per maand het bedrag genoemd in artikel 13, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.12 Huurderving

  • 1.

    In afwijking van artikel 4.2 kan het college voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening voor huurderving als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel f, verlenen aan de eigenaar van een woning teneinde deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking te kunnen laten komen van een persoon met beperkingen.

  • 2.

    De voorziening genoemd in het eerste lid komt overeen met de werkelijke kosten, maar kan per maand het bedrag genoemd in artikel 13, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.13 Onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel d, voor:

  • a.

    stoelliften;

  • b.

    rolstoellift, stalift of plateauliften;

  • c.

    woonhuisliften;

  • d.

    hefplateauliften;

  • e.

    balansliften;

  • f.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • g.

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

  • h.

    toiletten voorzien van een onderspoel- en föhninrichting.

Artikel 4.14 Gemeenschappelijke ruimte

  • 1.

    In afwijking van artikel 4.2 kan het college besluiten tot de verlening van woonvoorzieningen in of aan een gemeenschappelijke ruimte, welke voorzieningen kunnen bestaan uit onder meer automatische deuropeners, hellingbanen, drempelhulpen en/of extra trapleuningen.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde voorziening wordt verstrekt wanneer de voorziening voor de aanvrager noodzakelijk is om de eigen woning te bereiken of voor het aangaan van sociale contacten in de gemeenschappelijke ruimte.

Artikel 4.15 Verwijderen van voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een persoonsgebonden budget verlenen voor de kosten van verwijdering van woonvoorzieningen indien de aanpassingen zo specifiek zijn dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning te verhuren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde persoonsgebonden budget wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

Artikel 4.16 Kosten van bouwkundige of woontechnische aard

  • 1.

    Een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.1, onder c, kan betrekking hebben op de navolgende kosten:

    • a.

      de aanneemsom waaronder begrepen loon- en materiaalkosten;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom mits het honorarium niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in De Nieuwe Regeling (DNR 2005) van de Bond van Nederlandse Architecten en de noodzaak tot het inschakelen van een architect voortvloeit uit de aard, de omvang en de complexiteit van de betreffende aanpassing;

    • d.

      de kosten van toezicht van een verhuurder op een bouwkundige woningaanpassing tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor de bouwvergunning, voorzover deze betrekking hebben op de door de gemeente aanvaarde kosten van een woningaanpassing;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      de prijs van benodigde grond, indien niet binnen de aan de eigenaar toebehorende kavel kan worden gebouwd;

    • h.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en advies met betrekking tot de te verrichten aanpassingen;

    • i.

      de administratiekosten die Centrada of een andere verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening tot 10% van de totaalkosten, met een maximum zoals vastgesteld door het college.

  • 2.

    Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan wel door een derde wordt getroffen die blijkens raadpleging van het handelsregister als bedoeld in de Handelsregisterwet niet bedrijfsmatig op soortgelijke werkzaamheden is ingericht, worden de loonkosten niet bij de berekening van het persoonsgebonden budget betrokken.

Hoofdstuk 5 - Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Vormen vervoersvoorziening

  • 1.

    De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een collectief systeem van aanvullend vervoer (Regiotaxi Flevoland) voor € 1,50 per rit;

    • b.

      een tegemoetkoming voor de kosten van vervoer;

    • c.

      een aanpassing van een auto;

    • d.

      een open buitenwagen (scootmobiel);

    • e.

      een gesloten buitenwagen;

    • f.

      een andere speciaal voor gehandicapten bedoelde vervoersvoorziening.

  • 2.

    De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan niet bestaan uit een auto.

Artikel 5.2 Algemeen

  • 1.

    De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 kunnen worden verleend aan de persoon die door ziekte of gebrek niet in staat is om in zijn directe woon- en leefomgeving (binnen vijf zones vanaf het woonadres) in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag.

  • 2.

    De ouders en/of de partners en/of de kinderen tot en met 12 jaar, die woonachtig zijn op hetzelfde adres, kunnen voor € 1,50 per rit met de aanvrager meereizen in de Regiotaxi Flevoland.

  • 3.

    De begeleider van de persoon die recht heeft op de voorziening als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel a, kan gratis meereizen in de Regiotaxi Flevoland indien de bedoelde persoon zonder die begeleiding niet kan reizen of zich op de plaats van bestemming niet zelfstandig kan verplaatsen.

Artikel 5.3 Wijze van verstrekken

  • 1.

    De voorziening genoemd in artikel 5.1, onderdeel a, wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura verleend door middel van een vervoerspas welke recht geeft op vervoer tegen gereduceerd tarief.

  • 2.

    De voorziening als bedoeld in artikel 5.1, onderdeel b, wordt verleend in de vorm van een persoonsgebonden budget dat wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

  • 3.

    De voorziening genoemd in artikel 5.1, onderdeel c, wordt verleend in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 4.

    De voorzieningen genoemd in artikel 5.1, onderdelen d, e en f, worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 5.4 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1.

    De voorziening in de vorm van een vervoerspas zoals bedoeld in artikel 5.3, lid 1, kan worden verleend wanneer de aanvrager door aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken.

  • 2.

    De voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget voor sociaal vervoer zoals bedoeld in artikel 5.3, lid 2, kan worden verleend indien de aanvrager door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek voor het lokaal sociaal vervoer geen gebruik kan maken van het collectief systeem van aanvullend vervoer (Regiotaxi Flevoland).

  • 3.

    De in het vorige lid bedoelde voorziening kan, in afwijking van artikel 1.2, lid 3, onderdeel c, ook worden verleend voor het buitenregionaal vervoer indien voor dat buitenregionaal vervoer geen gebruik kan worden gemaakt van vervoer per Valys en indien dat vervoer noodzakelijk is voor het onderhouden van wezenlijke contacten die uitsluitend door persoonlijk bezoek te onderhouden zijn en die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de aanvrager in een sociaal isolement geraakt.

  • 4.

    De in de vorige twee leden bedoelde voorzieningen kunnen worden verstrekt indien aantoonbaar sprake is van kosten voor bijzonder ander vervoer.

  • 5.

    De voorziening voor de aanpassing van een auto zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel c, kan worden verleend indien de aanvrager door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek voor het sociaal vervoer geen gebruik kan maken van het collectief systeem van aanvullend vervoer (Regiotaxi Flevoland)

  • 6.

    De voorziening in de vorm van een open buitenwagen (scootmobiel) zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel d, kan worden verleend indien de aanvrager niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van ca. 300 meter te verplaatsen.

  • 7.

    De voorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel e, kan worden verleend indien de aanvrager door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van ca. 300 meter te verplaatsen en een scootmobiel door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek niet als adequate voorziening kan worden aangemerkt.

  • 8.

    De voorziening in de vorm van een andere vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel f, kan worden verleend indien de aanvrager niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van ca. 300 meter te verplaatsen.

  • 9.

    Naast de in artikel 5.1, onderdelen a of b, genoemde voorziening kan maximaal één andere vervoersvoorziening, zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdelen c, d, e en f, worden verleend.

  • 10.

    Een voorziening als bedoeld in artikel 5.1 onderdelen d, e en f (open buitenwagen, gesloten buitenwagen, of andere vervoersvoorziening) wordt niet verleend wanneer de aanvrager naar het oordeel van het college niet beschikt over voldoende kennis en vaardigheden om aan het verkeer deel te nemen of om de voorziening te gebruiken, of wanneer de aanvrager weigert deel te nemen aan een training ter verkrijging van de vereiste kennis en vaardigheden.

  • 11.

    Een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 5.3, lid 4 is mede bestemd voor het onderhoud, de reparaties en de verzekering van de voorzieningen genoemd in artikel 5.1, onderdelen d, e en f.

Hoofdstuk 6 - Rolstoelen

Artikel 6.1 Vormen rolstoelvoorziening

De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing in en om de woning;

  • b.

    een elektrische rolstoel voor verplaatsing in en om de woning;

  • c.

    een sportrolstoel voor recreatieve sportbeoefening;

  • d.

    een gemeenschappelijke rolstoelvoorziening.

Artikel 6.2 Algemeen

  • 1.

    De voorzieningen in de vorm van een rolstoel zoals bedoeld in artikel 6.1, onderdeel a, kan worden verleend wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2.

    Een voorziening in de vorm van een elektrische rolstoel zoals bedoeld in artikel 6.1, onderdeel b, kan worden verleend wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en een handbewogen rolstoel geen adequate oplossing biedt.

  • 3.

    Een voorziening voor een sportrolstoel als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel c, kan worden verleend aan een persoon die zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

  • 4.

    Een voorziening in de vorm van een gemeenschappelijke rolstoelvoorziening zoals bedoeld in artikel 6.1, onderdeel d, kan worden verleend indien het regelmatig zittend verplaatsen van meerdere personen noodzakelijk is en hulpmiddelen, verstrekt op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling, een onvoldoende oplossing bieden.

Artikel 6.3 Wijze van verstrekken

  • 1.

    De voorzieningen als bedoeld in artikel 6.1, onderdelen a en b, worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

  • 2.

    De voorziening als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel c, wordt verleend in de vorm van een persoonsgebonden budget dat wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

  • 3.

    De voorziening als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel d, wordt verleend als financiële tegemoetkoming.

Artikel 6.4 Sportrolstoel

  • 1.

    De in artikel 6.3, lid 2, bedoelde voorziening (sportrolstoel) wordt maximaal een maal per vier jaar verleend, tenzij de eerdere noodzaak van de voorziening een gevolg is van omstandigheden die de aanvrager niet verweten kunnen worden.

  • 2.

    De in artikel 6.3, lid 2, bedoelde voorziening (sportrolstoel) is bestemd voor de aanschaf, het onderhoud, de reparaties en de aanpassingen van de sportrolstoel.

Artikel 6.5 Beperkingen

  • 1.

    Het college weigert een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 6.1, onderdelen a en b, indien de aanvrager verblijft in een AWBZ-instelling en recht heeft op verlening van een rolstoel op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 2.

    Het in artikel 6.3, lid 1 en lid 2, bedoelde persoonsgebonden budget is mede bestemd voor het onderhoud, de reparaties en de verzekering van de voorzieningen genoemd in artikel 6.1, onderdelen a en b.

Hoofdstuk 7 – Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Algemeen

  • 1.

    Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier bij het door het college aan te wijzen loket.

  • 2.

    De aanvrager dient desgevraagd:

    • a.

      een identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de identificatieplicht;

    • b.

      in persoon te verschijnen op een plaats en tijdstip zoals bepaald door het college of de door het college aangewezen adviesinstantie;

    • c.

      aan het college of de door het college aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen, of te doen verschaffen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag;

    • d.

      mee te werken aan het onderzoek voor zover dat noodzakelijk is voor de vaststelling van het recht op de voorziening.

Artikel 7.2 Advies en classificatie

  • 1.

    Het college baseert de beslissing op aanvragen op grond van deze verordening op een advies van een externe adviesinstantie zoals de MO Zaak, of op eigen onderzoek.

  • 2.

    Bij het advies of het eigen onderzoek zoals bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de “International Classification of Functions, Disabilities and Impairments” (de ICF-classificatie).

  • 3.

    Op het indicatiebesluit wordt het aantal uren mantelzorg, waarmee bij de indicatiestelling rekening is gehouden, vermeld.

Artikel 7.3 Uitval mantelzorg

Bij het uitvallen van een deel of van de hele mantelzorg, wordt de omvang van de mantelzorg, zoals genoemd in lid 7.2, derde lid, gebruikt om zo spoedig mogelijk hulp toe te kennen zonder opnieuw indicaties te laten plaatsvinden voor een periode van maximaal vier weken.

Hoofdstuk 8 - Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening indien de onverkorte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.

Artikel 8.2 Indexering

Het college verhoogt jaarlijks per 1 januari de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad vermelde bedragen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011’.

Artikel 8.4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na de openbare bekendmaking daarvan.

  • 2.

    De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad blijft van kracht voor aanvragen welke zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011.

Lelystad, 13 september 2011.

De raad van de gemeente Lelystad,

de griffier, de voorzitter,

TOELICHTING VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING LELYSTAD 2011

Toelichting hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De begrippen behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 1.2 Algemene bepalingen

Lid 1: soorten voorzieningen

Het kan gaan om vier soorten voorzieningen. In deze verordening is gekozen voor de term ‘huishoudelijke ondersteuning’ in plaats van ‘huishoudelijke verzorging’. De wetgever gebruikt weliswaar de term ‘verzorging’, maar ‘ondersteuning’ sluit meer aan bij de naam van de wet. Daar komt bij dat de voorzieningen voor ‘verzorging’ onderdeel uitmaken van de AWBZ en niet van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Lid 2: voorziening in natura

Concrete voorbeelden van gemeenschappelijke voorzieningen zijn er in Lelystad nog niet.

Lid 3: wanneer recht

Een voorziening kan niet alleen worden verstrekt wanneer sprake is van (verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke) beperkingen, maar ook wanneer sprake is van een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Dit betreft de uitwerking van artikel1, lid 1 onder g sub 6° van de wet.

Wat betreft het ‘zich lokaal verplaatsen’: Het uitgangspunt voor deze wet is de verplaatsingsbehoefte over een afstand van maximaal 5 openbaar vervoerszones, te rekenen vanaf het woonadres. In Lelystad komt dit in de praktijk meestal neer op verplaatsingen binnen het grondgebied van de gemeente Lelystad (hoewel een verplaatsing van oost Lelystad naar Dronten, of van Lelystad Haven naar Almere Buiten, ook nog net binnen de vijf zones valt).

Lid 4, onderdeel a: langdurig noodzakelijk

Als algemene stelregel geldt dat slechts de voorzieningen die langer dan zes maanden nodig zijn als langdurig noodzakelijk kunnen worden aangemerkt en dus voor verlening op grond van deze verordening in aanmerking komen. Slechts bij huishoudelijke ondersteuning kan (op grond van artikel 3.2) van deze algemene voorwaarde worden afgeweken.

Lid 4, onderdeel b: goedkoopste adequate voorziening

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verleend, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Een vergelijking kan worden gemaakt met de prijs van dezelfde voorziening zoals die kan worden aangeschaft bij de zorg- of hulpmiddelenleverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten.

Lid 4, onderdeel e: normale afschrijvingsduur

In deze verordening worden geen nadere regels gesteld aangaande het begrip “normale afschrijvingsduur”.

Lid 4, onderdeel f: kosten gemaakt voor datum besluit

In dit artikel is bepaald dat het college een voorziening weigert indien de aanvraag een financiële tegemoetkoming in, of een persoonsgebonden budget voor kosten betreft die de aanvrager voor de datum van het besluit naar aanleiding van die aanvraag heeft gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten. De reden hiervoor is dat het college in zo’n geval geen mogelijkheden meer heeft de noodzaak van de voorziening vast te stellen noch invloed heeft op de te verlenen soort voorziening. Zo zullen de verbouwingswerkzaamheden niet eerder mogen worden aangevangen dan het moment waarop het college een beslissing over een aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als de goedkoopste adequate voorziening beschouwt.

Lid 5, onderdeel b: algemeen gebruikelijke voorziening

Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als ‘algemeen gebruikelijk’ beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip ‘algemeen gebruikelijk’ is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden.

Blijkens de jurisprudentie gaat het om voorzieningen:

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Een voorbeeld van een voorziening welke als “algemeen gebruikelijk” wordt aangemerkt, is de fiets met hulpmotor.

In de verordening is uitdrukkelijk toegevoegd wat in ieder geval onder ‘algemeen gebruikelijk’ wordt verstaan. Voor deze voorzieningen (eengreepskranen, thermostatische kranen, eenvousige beugels in douche of toilet, anti-slipvloeren en scootmobielbergingen) bestaat geen recht (meer) op een persoonsgebonden budget.

Lid 6

De wet bepaalt dat de aanvrager vrij is te kiezen voor het ontvangen van een voorziening in natura en het ontvangen van een persoonsgebonden budget. Deze vrijheid is echter niet ongelimiteerd. In Lelystad wordt, overeenkomstig het bepaalde in 6 van de wet, de keuze geboden tussen een voorziening in natura en een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget indien daar geen overwegende bezwaren tegen bestaan. De keuzemogelijkheid is er bijvoorbeeld niet bij de financiële tegemoetkoming voor vervoer, of bij de sportrolstoel, of bij de autoaanpassing. Dan bestaat slechts recht op de taxipas (tenzij de belanghebbende door aantoonbare beperkingen geen gebruik kan maken van de Regiotaxi) of een persoonsgebonden budget.

Lid 7 t/m lid 10

Deze artikelleden behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 1.3 Eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning

De eigen bijdrage op grond van de algemene maatregel van bestuur met de naam Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006 450) bevat bepalingen die nagenoeg overeenkomen met de eigen-bijdrage-regeling voor de huishoudelijke verzorging zoals die gold tot 1 januari 2007 op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Ook na 1 januari 2007 komt de eigenbijdrageregeling voor de huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo geheel overeen met de eigenbijdrageregeling voor de resterende AWBZ-voorzieningen.

Het eerste lid bepaalt dat de eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning verschuldigd is gedurende de looptijd van de voorziening.

Het tweede lid bepaalt dat de eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006 450). Dat betekent dat de eigen bijdrage bestaat uit twee componenten:

  • a.

    een inkomensonafhankelijke component van € 17,80 per 4 weken (€ 231,40 per jaar) voor alleenstaanden en € 25,40 per 4 weken (€ 330,20 per jaar) voor gehuwden (bedragen geldend voor 2011), en

  • b.

    een inkomensafhankelijke component van 15% van het inkomen voor zover het inkomen hoger is dan 120% van het relevante sociaal minimum.

Van de door artikel 4.1, tweede lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450) geboden mogelijkheid om de eigen bijdrage te verlagen, is geen gebruik gemaakt.

Artikel 1.4 Eigen bijdrage voor woonvoorzieningen

Op grond van de (in 2011 ingetrokken) Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad bedroeg de eigen bijdrage voor de woonvoorzieningen:

  • a.

    geen inkomensonafhankelijke eigen bijdrage wanneer het inkomen lager is dan 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

  • b.

    wel een inkomensafhankelijke eigen bijdrage van 8,75% van het jaarinkomen voor zover dat inkomen hoger is dan 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Ook was vastgelegd dat de eigen bijdrage niet verschuldigd was gedurende de looptijd van de voorziening (zoals bij huishoudelijke ondersteuning), maar gedurende slechts een jaar (= 12 maanden).

In afwijking hiervan is in deze ‘Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011’ vastgelegd dat de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen gelijk is aan de eigen bijdrage voor de andere Wmo-voorzieningen. Daarbij is vastgelegd dat de eigen bijdrage gedurende maximaal 39 perioden van vier weken verschuldigd is. Dit gold, op grond van artikel 4.1 lid 5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006 450), al voor woningen in eigendom. Door artikel 1.4, eerste lid, van de verordening geldt de maximum termijn voor het betalen van de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen nu ook voor huurwoningen.

Het derde lid bepaalt dat de eigen bijdrage slechts verschuldigd is voor de woningaanpassingen.

Het vierde lid bepaalt dat de eigen bijdrage niet verschuldigd is voor een voorziening voor:

  • -

    verhuizing en inrichting;

  • -

    het bezoekbaar maken van een woning;

  • -

    onderhoud, keuring en reparatie van een lift of andere mechanische installatie in een woning;

  • -

    tijdelijke huisvesting;

  • -

    huurderving;

  • -

    het verwijderen van voorzieningen;

  • -

    een uitraasruimte;

  • -

    een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard.

Artikel 1.5 Eigen bijdrage voor vervoersvoorzieningen

Anders dan in de ingetrokken Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad, bepaalt artikel 1.5 nu dat ook een eigen bijdrage verschuldigd is voor de volgende vervoersvoorzieningen:

  • -

    een persoonsgebonden budget voor de kosten van vervoer;

  • -

    een aanpassing van een auto;

  • -

    een open buitenwagen (scootmobiel);

  • -

    een gesloten buitenwagen (Arola);

  • -

    een andere vervoersvoorziening.

De eigen bijdrage is gelijk aan de eigen bijdrage voor de overige Wmo-voorzieningen, zoals de eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning.

De toevoegingen ten aanzien van de termijnen gedurende welke de eigen bijdrage moet worden betaald, heeft betrekking op artikel 4.1, vijfde lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450). In dit Besluit is vastgelegd dat de eigen bijdrage gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken in rekening kan worden gebracht indien de voorziening bestaat uit het in eigendom (= als persoonsgebonden budget) verschaffen van een roerende zaak. Hoewel het dus reeds is voorgeschreven voor het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450) is, teneinde misverstanden te voorkomen, ook in lid 2 vastgelegd dat de eigen bijdrage voor als persoonsgebonden budget (= in eigendom) verstrekte vervoersvoorzieningen wordt beperkt tot maximaal 39 perioden van 4 weken.

Gaat het om een verstrekking in natura (= in bruikleen) van een open buitenwagen (scootmobiel), of een gesloten buitenwagen of een andere speciaal voor gehandicapten bedoelde vervoersvoorziening dan is de eigen bijdrage verschuldigd gedurende de looptijd van de voorziening – zie lid 1.

Artikel 1.6 Eigen bijdrage sportrolstoel

Artikel 4.1, lid 4, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006 450) bepaalt dat voor een rolstoel geen eigen bijdrage verschuldigd is. Om misverstanden te voorkomen is in artikel 1.6 van de verordening vastgelegd dat ook voor de sportrolstoel geen eigen bijdrage verschuldigd is.

Toelichting hoofdstuk 2 – Algemene bepalingen persoonsgebonden budget

Artikel 2.1 Algemene voorwaarden persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De bepalingen in de verordening sluiten aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Gemeenschappelijke voorzieningen vallen niet onder deze eis. Ook kan er van worden afgeweken als ‘hiertegen overwegende bezwaren bestaan’. Ook leent een aantal voorzieningen zich niet voor de verstrekking in natura. Zo kan voor een woningaanpassing slechts een persoonsgebonden budget (afgestemd op de werkelijke kosten) worden verstrekt.

Lid 1 bepaalt dat de hoogte van een persoonsgebonden budget overeenkomt met de kosten van de goedkoopst mogelijke adequate voorziening in natura. Het college zal de hoogte van het persoonsgebonden budget dan ook vaststellen op het bedrag waarvoor het college de voorziening kan aanschaffen of financieren.

Lid 2 bepaalt dat een persoonsgebonden budget kan worden gemaximeerd door het door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.

Daarbij gaat het overigens slechts om de kosten van:

  • -

    verhuizing en inrichting;

  • -

    het bezoekbaar maken van een woning (als de aanvrager verblijft in een AWBZ-instelling);

  • -

    het verwijderen van voorzieningen;

  • -

    vervoer;

  • -

    een sportrolstoel.

Lid 3 bepaalt dat een persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor de periode die aanvangt op de dag waarop de voorziening is aangevraagd. Van deze regel kan op grond van individuele omstandigheden worden afgeweken.

Lid 4 bepaalt onder meer dat het persoonsgebonden budget uitsluitend mag worden gebruikt voor de betaling van de voorziening, welke adequaat en kwalitatief verantwoord moet zijn.

Lid 5 houdt in dat geen aanvullende voorziening wordt verstrekt voor de kosten van onderhoud en reparatie van een met een persoonsgebonden budget aangeschafte sportrolstoel of vervoersvoorziening. Een persoonsgebonden budget komt immers overeen met de goedkoopst mogelijke adequate voorziening in natura, waarin de kosten van onderhoud en reparatie zijn begrepen.

Lid 6 bepaalt dat voor de kosten van ondersteuning bij de besteding of de verantwoording van het persoonsgebonden budget geen individuele voorziening wordt verleend. Hierbij behoudt het college de vrijheid om een organisatie als de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in te schakelen voor de ondersteuning bij de besteding van het persoonsgebonden budget.

Artikel 2.2 Verlening persoonsgebonden budget

Dit artikel bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

In lid 2 is vastgelegd dat er zo mogelijk een programma van eisen wordt bijgevoegd, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is een belangrijk document.

Artikel 2.3 Verantwoording persoonsgebonden budget

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgetten besteden conform de toekennings-voorwaarden. Het is dus aan het college om te bepalen hoe die controle plaatsvindt en kan daarbij kiezen tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle. Omdat het tweede lid het woord “desgevraagd” bevat, kan het college kiezen voor de steekproefsgewijze controle.

Artikel 2.4 Terugvordering persoonsgebonden budget

Mocht uit de (steekproefsgewijze) controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan wordt het teveel verstrekte teruggevorderd. Verrekening met nog te betalen andere persoonsgebonden budgetten is eveneens mogelijk.

Het tweede lid geeft aan wanneer van terugvordering of verrekening wordt afgezien. De mogelijkheid tot terugvordering of verrekening wordt daarmee ingeperkt.

Toelichting hoofdstuk 3 – Huishoudelijke ondersteuning

Artikel 3.1 Algemeen

Dit artikel bepaalt onder welke basisvoorwaarden gebruik kan worden gemaakt van de voorziening voor hulp bij het huishouden. In aanmerking komen slechts de personen met een beperking.

Artikel 3.2 Geen langdurige noodzaak

Dit artikel bepaalt dat voor huishoudelijke ondersteuning kan worden afgeweken van de algemene regel dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn.

Artikel 3.3 Wijze van verstrekken

Lid 1 bepaalt dat hulp bij het huishouden in twee vormen kan worden aangeboden. Het kan gaan om hulp bij het huishouden in natura of om een persoonsgebonden budget (persoonsgebonden budget). Met het persoonsgebonden budget moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Lid 2 bepaalt hoe de omvang van de huishoudelijke ondersteuning in tijd wordt uitgedrukt. Dat kan in uren of in klassen, maar in de praktijk wordt de omvang van de benodigde huishoudelijke ondersteuning nagenoeg altijd uitgedrukt in uren.

Artikel 3.4 Beperkingen

Het tweede en derde lid betreffen een beperking van het recht op huishoudelijke ondersteuning verband houdende met de aanwezigheid van huisgenoten die in staat zijn tot de verlening van “gebruikelijke zorg”. Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere volwassen personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden.

De Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden van de MO Zaak bevat (net als voorheen het “Protocol gebruikelijke zorg” van het Centrum Indicatiestelling Zorg) de richtlijnen die de indicatiestellers hanteren bij het bepalen van hetgeen van de huisgenoten mag worden verwacht bij de zorg voor elkaar. Deze richtlijnen worden in Lelystad nageleefd voor zover ze betrekking hebben op “huishoudelijke ondersteuning”.

Toelichting hoofdstuk 4 – Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Vormen woonvoorziening

Een aantal voorzieningen leent zich vooral voor de verstrekking in natura, een aantal andere voorzieningen leent zich meer voor de vorm van het persoonsgebonden budget. Het is niet mogelijk om bij woonvoorzieningen altijd te kiezen tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget. Zo kan voor een woningaanpassing (een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard) slechts een persoonsgebonden budget worden verstrekt dat wordt afgestemd op de werkelijke kosten. In die gevallen zijn er derhalve overwegende bezwaren (als bedoeld in artikel 6, lid 1 Wmo) tegen de verstrekking in natura.

Een woonvoorziening is volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast en dergelijke zijn niet van belang.

  • a.

    Een voorziening voor verhuizing en inrichting wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget, welk budget wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad. Hoewel het bij een persoonsgebonden budget in principe gaat om de (goedkoopst mogelijke) werkelijke kosten, zal, gelet op de aard van de kosten, in het algemeen het maximum bedrag worden verstrekt.

  • b.

    Een voorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard is bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget voor aanpassingen in verband met CARA (vloerbedekking, gordijnen e.d.). Ook kan het gaan om hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen(welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd), of mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt (in bruikleen).

  • c.

    Een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard is een aanpassing van de woning zelf, die de problemen van een bewoner met beperkingen moet compenseren. Voorbeelden: traplift, verhoogd toilet, douchezit, keukenaanpassing e.d.

  • d.

    Voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie is een voorziening mogelijk omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt voor een reeks woonvoorzieningen (zoals trapliften, deuropeners, beweegbare keukens en dergelijke) en soms relatief hoog zijn.

Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Wanneer de kosten van onderhoud en reparatie zijn opgenomen in de leaseprijs van de betreffende voorziening, wordt geen aparte voorziening verstrekt.

  • e.

    Een voorziening voor tijdelijke huisvesting kan worden verleend wanneer een persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van een woonvoorziening niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken. Dan kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget voor de dubbele woonlasten worden verstrekt.

  • f.

    Een voorziening voor huurderving kan worden verleend indien een persoon met beperkingen een aangepaste woning verlaat en door de aanpassingen niet binnen zes maanden een geschikte kandidaat voor de woning gevonden wordt. Aldus kan worden voorkomen dat voorzieningen te snel uit een woning worden verwijderd zonder dat voldoende tijd is genomen om een geschikte kandidaat voor de woning te vinden.

  • g.

    Een voorziening voor het verwijderen van voorzieningen zal pas worden verleend nadat al het mogelijke is geprobeerd om de woning met de aanwezige voorzieningen te verhuren.

  • h.

    Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Het gaat dus om een zeer specifieke voorziening die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Artikel 4.2 Algemeen

Dit artikel bepaalt onder welke basisvoorwaarden recht bestaat op woonvoorzieningen. In aanmerking komen niet alleen de personen met een aantoonbare beperking (ten gevolge van ziekte of gebrek), maar ook de personen met een chronisch psychisch probleem of met een psychosociaal probleem.

Artikel 4.3 Wijze van verstrekken

Dit artikel bepaalt dat de persoonsgebonden budgetten voor een woningaanpassing, voor onderhoud, keuring en reparatie, voor huurderving, voor verwijderen van voorzieningen en voor een uitraasruimte worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning. De persoonsgebonden budgetten voor verhuizing, voor roerende woningaanpassingen en voor tijdelijke huisvesting worden uitbetaald aan de aanvrager.

Artikel 4.4 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

Het college controleert of aan de voorwaarden bij de verlening van de voorziening is voldaan. Het overleggen van de in het tweede lid bedoelde verklaring dient ertoe om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de verleende voorziening alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.

Het persoonsgebonden budget voor de woningaanpassing moet overeenkomen met de werkelijke kosten. Bij woningaanpassingen is het niet doenlijk een adequate inschatting van de kosten van de goedkoopst mogelijke adequate voorziening te maken. Om deze reden zal de definitieve vaststelling van het persoonsgebonden budget pas kunnen plaatsvinden nadat de voorziening gereed is.

Artikel 4.5 Terugbetaling van woningaanpassingen

Met dit artikel wordt kapitaalvernietiging voorkomen. Met de in dit artikel bedoelde “woningeigenaar” wordt de gehandicapte aanvrager bedoeld die zelf de woning bewoont. Dit artikel heeft dan ook geen betrekking op de woningeigenaar die de woning verhuurt (zoals woningeigenaar Centrada).

De woningeigenaar is bij verkoop verplicht tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid is in lid 2 een bedrag van € 25.000 vrijgelaten. De regeling geldt immers niet voor woningaanpassingen beneden dit bedrag.

Ter illustratie van de toepassing van de afschrijvingsregeling het volgende voorbeeld. Indien een woning is aangepast voor € 75.000 en de eigenaar verkoopt deze woning na vijf jaar, dan dient hij terug te betalen: de aanpassingskosten minus € 25.000 x 50%. Dit percentage is berekend door de totale aanpassingskosten na aftrek van € 25.000 te stellen op 100 procent en dit te verminderen met een afschrijving van 50 procent (5 jaar maal 10 procent).

De termijn van tien jaar ligt ruim beneden de in de bouwwereld algemeen gebruikelijke afschrijvings-termijn van (afhankelijk van het soort bouwwerk) 12 tot 20 jaar.

Artikel 4.6 Weigeringsgronden

a. Aard van de materialen

Geen woonvoorziening wordt verleend indien de in of aan de woning gebruikte materialen (mede) de oorzaak zijn van de ondervonden beperking, zoals bijvoorbeeld een allergie. Een uitzondering geldt indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de aanvrager niet heeft kunnen reserveren, bijvoorbeeld in het geval dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de aanvrager lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor hij zijn woning dient te saneren.

Ook wordt geen woonvoorziening verleend indien de ondervonden beperking het gevolg is van achterstallig onderhoud of vocht en tocht, veroorzaakt door in de woning gelegen factoren. De eigenaar van een woning (al dan niet in de sociale huursector) dient zijn woning deugdelijk te onderhouden.

b. In de woning zelf

Voor de toegankelijkheid van de tuin wordt geen voorziening verstrekt, tenzij de voorziening noodzakelijk is om de woning te bereiken

c. Verhuizing vanuit een geschikte woning

Voor alle voorzieningen geldt als uitgangspunt dat deze slechts worden verleend indien ze noodzakelijk zijn. Verhuizing vanuit een geschikte woning kan dus niet leiden tot de verlening van Wmo-voorzieningen, tenzij de verhuizing, in het licht van bijzondere omstandigheden, als noodzakelijk kan worden aangemerkt.

d. Verhuizing voordat het besluit is genomen

Pas nadat het college een beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een zorgvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat het college een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat het college achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bijzondere omstandigheden kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In het licht van deze (of andere) bijzondere omstandigheden kan de voorziening toch worden verleend.

e. Verhuizing naar niet meest geschikte woning

Natuurlijk moet in principe naar de meest geschikte woning worden verhuisd teneinde te voorkomen dat voor de nieuwe woning te veel woonvoorzieningen moeten worden verstrekt. Maar een uitzondering op deze regel is mogelijk, mits het college vooraf schriftelijk toestemming verleent.

f. Voor het eerst zelfstandig wonen

Deze bepaling heeft betrekking op de financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en inrichting. Deze tegemoetkoming kan niet worden verstrekt wanneer de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen. Deze bepaling is overgenomen uit de regels voor de bijzondere bijstand. Wel kan de woning van een gehandicapte, die voor het eerst zelfstandig gaat wonen, worden aangepast.

g. Hele jaar bewoonbaar

Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizen wordt slechts verstrekt indien naar een permanente woonruimte wordt verhuisd.

h. Andere woonruimte

Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizen wordt niet verstrekt wanneer wordt verhuisd naar een AWBZ-instelling (zoals een verzorgingshuis) of een bij die instelling horende aanleunwoning. Het gaat bij een dergelijke verhuizing namelijk om kosten welke als “algemeen gebruikelijk” kunnen worden aangemerkt.

i. Andere woonverblijven

In het kader van de Wmo wordt geen woonvoorziening verstrekt voor hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen. Een voorziening kan immers slechts worden verstrekt voor permanente woonruimte. Voor een tweede woning wordt geen voorziening verstrekt omdat slechts voor één woning een voorziening kan worden verstrekt (met uitzondering van de voorziening als bedoeld in artikel 4.7). Ook een woonruimte in een AWBZ-instelling (zoals een verzorgingshuis) kan niet op grond van deze verordening worden aangepast.

j.In deze Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011 is (ten opzichte van de ingetrokken verordening) toegevoegd dat geen recht meer bestaat op een persoonsgebonden budget voor de kosten van verhuizen wanneer het inkomen gelijk of hoger is dan 150% van de bijstandsnorm. Bij een dergelijk hoog inkomen worden de kosten als ‘algemeen gebruikelijk’ beschouwd.

Het tweede lid is (ten opzichte van de ingetrokken verordening) toegevoegd omdat moest worden voorkomen dat inwoners met een inkomen net boven het minimum geen enkele aanspraak meer op een vergoeding zouden kunnen maken.

Het derde lid beperkt de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de kosten van een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.1 sub c tot maximaal € 10.000.

Het vierde lid verzacht de bepaling in het derde lid met de bepaling dat alsnog een hoger persoonsgebonden budget kan worden verstrekt indien binnen een jaar na de aanvraag geen geschikte woning beschikbaar is, of wanneer binnen een half jaar na de aanvraag geen geschikte woning beschikbaar is en de ernst van de beperking dusdanig is dat de primaire woonfuncties zoals bezoek van toilet of badkamer niet meer mogelijk zijn.

Artikel 4.7 Bezoekbaar maken woning

In principe kan een voorziening slechts worden toegekend ten behoeve van de woning binnen de gemeente waarin de aanvrager zijn woonplaats heeft (artikel 1.2 lid 4 onderdeel c). Op grond van artikel 4.7 kan een uitzondering worden gemaakt indien de aanvrager in een AWBZ-instelling (binnen of buiten de gemeente) verblijft en regelmatig een bepaalde woning binnen de gemeente Lelystad bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen van bouwkundige of bouwtechnische aard te verlenen teneinde de aanvrager in staat te stellen de woonkamer en een toilet van die woning te bereiken en te gebruiken. De te verlenen woonvoorziening beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de aanvrager daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat geen volledige, maar slechts een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt en dat de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budgetaan een maximumbedrag is gebonden. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB kan het college ten aanzien van bezoekbaar maken nooit gedwongen worden meer dan het limitatief opgesomde te verlenen. Het college kan ook niet worden verplicht gebruik te maken van de hardheidsclausule.

Artikel 4.8 Woonwagen

De woonwagen wordt voor de toepassing van deze verordening als een woning gezien (artikel 1.1 lid 1 onder u). De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonwagens kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij andere woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 4.9 Woonschip

Het woonschip wordt voor de toepassing van deze verordening als een woning gezien (artikel 1.1 lid 1 onder u). De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij andere woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 4.10 Ontruimen woning

De verlening van een voorziening voor verhuizing en inrichting aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een aanvrager de woning ontruimt, vormt een middel om te bereiken dat er een zo groot mogelijke voorraad aangepaste woningen in de gemeente beschikbaar wordt. Te denken valt aan de situatie waarin de band tussen de hoofdbewoner en de woningaanpassingen is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de persoon met de beperkingen). In dit geval kan de achterblijver – onder gelijktijdige aanbieding van een verhuiskostenvergoeding - worden verzocht naar een andere woning te verhuizen.

Wanneer een woning wordt vrijgemaakt, kan tweemaal een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verleend: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de persoon met beperkingen die naar de vrijgemaakte woning verhuist.

Artikel 4.11 Tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woning kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, en in die gevallen waarin de zorgvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen in de nieuwe woning nog in de te verlaten woning moet blijven wonen of tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan een financiële tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verleend voor de periode dat hij dubbele woonkosten heeft. Tot verlening van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget voor tijdelijke huisvesting kan worden overgegaan in die gevallen waarin die huisvesting en de bijbehorende kosten noodzakelijk zijn. Het maximale bedrag per maand is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 4.12 Huurderving

Door de eigenaar van de woning een voorziening voor huurderving te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor een persoon met beperkingen. Het maximale bedrag per maand is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 4.13 Onderhoud, keuring en reparatie

Dit artikel bevat een overzicht van de voorzieningen voor welke het onderhoud, de keuring en de reparatie kunnen worden vergoed. Het overzicht betreft overigens geen limitatieve opsomming.

Zie ook artikel 4.1 onder d.

Artikel 4.14 Gemeenschappelijke ruimte

De tegemoetkoming voor aanpassingen aan de gemeenschappelijke ruimten werd in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten slechts verstrekt wanneer de aanvrager alleen via deze ruimten de eigen woning moest bereiken. Op grond van deze verordening kan de voorziening ook worden verstrekt wanneer de voorziening noodzakelijk is voor het aangaan van sociale contacten in de gemeenschappelijke ruimte.

Artikel 4.15 Verwijderen van voorzieningen

Woningbouwvereniging Centrada betaalt de kosten van het verwijderen van voorzieningen die minder dan € 4.538,00 hebben gekost. De gemeente kan dan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van het verwijderen van voorzieningen die meer hebben gekost.

Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is: zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere kandidaten toewijzen. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente er echter toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de gehandicapte verbroken wordt en er, gelet op de aard van de aanpassingen in de woning, geen geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning.

Artikel 4.16 Onderdelen woningaanpassingen

Dit artikel bevat de onderdelen van de woningaanpassing welke bij de berekening van de kosten van de woonvoorziening kunnen worden betrokken. Het gaat om 10% van de totaalkosten, echter met een maximum dat het college met Centrada overeen kan komen. Dat maximum bedraagt in 2011 nog € 410,02, maar het college kan (na overleg met Centrada) een hiervan afwijkend bedrag vaststellen.

Indien het college ook met een andere verhuurder een vergelijkbare overeenkomst sluit, kan de bedoelde onkostenvergoeding ook met die andere verhuurder worden overeengekomen.

Toelichting hoofdstuk 5 – Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Vormen voorzieningen

a. Collectief vervoer

Van het collectief systeem van aanvullend vervoer kan gebruik worden gemaakt tegen een gereduceerd tarief van € 1,50 per rit (in de in 2011 ingetrokken verordening ging het om ‘een tarief dat overeenkwam met het normale tarief van het openbaar vervoer (blauwe strippenkaart)’.

Nadrukkelijk wordt niet meer gesproken over ‘het tarief dat overeenkomt met het normale tarief van het openbaar vervoer’.

Dit betekent dat 65-plussers, die gratis reisden met het reguliere openbaar vervoer (de stadsbus), niet langer ook gratis reizen met de Regiotaxi. Ook de 65-plussers zijn dus de € 1,50 per rit per Regiotaxi verschuldigd.

De prijs per rit is geen eigen bijdrage zoals bedoeld in de wet. Om deze reden wordt bij de berekening van de eigen bijdrage voor de overige voorzieningen geen rekening gehouden met de kosten van het vervoer per Regiotaxi Flevoland.

Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootmobielpools. Deze mogelijkheid moet in Lelystad nog ontwikkeld worden.

b. Persoonsgebonden budget voor vervoerskosten

Het persoonsgebonden budget voor de kosten van vervoer kan slechts in zeer bijzondere situaties worden verstrekt (gelet op artikel 5.4 lid 2) en wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad (zie artikel 5.3 lid 2).

c. Aanpassing auto

Ook het persoonsgebonden budget voor een autoaanpassing kan slechts in zeer bijzondere situaties worden verstrekt.

d. Open elektrische buitenwagen (scootmobiel)

Een scootmobiel kan worden beschouwd als de vervanging van een fiets. Maar de scootmobiel is ook bedoeld voor korte afstanden die men normaal gesproken te voet aflegt en dus is een scootmobiel niet alleen voor afstanden waar men normaal gesproken de fiets voor gebruikt. Een scootmobiel vervangt dus ook het lopen.

e. Gesloten elektrische buitenwagen

Hierbij kan worden gedacht aan een vervoermiddel, gelijkend op een auto, waarvoor echter geen rijbewijs nodig is. Deze voorziening kan slechts worden verstrekt wanneer een scootmobiel geen adequate oplossing is.

f. Een ander speciaal voor gehandicapten bedoeld vervoermiddel

Gedacht kan worden aan een driewielfiets. Ook worden de speciale voorzieningen voor kleine kinderen (zoals kruiphulpmiddelen of aangepaste buggies) tot deze categorie gerekend.

Artikel 5.1 lid 2 sluit de verstrekking van een auto uit. In plaats van een auto kan immers een andere adequate voorziening (zoals een scootmobiel) worden verstrekt voor het lokaal vervoer.

Een fiets met hulpmotor (of trapondersteuning) evenmin wordt evenmin verstrekt omdat een fiets met hulpmotor (of trapondersteuning) in het algemeen tot de algemene bestaanskosten wordt gerekend. Zie hiervoor artikel 1.2, lid 5, onderdeel b.

Artikel 5.2 Algemeen

In eerste instantie gaat het bij de rechthebbende om de persoon met de beperkingen zelf. Daarnaast kan ook een vervoersvoorziening worden verstrekt aan de ouders en/of de partners en/of de kinderen tot en met 12 jaar die op hetzelfde adres wonen als de persoon die recht heeft op een vervoerspas voor vervoer tegen gereduceerd per Regiotaxi Flevoland. Op grond van lid 2 kunnen zij immers voor het gereduceerde tarieftarief van € 1,50 per rit meereizen.

De begeleider van de pashouder kan gratis meereizen wanneer de pashouder niet zonder begeleider kan reizen in de Regiotaxi.

Artikel 5.3 Wijze van verstrekken

Er is geen volledige keuzevrijheid tussen een persoonsgebonden budget en de vervoersvoorziening in de vorm van de vervoerspas voor de Regiotaxi. De gemeente hoeft immers van de wetgever geen persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor het lokaal vervoer te verstrekken indien in de gemeente een adequate voorziening in de vorm van collectief aanvullend vervoer aanwezig is.

Ook de autoaanpassing wordt slechts als persoonsgebonden budget verstrekt, omdat de aard van de voorziening zich niet leent voor een verstrekking in natura. Er zijn derhalve overwegende bezwaren (als bedoeld in artikel 6, lid 1 Wmo) tegen de verstrekking in natura.

Maar wanneer het gaat om open buitenwagens (scootmobielen), gesloten buitenwagens of andere speciaal voor gehandicapten bedoelde vervoersvoorziening, dan kan worden gekozen tussen een voorziening in natura en een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 5.4 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1.

    In eerste instantie bestaat recht op vervoer per Regiotaxi Flevoland tegen een gereduceerd tarief van € 1,50 per rit.

  • 2.

    Recht op een persoonsgebonden budget voor het regionale vervoer bestaat slechts indien geen gebruik kan worden gemaakt van de Regiotaxi. Maar in principe kan bijna iedereen per Regiotaxi worden vervoerd (ook de rolstoelgebonden personen). Daarom zal de financiële tegemoetkoming voor het lokale vervoer slechts in zeer bijzondere situaties worden verstrekt.

  • 3.

    De persoonsgebonden budget voor het buitenregionale vervoer kan slechts in zeer uitzonderlijke situaties worden verstrekt. Deze bepaling is ontleend aan de jurisprudentie, waarbij werd bepaald dat ook het buitenregionaal in zeer uitzonderlijke situaties tot de zorgplicht van de gemeente wordt gerekend. Het moet dan niet mogelijk zijn gebruik te maken van Valys.

  • 4.

    Een persoonsgebonden voor de kosten van vervoer kan slechts worden verstrekt wanneer aantoonbaar sprake is van extra kosten voor ander vervoer.

  • 5.

    Een voorziening voor een autoaanpassing kan alleen maar in zeer bijzondere situaties worden verstrekt wanneer geen gebruik kan worden gemaakt van de Regiotaxi Flevoland. Omdat Regiotaxi Flevoland in principe bijna iedereen kan vervoeren, ongeacht de aard van de handicap, zal de voorziening voor de autoaanpassing slechts bij zeer bijzondere omstandigheden kunnen worden verstrekt.

  • 6.

    Een scootmobiel is een voor velen zeer geschikte vervoersvoorziening. In veel verordeningen van andere gemeenten is terug te vinden dat de scootmobiel slechts kan worden verstrekt indien de belanghebbende niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van 100 meter te verplaatsen. In Lelystad wordt de grens echter al jaren gelegd op 300 meter. Dat is een soepeler criterium dan 100 meter, want wie bijvoorbeeld nog maximaal 150 meter kan lopen, heeft in Lelystad, dankzij de 300-meter-grens, nog recht op de scootmobiel. In de praktijk maakt de 300-meter-grens overigens weinig verschil ten opzichte van de 100-meter-grens omdat het overgrote deel van de gebruikers van een scootmobiel zeer slecht ter been is en geen honderd meter kan lopen.

  • 7.

    Een gesloten buitenwagen (zoals een Arola) is voor de situatie in Lelystad minder gewenst. Men kan met een gesloten buitenwagen niet op de fietspaden rijden en het rijden over de verkeersdreven levert gevaar op. Ook kan men niet zo dicht bij de bestemming in bijvoorbeeld winkelcentra komen als met een scootmobiel. Om deze redenen wordt in Lelystad al sinds de invoering van de Wet voorzieningen gehandicapten per 1 april 1994 nadrukkelijk de voorkeur gegeven aan de scootmobiel boven de gesloten buitenwagen. Een gesloten buitenwagen wordt daarom slechts in zeer bijzondere omstandigheden verstrekt, namelijk slechts wanneer de aanvrager door de ziekte of handicap geen gebruik kan maken van een scootmobiel. De 300-meter-grens is ook van toepassing bij de verlening van een gesloten buitenwagen.

  • 8.

    Ook voor een “ander verplaatsingsmiddel” geldt de 300-meter-grens.

  • 9.

    Naast de vervoerspas, welke recht geeft op lokaal vervoer per Regiotaxi Flevoland tegen gereduceerd tarief van € 1,50 per rit, kan in Lelystad nog slechts één vervoersvoorziening (zoals een scootmobiel) worden verstrekt. Het is niet mogelijk daarnaast een duwwandelwagen, een driewielfiets of dergelijke voorziening te verstrekken. Door, naast de verstrekking van de vervoerspas, één andere vervoersvoorziening te verstrekken, voldoet de gemeente in voldoende mate aan de zorgplicht met betrekking tot het verstrekken van vervoersvoorzieningen.

  • 10.

    Een voorziening in de vorm van een open buitenwagen (scootmobiel), gesloten buitenwagen of bijvoorbeeld een driewielfiets, kan slechts als een adequate voorziening worden aangemerkt wanneer de aanvrager in staat is verantwoord aan het verkeer deel te nemen of de voorziening op verantwoorde wijze te gebruiken. Is dat niet het geval, dan bestaat geen recht op de voorziening. De voorziening kan ook worden geweigerd wanneer de aanvrager weigert deel te nemen aan een training ter verkrijging van de vereiste kennis en vaardigheden.

  • 11.

    Wanneer (in navolging van artikel 5.3 lid 4) wordt gekozen voor een persoonsgebonden budget voor de open buitenwagen (scootmobiel), de gesloten buitenwagen of de andere vervoersvoorziening (als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder d, e en f) dan is dat persoonsgebonden budget is mede bestemd voor het onderhoud, de reparaties en de verzekering van de voorziening.

Toelichting hoofdstuk 6 – Rolstoelen

Artikel 6.1 – Vormen rolstoelvoorziening

a en b: rolstoelen en rolstoelaanpassing

Een rolstoelvoorziening is te onderscheiden van een vervoersvoorziening. Een rolstoel voor uitsluitend buitenvervoer is een vervoersvoorziening en geen rolstoelvoorziening.

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverlening. Een voorbeeld hiervan is een anti-dekubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de verlening van de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend. Een schootkleed bij een rolstoel wordt slechts verstrekt indien daarvoor de noodzaak is vastgesteld. De keuze voor een handbewogen rolstoel of een elektrische rolstoel is afhankelijk van de handicap.

c: sportrolstoel

Ook wanneer reeds een rolstoel is verstrekt, kan een sportrolstoel worden verstrekt.

d: gemeenschappelijke rolstoelvoorziening

Gedacht kan worden aan een rolstoelpool in een AWBZ-instelling.

Artikel 6.2 Algemeen

Een rolstoel wordt verstrekt als die rolstoel noodzakelijk is voor het zich dagelijks, dan wel zeer regelmatig, zittend verplaatsen in en om de woning. Geen rolstoel wordt verstrekt wanneer hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, indien noodzakelijk, een rolstoel worden verstrekt in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.

Een elektrische rolstoel kan in het algemeen pas worden verleend wanneer een handbewogen rolstoel geen adequate oplossing biedt.

Een sportrolstoel kan worden verleend aan een persoon die zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Een aanvrager komt voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking als het niet gaat om het dagelijks, maar wel om het regelmatig gebruik van de rolstoel.

Artikel 6.3 Wijze van verstrekken

Bij (elektrische) rolstoelen kan worden gekozen tussen de verstrekking in natura of als persoonsgebonden budget.

De sportrolstoel wordt echter slechts verstrekt als (gemaximeerd) persoonsgebonden budget. Er bestaan namelijk overwegende bezwaren (als bedoeld in artikel 6, lid 1 Wmo) tegen de verstrekking in natura. Zo kan de voorziening bij de verstrekking in natura niet worden gemaximeerd. Ook kan een sportrolstoel geen onderdeel uitmaken van de met de leverancier van rolstoelen af te sluiten overeenkomst, mede omdat het bij sportrolstoelen nooit gaat om standaard rolstoelen maar om rolstoelen die geschikt (en veelal aangepast) moeten voor de betreffende soort sportbeoefening en het niveau waarop de sport beoefend wordt. Door de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor de sportrolstoel voorziet de gemeente Lelystad op adequate wijze in een rolstoel voor recreatieve sportbeoefening.

Artikel 6.4 Sportrolstoel

In Lelystad wordt maximaal eenmaal per vier jaar een voorziening (in de vorm van een gemaximeerd persoonsgebonden budget) verstrekt voor een sportrolstoel.

Artikel 6.5 Beperkingen

Bewoners van AWBZ-instellingen zijn niet uitgesloten van het recht op een rolstoel op grond van de wet. Wel moet rekening worden gehouden met het recht op een rolstoel op grond van het Besluit zorgaanspraken AWBZ en de daarop gebaseerde Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ.

Het tweede lid bepaalt dat het persoonsgebonden budget, mede bestemd is voor het onderhoud, de reparaties en de verzekering van de rolstoel, de elektrische rolstoel of de sportrolstoel. Een persoonsgebonden budget komt immers overeen met de goedkoopst mogelijke adequate voorziening in natura en in het leasebedrag, waar het persoonsgebonden budget op wordt gebaseerd, zijn de kosten van onderhoud en reparatie begrepen.

Toelichting hoofdstuk 7 – Verkrijgen van voorzieningen

Artikel 7.1 Algemeen

Slechts de formele voorwaarden voor het indienen van een aanvraag zijn vastgelegd. De nadere invulling is aan het college.

Artikel 7.2 Advies en classificatie

Door dit artikel wordt bepaald dat het college de beslissing op de aanvragen baseert op het advies van het een externe adviesinstantie zoals de MO Zaak (voorheen: het Centrum Indicatiestelling Zorg). Omdat de gemeente Lelystad ook zelfstandig (zonder extern deskundig advies) aanvragen wil gaan afhandelen, is toegevoegd dat het college de beslissing ook op ‘eigen onderzoek’ kan baseren.

In het tweede lid is vastgelegd dat, met het oog op de afstemming met de AWBZ, gebruik wordt gemaakt van de ICF-Classificatie.

Toelichting hoofdstuk 8 – Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

De hardheidsclausule geeft het college de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden, ten gunste van de aanvrager, van de bepalingen van de verordening af te wijken.

Artikel 8.2 Indexering

De indexering maakt al sinds 2005 onderdeel uit van de verordening (toen nog de Wvg-verordening Lelystad 2005).

Artikel 8.3 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8.4 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.