Organisatie | Lelystad |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | VERORDENING voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011 |
Citeertitel | Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad, na 1e wijziging, van15 december 2009.
1.Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-09-2011 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 13-09-2011 Flevopost, 21-9-2011 | Nr. B11-14999 |
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
De raad van de gemeente Lelystad,
op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 23 augustus 2011;
overwegende dat de raad op grond van artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning bij verordening regels moet stellen voor het door het college van verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem, en aan mensen met een psychosociaal probleem, ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;
met ingang van de datum van inwerkingtreding van de ‘Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011’ in te trekken de:
Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad
en vast te stellen de navolgende:
de Wet maatschappelijke ondersteuning;
een persoon die een voorziening aanvraagt op grond van de wet of de persoon namens wie een voorziening wordt aangevraagd op grond van de wet;
hetgeen naar het oordeel van het college als gangbaar bezit of als gangbare uitgave wordt aangemerkt;
belemmeringen, als gevolg van ziekte of gebrek, die een persoon ondervindt bij het gebruik of onderhoud van de woning en het zich verplaatsen in en om de woning en in het gebied van de gemeente Lelystad;
e.Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad:
het besluit van het college inzake de hoogte van de voorzieningen op grond van deze verordening;
een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend;
het college van de gemeente Lelystad;
het voor rekening van de aanvrager blijvende deel van de kosten dat in mindering wordt gebracht op de financiële tegemoetkoming;
de eenmalige of periodieke bijdrage die door de aanvrager aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK) moet worden betaald voor een voorziening in natura of een verleend persoonsgebonden budget;
een geldelijke tegemoetkoming in de kosten van een voorziening zoals bedoeld in artikel 19 van de wet;
gedeelte van een woongebouw dat niet behoort tot de onderscheiden woningen;
l.gemeenschappelijke voorziening:
een voorziening die aan meerdere personen met beperkingen wordt aangeboden;
de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de aanvrager staat ingeschreven;
n.huishoudelijke ondersteuning:
een voorziening, overeenkomend met de huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder h van de wet, voor hulp bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon of de leefeenheid waartoe een persoon behoort;
o.persoonsgebonden budget (persoonsgebonden budget):
een eenmalig of periodiek geldbedrag waarvan de aanvrager een noodzakelijke voorziening zelfstandig kan aanschaffen (= in eigendom verkrijgen) of bekostigen ;
voorziening die een persoon in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen;
een verblijfsruimte waarin een persoon met beperkingen, die vanwege een stoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen;
voorziening die een persoon in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
huishoudelijke ondersteuning, een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;
een voorziening die in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verleend;
een woning, waaronder tevens wordt verstaan een woonwagen of een woonschip indien voor permanente bewoning bestemd en geschikt;
woonplaats als bedoeld in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
voorziening in of verbouwing van een woning waardoor een persoon in staat wordt gesteld tot het normale gebruik van de woning.
2.Voor zover niet anders is bepaald, hebben de begrippen in deze verordening dezelfde betekenis als in de wet.
Artikel 1.2 Algemene bepalingen
Hoofdstuk 3 – Huishoudelijke ondersteuning
Een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning kan worden verleend indien door beperkingen het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken niet mogelijk is.
Artikel 3.2 Geen langdurige noodzaak
In afwijking van artikel 1.2, lid 4, onderdeel a, kan het college een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning verstrekken indien de voorziening niet langdurig noodzakelijk is.
Artikel 3.3 Wijze van verstrekken
klasse 1: 0 tot en met 1,9 uur per week;
klasse 2: 2 tot en met 3,9 uur per week;
klasse 3: 4 tot en met 6,9 uur per week;
klasse 4: 7 tot en met 9,9 uur per week;
Een voorziening voor huishoudelijke ondersteuning wordt niet verleend indien en voor zover de voorziening niet noodzakelijk is door de aanwezigheid van ondersteuning door mantelzorgers of vrijwilligers voor de oplossing voor het zich voordoende probleem, of de redelijkerwijs van de aanvrager zelf, of van anderen in diens omgeving zoals familieleden of huisgenoten, te verwachten gebruikelijke zorg.
Hoofdstuk 4 - Woonvoorzieningen
Artikel 4.1 Vormen woonvoorzieningen
De door het college te verlenen woonvoorzieningen kunnen bestaan uit een voorziening voor:
Een voorziening als bedoeld in artikel 4.1 kan worden verleend indien het normale gebruik van de woning wordt belemmerd door een in artikel 1.2, derde lid, bedoelde oorzaak en de aanvrager zijn hoofdverblijf in de woning heeft of zal hebben.
Artikel 4.5 Terugbetaling van woningaanpassingen
De woningeigenaar die voor de door hem zelf bewoonde woning een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel c, heeft ontvangen van meer dan € 25.000 en die binnen een periode van 10 jaar na de datum van gereed-melding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de gemeente een deel van de voorziening terug te betalen.
Artikel 4.6 Weigering of verlaging
Voor de in het vorige lid bedoelde woonvoorziening kan alsnog een hoger persoonsgebonden budget worden verstrekt indien binnen een jaar na de aanvraag geen geschikte woning beschikbaar is, of wanneer binnen een half jaar na de aanvraag geen geschikte woning beschikbaar is en de ernst van de beperking dusdanig is dat de primaire woonfuncties zoals bezoek van toilet of badkamer niet meer mogelijk zijn.
Indien de aanvrager een woonwagen bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel c, verlenen, indien:
Indien de aanvrager een woonschip bewoont, kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.1, onderdeel c, verlenen, indien:
In afwijking van artikel 4.2 kan het college een voorziening voor verhuizing en inrichting als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel a, verlenen aan een persoon die op verzoek van de gemeente de woning ontruimt ten behoeve een persoon met beperkingen.
In afwijking van artikel 4.2 kan het college voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening voor huurderving als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel f, verlenen aan de eigenaar van een woning teneinde deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking te kunnen laten komen van een persoon met beperkingen.
Artikel 4.13 Onderhoud, keuring en reparatie
Het college verleent een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel d, voor:
Artikel 4.16 Kosten van bouwkundige of woontechnische aard
Een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.1, onder c, kan betrekking hebben op de navolgende kosten:
het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom mits het honorarium niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in De Nieuwe Regeling (DNR 2005) van de Bond van Nederlandse Architecten en de noodzaak tot het inschakelen van een architect voortvloeit uit de aard, de omvang en de complexiteit van de betreffende aanpassing;
Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan wel door een derde wordt getroffen die blijkens raadpleging van het handelsregister als bedoeld in de Handelsregisterwet niet bedrijfsmatig op soortgelijke werkzaamheden is ingericht, worden de loonkosten niet bij de berekening van het persoonsgebonden budget betrokken.
Hoofdstuk 5 - Vervoersvoorzieningen
Artikel 5.4 Het recht op een vervoersvoorziening
De voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget voor sociaal vervoer zoals bedoeld in artikel 5.3, lid 2, kan worden verleend indien de aanvrager door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek voor het lokaal sociaal vervoer geen gebruik kan maken van het collectief systeem van aanvullend vervoer (Regiotaxi Flevoland).
De in het vorige lid bedoelde voorziening kan, in afwijking van artikel 1.2, lid 3, onderdeel c, ook worden verleend voor het buitenregionaal vervoer indien voor dat buitenregionaal vervoer geen gebruik kan worden gemaakt van vervoer per Valys en indien dat vervoer noodzakelijk is voor het onderhouden van wezenlijke contacten die uitsluitend door persoonlijk bezoek te onderhouden zijn en die noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de aanvrager in een sociaal isolement geraakt.
De voorziening voor de aanpassing van een auto zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel c, kan worden verleend indien de aanvrager door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek voor het sociaal vervoer geen gebruik kan maken van het collectief systeem van aanvullend vervoer (Regiotaxi Flevoland)
De voorziening in de vorm van een gesloten buitenwagen zoals bedoeld in artikel 5.1, onderdeel e, kan worden verleend indien de aanvrager door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van ca. 300 meter te verplaatsen en een scootmobiel door aantoonbare beperkingen door ziekte of gebrek niet als adequate voorziening kan worden aangemerkt.
Een voorziening als bedoeld in artikel 5.1 onderdelen d, e en f (open buitenwagen, gesloten buitenwagen, of andere vervoersvoorziening) wordt niet verleend wanneer de aanvrager naar het oordeel van het college niet beschikt over voldoende kennis en vaardigheden om aan het verkeer deel te nemen of om de voorziening te gebruiken, of wanneer de aanvrager weigert deel te nemen aan een training ter verkrijging van de vereiste kennis en vaardigheden.
Artikel 6.1 Vormen rolstoelvoorziening
De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:
De voorzieningen in de vorm van een rolstoel zoals bedoeld in artikel 6.1, onderdeel a, kan worden verleend wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen een onvoldoende oplossing bieden.
Een voorziening in de vorm van een elektrische rolstoel zoals bedoeld in artikel 6.1, onderdeel b, kan worden verleend wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en een handbewogen rolstoel geen adequate oplossing biedt.
Een voorziening in de vorm van een gemeenschappelijke rolstoelvoorziening zoals bedoeld in artikel 6.1, onderdeel d, kan worden verleend indien het regelmatig zittend verplaatsen van meerdere personen noodzakelijk is en hulpmiddelen, verstrekt op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling, een onvoldoende oplossing bieden.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening indien de onverkorte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.
Het college verhoogt jaarlijks per 1 januari de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad vermelde bedragen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011’.
TOELICHTING VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING LELYSTAD 2011
Toelichting hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
De begrippen behoeven geen nadere toelichting.
Artikel 1.2 Algemene bepalingen
Het kan gaan om vier soorten voorzieningen. In deze verordening is gekozen voor de term ‘huishoudelijke ondersteuning’ in plaats van ‘huishoudelijke verzorging’. De wetgever gebruikt weliswaar de term ‘verzorging’, maar ‘ondersteuning’ sluit meer aan bij de naam van de wet. Daar komt bij dat de voorzieningen voor ‘verzorging’ onderdeel uitmaken van de AWBZ en niet van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Concrete voorbeelden van gemeenschappelijke voorzieningen zijn er in Lelystad nog niet.
Een voorziening kan niet alleen worden verstrekt wanneer sprake is van (verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke) beperkingen, maar ook wanneer sprake is van een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Dit betreft de uitwerking van artikel1, lid 1 onder g sub 6° van de wet.
Wat betreft het ‘zich lokaal verplaatsen’: Het uitgangspunt voor deze wet is de verplaatsingsbehoefte over een afstand van maximaal 5 openbaar vervoerszones, te rekenen vanaf het woonadres. In Lelystad komt dit in de praktijk meestal neer op verplaatsingen binnen het grondgebied van de gemeente Lelystad (hoewel een verplaatsing van oost Lelystad naar Dronten, of van Lelystad Haven naar Almere Buiten, ook nog net binnen de vijf zones valt).
Lid 4, onderdeel a: langdurig noodzakelijk
Als algemene stelregel geldt dat slechts de voorzieningen die langer dan zes maanden nodig zijn als langdurig noodzakelijk kunnen worden aangemerkt en dus voor verlening op grond van deze verordening in aanmerking komen. Slechts bij huishoudelijke ondersteuning kan (op grond van artikel 3.2) van deze algemene voorwaarde worden afgeweken.
Lid 4, onderdeel b: goedkoopste adequate voorziening
Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verleend, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Een vergelijking kan worden gemaakt met de prijs van dezelfde voorziening zoals die kan worden aangeschaft bij de zorg- of hulpmiddelenleverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten.
Lid 4, onderdeel e: normale afschrijvingsduur
In deze verordening worden geen nadere regels gesteld aangaande het begrip “normale afschrijvingsduur”.
Lid 4, onderdeel f: kosten gemaakt voor datum besluit
In dit artikel is bepaald dat het college een voorziening weigert indien de aanvraag een financiële tegemoetkoming in, of een persoonsgebonden budget voor kosten betreft die de aanvrager voor de datum van het besluit naar aanleiding van die aanvraag heeft gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten. De reden hiervoor is dat het college in zo’n geval geen mogelijkheden meer heeft de noodzaak van de voorziening vast te stellen noch invloed heeft op de te verlenen soort voorziening. Zo zullen de verbouwingswerkzaamheden niet eerder mogen worden aangevangen dan het moment waarop het college een beslissing over een aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als de goedkoopste adequate voorziening beschouwt.
Lid 5, onderdeel b: algemeen gebruikelijke voorziening
Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als ‘algemeen gebruikelijk’ beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip ‘algemeen gebruikelijk’ is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden.
Blijkens de jurisprudentie gaat het om voorzieningen:
Een voorbeeld van een voorziening welke als “algemeen gebruikelijk” wordt aangemerkt, is de fiets met hulpmotor.
In de verordening is uitdrukkelijk toegevoegd wat in ieder geval onder ‘algemeen gebruikelijk’ wordt verstaan. Voor deze voorzieningen (eengreepskranen, thermostatische kranen, eenvousige beugels in douche of toilet, anti-slipvloeren en scootmobielbergingen) bestaat geen recht (meer) op een persoonsgebonden budget.
De wet bepaalt dat de aanvrager vrij is te kiezen voor het ontvangen van een voorziening in natura en het ontvangen van een persoonsgebonden budget. Deze vrijheid is echter niet ongelimiteerd. In Lelystad wordt, overeenkomstig het bepaalde in 6 van de wet, de keuze geboden tussen een voorziening in natura en een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget indien daar geen overwegende bezwaren tegen bestaan. De keuzemogelijkheid is er bijvoorbeeld niet bij de financiële tegemoetkoming voor vervoer, of bij de sportrolstoel, of bij de autoaanpassing. Dan bestaat slechts recht op de taxipas (tenzij de belanghebbende door aantoonbare beperkingen geen gebruik kan maken van de Regiotaxi) of een persoonsgebonden budget.
Deze artikelleden behoeven geen nadere toelichting.
Artikel 1.3 Eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning
De eigen bijdrage op grond van de algemene maatregel van bestuur met de naam Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006 450) bevat bepalingen die nagenoeg overeenkomen met de eigen-bijdrage-regeling voor de huishoudelijke verzorging zoals die gold tot 1 januari 2007 op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Ook na 1 januari 2007 komt de eigenbijdrageregeling voor de huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo geheel overeen met de eigenbijdrageregeling voor de resterende AWBZ-voorzieningen.
Het eerste lid bepaalt dat de eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning verschuldigd is gedurende de looptijd van de voorziening.
Het tweede lid bepaalt dat de eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006 450). Dat betekent dat de eigen bijdrage bestaat uit twee componenten:
Van de door artikel 4.1, tweede lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450) geboden mogelijkheid om de eigen bijdrage te verlagen, is geen gebruik gemaakt.
Artikel 1.4 Eigen bijdrage voor woonvoorzieningen
Op grond van de (in 2011 ingetrokken) Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad bedroeg de eigen bijdrage voor de woonvoorzieningen:
Ook was vastgelegd dat de eigen bijdrage niet verschuldigd was gedurende de looptijd van de voorziening (zoals bij huishoudelijke ondersteuning), maar gedurende slechts een jaar (= 12 maanden).
In afwijking hiervan is in deze ‘Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011’ vastgelegd dat de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen gelijk is aan de eigen bijdrage voor de andere Wmo-voorzieningen. Daarbij is vastgelegd dat de eigen bijdrage gedurende maximaal 39 perioden van vier weken verschuldigd is. Dit gold, op grond van artikel 4.1 lid 5 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006 450), al voor woningen in eigendom. Door artikel 1.4, eerste lid, van de verordening geldt de maximum termijn voor het betalen van de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen nu ook voor huurwoningen.
Het derde lid bepaalt dat de eigen bijdrage slechts verschuldigd is voor de woningaanpassingen.
Het vierde lid bepaalt dat de eigen bijdrage niet verschuldigd is voor een voorziening voor:
Artikel 1.5 Eigen bijdrage voor vervoersvoorzieningen
Anders dan in de ingetrokken Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad, bepaalt artikel 1.5 nu dat ook een eigen bijdrage verschuldigd is voor de volgende vervoersvoorzieningen:
De eigen bijdrage is gelijk aan de eigen bijdrage voor de overige Wmo-voorzieningen, zoals de eigen bijdrage voor huishoudelijke ondersteuning.
De toevoegingen ten aanzien van de termijnen gedurende welke de eigen bijdrage moet worden betaald, heeft betrekking op artikel 4.1, vijfde lid, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450). In dit Besluit is vastgelegd dat de eigen bijdrage gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken in rekening kan worden gebracht indien de voorziening bestaat uit het in eigendom (= als persoonsgebonden budget) verschaffen van een roerende zaak. Hoewel het dus reeds is voorgeschreven voor het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450) is, teneinde misverstanden te voorkomen, ook in lid 2 vastgelegd dat de eigen bijdrage voor als persoonsgebonden budget (= in eigendom) verstrekte vervoersvoorzieningen wordt beperkt tot maximaal 39 perioden van 4 weken.
Gaat het om een verstrekking in natura (= in bruikleen) van een open buitenwagen (scootmobiel), of een gesloten buitenwagen of een andere speciaal voor gehandicapten bedoelde vervoersvoorziening dan is de eigen bijdrage verschuldigd gedurende de looptijd van de voorziening – zie lid 1.
Artikel 1.6 Eigen bijdrage sportrolstoel
Artikel 4.1, lid 4, van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006 450) bepaalt dat voor een rolstoel geen eigen bijdrage verschuldigd is. Om misverstanden te voorkomen is in artikel 1.6 van de verordening vastgelegd dat ook voor de sportrolstoel geen eigen bijdrage verschuldigd is.
Toelichting hoofdstuk 2 – Algemene bepalingen persoonsgebonden budget
Artikel 2.1 Algemene voorwaarden persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De bepalingen in de verordening sluiten aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Gemeenschappelijke voorzieningen vallen niet onder deze eis. Ook kan er van worden afgeweken als ‘hiertegen overwegende bezwaren bestaan’. Ook leent een aantal voorzieningen zich niet voor de verstrekking in natura. Zo kan voor een woningaanpassing slechts een persoonsgebonden budget (afgestemd op de werkelijke kosten) worden verstrekt.
Lid 1 bepaalt dat de hoogte van een persoonsgebonden budget overeenkomt met de kosten van de goedkoopst mogelijke adequate voorziening in natura. Het college zal de hoogte van het persoonsgebonden budget dan ook vaststellen op het bedrag waarvoor het college de voorziening kan aanschaffen of financieren.
Lid 2 bepaalt dat een persoonsgebonden budget kan worden gemaximeerd door het door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad.
Daarbij gaat het overigens slechts om de kosten van:
Lid 3 bepaalt dat een persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor de periode die aanvangt op de dag waarop de voorziening is aangevraagd. Van deze regel kan op grond van individuele omstandigheden worden afgeweken.
Lid 4 bepaalt onder meer dat het persoonsgebonden budget uitsluitend mag worden gebruikt voor de betaling van de voorziening, welke adequaat en kwalitatief verantwoord moet zijn.
Lid 5 houdt in dat geen aanvullende voorziening wordt verstrekt voor de kosten van onderhoud en reparatie van een met een persoonsgebonden budget aangeschafte sportrolstoel of vervoersvoorziening. Een persoonsgebonden budget komt immers overeen met de goedkoopst mogelijke adequate voorziening in natura, waarin de kosten van onderhoud en reparatie zijn begrepen.
Lid 6 bepaalt dat voor de kosten van ondersteuning bij de besteding of de verantwoording van het persoonsgebonden budget geen individuele voorziening wordt verleend. Hierbij behoudt het college de vrijheid om een organisatie als de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in te schakelen voor de ondersteuning bij de besteding van het persoonsgebonden budget.
Artikel 2.2 Verlening persoonsgebonden budget
Dit artikel bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.
In lid 2 is vastgelegd dat er zo mogelijk een programma van eisen wordt bijgevoegd, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het programma van eisen is een belangrijk document.
Artikel 2.3 Verantwoording persoonsgebonden budget
De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgetten besteden conform de toekennings-voorwaarden. Het is dus aan het college om te bepalen hoe die controle plaatsvindt en kan daarbij kiezen tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle. Omdat het tweede lid het woord “desgevraagd” bevat, kan het college kiezen voor de steekproefsgewijze controle.
Artikel 2.4 Terugvordering persoonsgebonden budget
Mocht uit de (steekproefsgewijze) controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan wordt het teveel verstrekte teruggevorderd. Verrekening met nog te betalen andere persoonsgebonden budgetten is eveneens mogelijk.
Het tweede lid geeft aan wanneer van terugvordering of verrekening wordt afgezien. De mogelijkheid tot terugvordering of verrekening wordt daarmee ingeperkt.
Toelichting hoofdstuk 3 – Huishoudelijke ondersteuning
Dit artikel bepaalt onder welke basisvoorwaarden gebruik kan worden gemaakt van de voorziening voor hulp bij het huishouden. In aanmerking komen slechts de personen met een beperking.
Artikel 3.2 Geen langdurige noodzaak
Dit artikel bepaalt dat voor huishoudelijke ondersteuning kan worden afgeweken van de algemene regel dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn.
Artikel 3.3 Wijze van verstrekken
Lid 1 bepaalt dat hulp bij het huishouden in twee vormen kan worden aangeboden. Het kan gaan om hulp bij het huishouden in natura of om een persoonsgebonden budget (persoonsgebonden budget). Met het persoonsgebonden budget moet de aanvrager zelf hulp inhuren.
Lid 2 bepaalt hoe de omvang van de huishoudelijke ondersteuning in tijd wordt uitgedrukt. Dat kan in uren of in klassen, maar in de praktijk wordt de omvang van de benodigde huishoudelijke ondersteuning nagenoeg altijd uitgedrukt in uren.
Het tweede en derde lid betreffen een beperking van het recht op huishoudelijke ondersteuning verband houdende met de aanwezigheid van huisgenoten die in staat zijn tot de verlening van “gebruikelijke zorg”. Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere volwassen personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de AWBZ-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voor zover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden.
De Richtlijn indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden van de MO Zaak bevat (net als voorheen het “Protocol gebruikelijke zorg” van het Centrum Indicatiestelling Zorg) de richtlijnen die de indicatiestellers hanteren bij het bepalen van hetgeen van de huisgenoten mag worden verwacht bij de zorg voor elkaar. Deze richtlijnen worden in Lelystad nageleefd voor zover ze betrekking hebben op “huishoudelijke ondersteuning”.
Toelichting hoofdstuk 4 – Woonvoorzieningen
Artikel 4.1 Vormen woonvoorziening
Een aantal voorzieningen leent zich vooral voor de verstrekking in natura, een aantal andere voorzieningen leent zich meer voor de vorm van het persoonsgebonden budget. Het is niet mogelijk om bij woonvoorzieningen altijd te kiezen tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget. Zo kan voor een woningaanpassing (een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard) slechts een persoonsgebonden budget worden verstrekt dat wordt afgestemd op de werkelijke kosten. In die gevallen zijn er derhalve overwegende bezwaren (als bedoeld in artikel 6, lid 1 Wmo) tegen de verstrekking in natura.
Een woonvoorziening is volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de te verlaten woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast en dergelijke zijn niet van belang.
Een voorziening voor verhuizing en inrichting wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget, welk budget wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad. Hoewel het bij een persoonsgebonden budget in principe gaat om de (goedkoopst mogelijke) werkelijke kosten, zal, gelet op de aard van de kosten, in het algemeen het maximum bedrag worden verstrekt.
Een voorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard is bijvoorbeeld een persoonsgebonden budget voor aanpassingen in verband met CARA (vloerbedekking, gordijnen e.d.). Ook kan het gaan om hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen(welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd), of mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt (in bruikleen).
Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Wanneer de kosten van onderhoud en reparatie zijn opgenomen in de leaseprijs van de betreffende voorziening, wordt geen aparte voorziening verstrekt.
Een voorziening voor tijdelijke huisvesting kan worden verleend wanneer een persoon met beperkingen tijdens het aanbrengen van een woonvoorziening niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken. Dan kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een persoonsgebonden budget voor de dubbele woonlasten worden verstrekt.
Een voorziening voor huurderving kan worden verleend indien een persoon met beperkingen een aangepaste woning verlaat en door de aanpassingen niet binnen zes maanden een geschikte kandidaat voor de woning gevonden wordt. Aldus kan worden voorkomen dat voorzieningen te snel uit een woning worden verwijderd zonder dat voldoende tijd is genomen om een geschikte kandidaat voor de woning te vinden.
Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Het gaat dus om een zeer specifieke voorziening die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.
Dit artikel bepaalt onder welke basisvoorwaarden recht bestaat op woonvoorzieningen. In aanmerking komen niet alleen de personen met een aantoonbare beperking (ten gevolge van ziekte of gebrek), maar ook de personen met een chronisch psychisch probleem of met een psychosociaal probleem.
Artikel 4.3 Wijze van verstrekken
Dit artikel bepaalt dat de persoonsgebonden budgetten voor een woningaanpassing, voor onderhoud, keuring en reparatie, voor huurderving, voor verwijderen van voorzieningen en voor een uitraasruimte worden uitbetaald aan de eigenaar van de woning. De persoonsgebonden budgetten voor verhuizing, voor roerende woningaanpassingen en voor tijdelijke huisvesting worden uitbetaald aan de aanvrager.
Artikel 4.4 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling
Het college controleert of aan de voorwaarden bij de verlening van de voorziening is voldaan. Het overleggen van de in het tweede lid bedoelde verklaring dient ertoe om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de verleende voorziening alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.
Het persoonsgebonden budget voor de woningaanpassing moet overeenkomen met de werkelijke kosten. Bij woningaanpassingen is het niet doenlijk een adequate inschatting van de kosten van de goedkoopst mogelijke adequate voorziening te maken. Om deze reden zal de definitieve vaststelling van het persoonsgebonden budget pas kunnen plaatsvinden nadat de voorziening gereed is.
Artikel 4.5 Terugbetaling van woningaanpassingen
Met dit artikel wordt kapitaalvernietiging voorkomen. Met de in dit artikel bedoelde “woningeigenaar” wordt de gehandicapte aanvrager bedoeld die zelf de woning bewoont. Dit artikel heeft dan ook geen betrekking op de woningeigenaar die de woning verhuurt (zoals woningeigenaar Centrada).
De woningeigenaar is bij verkoop verplicht tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid is in lid 2 een bedrag van € 25.000 vrijgelaten. De regeling geldt immers niet voor woningaanpassingen beneden dit bedrag.
Ter illustratie van de toepassing van de afschrijvingsregeling het volgende voorbeeld. Indien een woning is aangepast voor € 75.000 en de eigenaar verkoopt deze woning na vijf jaar, dan dient hij terug te betalen: de aanpassingskosten minus € 25.000 x 50%. Dit percentage is berekend door de totale aanpassingskosten na aftrek van € 25.000 te stellen op 100 procent en dit te verminderen met een afschrijving van 50 procent (5 jaar maal 10 procent).
De termijn van tien jaar ligt ruim beneden de in de bouwwereld algemeen gebruikelijke afschrijvings-termijn van (afhankelijk van het soort bouwwerk) 12 tot 20 jaar.
Geen woonvoorziening wordt verleend indien de in of aan de woning gebruikte materialen (mede) de oorzaak zijn van de ondervonden beperking, zoals bijvoorbeeld een allergie. Een uitzondering geldt indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de aanvrager niet heeft kunnen reserveren, bijvoorbeeld in het geval dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de aanvrager lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor hij zijn woning dient te saneren.
Ook wordt geen woonvoorziening verleend indien de ondervonden beperking het gevolg is van achterstallig onderhoud of vocht en tocht, veroorzaakt door in de woning gelegen factoren. De eigenaar van een woning (al dan niet in de sociale huursector) dient zijn woning deugdelijk te onderhouden.
Voor de toegankelijkheid van de tuin wordt geen voorziening verstrekt, tenzij de voorziening noodzakelijk is om de woning te bereiken
c. Verhuizing vanuit een geschikte woning
Voor alle voorzieningen geldt als uitgangspunt dat deze slechts worden verleend indien ze noodzakelijk zijn. Verhuizing vanuit een geschikte woning kan dus niet leiden tot de verlening van Wmo-voorzieningen, tenzij de verhuizing, in het licht van bijzondere omstandigheden, als noodzakelijk kan worden aangemerkt.
d. Verhuizing voordat het besluit is genomen
Pas nadat het college een beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een zorgvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat het college een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de aanvrager tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat het college achteraf, nadat de aanvrager reeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bijzondere omstandigheden kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In het licht van deze (of andere) bijzondere omstandigheden kan de voorziening toch worden verleend.
e. Verhuizing naar niet meest geschikte woning
Natuurlijk moet in principe naar de meest geschikte woning worden verhuisd teneinde te voorkomen dat voor de nieuwe woning te veel woonvoorzieningen moeten worden verstrekt. Maar een uitzondering op deze regel is mogelijk, mits het college vooraf schriftelijk toestemming verleent.
f. Voor het eerst zelfstandig wonen
Deze bepaling heeft betrekking op de financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en inrichting. Deze tegemoetkoming kan niet worden verstrekt wanneer de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen. Deze bepaling is overgenomen uit de regels voor de bijzondere bijstand. Wel kan de woning van een gehandicapte, die voor het eerst zelfstandig gaat wonen, worden aangepast.
Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizen wordt slechts verstrekt indien naar een permanente woonruimte wordt verhuisd.
Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizen wordt niet verstrekt wanneer wordt verhuisd naar een AWBZ-instelling (zoals een verzorgingshuis) of een bij die instelling horende aanleunwoning. Het gaat bij een dergelijke verhuizing namelijk om kosten welke als “algemeen gebruikelijk” kunnen worden aangemerkt.
In het kader van de Wmo wordt geen woonvoorziening verstrekt voor hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen. Een voorziening kan immers slechts worden verstrekt voor permanente woonruimte. Voor een tweede woning wordt geen voorziening verstrekt omdat slechts voor één woning een voorziening kan worden verstrekt (met uitzondering van de voorziening als bedoeld in artikel 4.7). Ook een woonruimte in een AWBZ-instelling (zoals een verzorgingshuis) kan niet op grond van deze verordening worden aangepast.
j.In deze Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Lelystad 2011 is (ten opzichte van de ingetrokken verordening) toegevoegd dat geen recht meer bestaat op een persoonsgebonden budget voor de kosten van verhuizen wanneer het inkomen gelijk of hoger is dan 150% van de bijstandsnorm. Bij een dergelijk hoog inkomen worden de kosten als ‘algemeen gebruikelijk’ beschouwd.
Het tweede lid is (ten opzichte van de ingetrokken verordening) toegevoegd omdat moest worden voorkomen dat inwoners met een inkomen net boven het minimum geen enkele aanspraak meer op een vergoeding zouden kunnen maken.
Het derde lid beperkt de hoogte van het persoonsgebonden budget voor de kosten van een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard als bedoeld in artikel 4.1 sub c tot maximaal € 10.000.
Het vierde lid verzacht de bepaling in het derde lid met de bepaling dat alsnog een hoger persoonsgebonden budget kan worden verstrekt indien binnen een jaar na de aanvraag geen geschikte woning beschikbaar is, of wanneer binnen een half jaar na de aanvraag geen geschikte woning beschikbaar is en de ernst van de beperking dusdanig is dat de primaire woonfuncties zoals bezoek van toilet of badkamer niet meer mogelijk zijn.
Artikel 4.7 Bezoekbaar maken woning
In principe kan een voorziening slechts worden toegekend ten behoeve van de woning binnen de gemeente waarin de aanvrager zijn woonplaats heeft (artikel 1.2 lid 4 onderdeel c). Op grond van artikel 4.7 kan een uitzondering worden gemaakt indien de aanvrager in een AWBZ-instelling (binnen of buiten de gemeente) verblijft en regelmatig een bepaalde woning binnen de gemeente Lelystad bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen van bouwkundige of bouwtechnische aard te verlenen teneinde de aanvrager in staat te stellen de woonkamer en een toilet van die woning te bereiken en te gebruiken. De te verlenen woonvoorziening beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de aanvrager daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat geen volledige, maar slechts een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt en dat de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budgetaan een maximumbedrag is gebonden. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB kan het college ten aanzien van bezoekbaar maken nooit gedwongen worden meer dan het limitatief opgesomde te verlenen. Het college kan ook niet worden verplicht gebruik te maken van de hardheidsclausule.
De woonwagen wordt voor de toepassing van deze verordening als een woning gezien (artikel 1.1 lid 1 onder u). De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonwagens kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij andere woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.
Het woonschip wordt voor de toepassing van deze verordening als een woning gezien (artikel 1.1 lid 1 onder u). De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij andere woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.
De verlening van een voorziening voor verhuizing en inrichting aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een aanvrager de woning ontruimt, vormt een middel om te bereiken dat er een zo groot mogelijke voorraad aangepaste woningen in de gemeente beschikbaar wordt. Te denken valt aan de situatie waarin de band tussen de hoofdbewoner en de woningaanpassingen is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de persoon met de beperkingen). In dit geval kan de achterblijver – onder gelijktijdige aanbieding van een verhuiskostenvergoeding - worden verzocht naar een andere woning te verhuizen.
Wanneer een woning wordt vrijgemaakt, kan tweemaal een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verleend: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de persoon met beperkingen die naar de vrijgemaakte woning verhuist.
Artikel 4.11 Tijdelijke huisvesting
In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woning kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, en in die gevallen waarin de zorgvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen in de nieuwe woning nog in de te verlaten woning moet blijven wonen of tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan een financiële tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verleend voor de periode dat hij dubbele woonkosten heeft. Tot verlening van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget voor tijdelijke huisvesting kan worden overgegaan in die gevallen waarin die huisvesting en de bijbehorende kosten noodzakelijk zijn. Het maximale bedrag per maand is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.
Door de eigenaar van de woning een voorziening voor huurderving te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor een persoon met beperkingen. Het maximale bedrag per maand is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.
Artikel 4.13 Onderhoud, keuring en reparatie
Dit artikel bevat een overzicht van de voorzieningen voor welke het onderhoud, de keuring en de reparatie kunnen worden vergoed. Het overzicht betreft overigens geen limitatieve opsomming.
Artikel 4.14 Gemeenschappelijke ruimte
De tegemoetkoming voor aanpassingen aan de gemeenschappelijke ruimten werd in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten slechts verstrekt wanneer de aanvrager alleen via deze ruimten de eigen woning moest bereiken. Op grond van deze verordening kan de voorziening ook worden verstrekt wanneer de voorziening noodzakelijk is voor het aangaan van sociale contacten in de gemeenschappelijke ruimte.
Artikel 4.15 Verwijderen van voorzieningen
Woningbouwvereniging Centrada betaalt de kosten van het verwijderen van voorzieningen die minder dan € 4.538,00 hebben gekost. De gemeente kan dan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van het verwijderen van voorzieningen die meer hebben gekost.
Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is: zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning verwijderen en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere kandidaten toewijzen. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente er echter toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de gehandicapte verbroken wordt en er, gelet op de aard van de aanpassingen in de woning, geen geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning.
Artikel 4.16 Onderdelen woningaanpassingen
Dit artikel bevat de onderdelen van de woningaanpassing welke bij de berekening van de kosten van de woonvoorziening kunnen worden betrokken. Het gaat om 10% van de totaalkosten, echter met een maximum dat het college met Centrada overeen kan komen. Dat maximum bedraagt in 2011 nog € 410,02, maar het college kan (na overleg met Centrada) een hiervan afwijkend bedrag vaststellen.
Indien het college ook met een andere verhuurder een vergelijkbare overeenkomst sluit, kan de bedoelde onkostenvergoeding ook met die andere verhuurder worden overeengekomen.
Toelichting hoofdstuk 5 – Vervoersvoorzieningen
Artikel 5.1 Vormen voorzieningen
Van het collectief systeem van aanvullend vervoer kan gebruik worden gemaakt tegen een gereduceerd tarief van € 1,50 per rit (in de in 2011 ingetrokken verordening ging het om ‘een tarief dat overeenkwam met het normale tarief van het openbaar vervoer (blauwe strippenkaart)’.
Nadrukkelijk wordt niet meer gesproken over ‘het tarief dat overeenkomt met het normale tarief van het openbaar vervoer’.
Dit betekent dat 65-plussers, die gratis reisden met het reguliere openbaar vervoer (de stadsbus), niet langer ook gratis reizen met de Regiotaxi. Ook de 65-plussers zijn dus de € 1,50 per rit per Regiotaxi verschuldigd.
De prijs per rit is geen eigen bijdrage zoals bedoeld in de wet. Om deze reden wordt bij de berekening van de eigen bijdrage voor de overige voorzieningen geen rekening gehouden met de kosten van het vervoer per Regiotaxi Flevoland.
Naast het collectief vervoer kan ook worden gedacht aan de mogelijkheden voor het opzetten van scootmobielpools. Deze mogelijkheid moet in Lelystad nog ontwikkeld worden.
b. Persoonsgebonden budget voor vervoerskosten
Het persoonsgebonden budget voor de kosten van vervoer kan slechts in zeer bijzondere situaties worden verstrekt (gelet op artikel 5.4 lid 2) en wordt gemaximeerd door het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lelystad (zie artikel 5.3 lid 2).
Ook het persoonsgebonden budget voor een autoaanpassing kan slechts in zeer bijzondere situaties worden verstrekt.
d. Open elektrische buitenwagen (scootmobiel)
Een scootmobiel kan worden beschouwd als de vervanging van een fiets. Maar de scootmobiel is ook bedoeld voor korte afstanden die men normaal gesproken te voet aflegt en dus is een scootmobiel niet alleen voor afstanden waar men normaal gesproken de fiets voor gebruikt. Een scootmobiel vervangt dus ook het lopen.
e. Gesloten elektrische buitenwagen
Hierbij kan worden gedacht aan een vervoermiddel, gelijkend op een auto, waarvoor echter geen rijbewijs nodig is. Deze voorziening kan slechts worden verstrekt wanneer een scootmobiel geen adequate oplossing is.
f. Een ander speciaal voor gehandicapten bedoeld vervoermiddel
Gedacht kan worden aan een driewielfiets. Ook worden de speciale voorzieningen voor kleine kinderen (zoals kruiphulpmiddelen of aangepaste buggies) tot deze categorie gerekend.
Artikel 5.1 lid 2 sluit de verstrekking van een auto uit. In plaats van een auto kan immers een andere adequate voorziening (zoals een scootmobiel) worden verstrekt voor het lokaal vervoer.
Een fiets met hulpmotor (of trapondersteuning) evenmin wordt evenmin verstrekt omdat een fiets met hulpmotor (of trapondersteuning) in het algemeen tot de algemene bestaanskosten wordt gerekend. Zie hiervoor artikel 1.2, lid 5, onderdeel b.
In eerste instantie gaat het bij de rechthebbende om de persoon met de beperkingen zelf. Daarnaast kan ook een vervoersvoorziening worden verstrekt aan de ouders en/of de partners en/of de kinderen tot en met 12 jaar die op hetzelfde adres wonen als de persoon die recht heeft op een vervoerspas voor vervoer tegen gereduceerd per Regiotaxi Flevoland. Op grond van lid 2 kunnen zij immers voor het gereduceerde tarieftarief van € 1,50 per rit meereizen.
De begeleider van de pashouder kan gratis meereizen wanneer de pashouder niet zonder begeleider kan reizen in de Regiotaxi.
Artikel 5.3 Wijze van verstrekken
Er is geen volledige keuzevrijheid tussen een persoonsgebonden budget en de vervoersvoorziening in de vorm van de vervoerspas voor de Regiotaxi. De gemeente hoeft immers van de wetgever geen persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor het lokaal vervoer te verstrekken indien in de gemeente een adequate voorziening in de vorm van collectief aanvullend vervoer aanwezig is.
Ook de autoaanpassing wordt slechts als persoonsgebonden budget verstrekt, omdat de aard van de voorziening zich niet leent voor een verstrekking in natura. Er zijn derhalve overwegende bezwaren (als bedoeld in artikel 6, lid 1 Wmo) tegen de verstrekking in natura.
Maar wanneer het gaat om open buitenwagens (scootmobielen), gesloten buitenwagens of andere speciaal voor gehandicapten bedoelde vervoersvoorziening, dan kan worden gekozen tussen een voorziening in natura en een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Artikel 5.4 Het recht op een vervoersvoorziening
Recht op een persoonsgebonden budget voor het regionale vervoer bestaat slechts indien geen gebruik kan worden gemaakt van de Regiotaxi. Maar in principe kan bijna iedereen per Regiotaxi worden vervoerd (ook de rolstoelgebonden personen). Daarom zal de financiële tegemoetkoming voor het lokale vervoer slechts in zeer bijzondere situaties worden verstrekt.
De persoonsgebonden budget voor het buitenregionale vervoer kan slechts in zeer uitzonderlijke situaties worden verstrekt. Deze bepaling is ontleend aan de jurisprudentie, waarbij werd bepaald dat ook het buitenregionaal in zeer uitzonderlijke situaties tot de zorgplicht van de gemeente wordt gerekend. Het moet dan niet mogelijk zijn gebruik te maken van Valys.
Een voorziening voor een autoaanpassing kan alleen maar in zeer bijzondere situaties worden verstrekt wanneer geen gebruik kan worden gemaakt van de Regiotaxi Flevoland. Omdat Regiotaxi Flevoland in principe bijna iedereen kan vervoeren, ongeacht de aard van de handicap, zal de voorziening voor de autoaanpassing slechts bij zeer bijzondere omstandigheden kunnen worden verstrekt.
Een scootmobiel is een voor velen zeer geschikte vervoersvoorziening. In veel verordeningen van andere gemeenten is terug te vinden dat de scootmobiel slechts kan worden verstrekt indien de belanghebbende niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van 100 meter te verplaatsen. In Lelystad wordt de grens echter al jaren gelegd op 300 meter. Dat is een soepeler criterium dan 100 meter, want wie bijvoorbeeld nog maximaal 150 meter kan lopen, heeft in Lelystad, dankzij de 300-meter-grens, nog recht op de scootmobiel. In de praktijk maakt de 300-meter-grens overigens weinig verschil ten opzichte van de 100-meter-grens omdat het overgrote deel van de gebruikers van een scootmobiel zeer slecht ter been is en geen honderd meter kan lopen.
Een gesloten buitenwagen (zoals een Arola) is voor de situatie in Lelystad minder gewenst. Men kan met een gesloten buitenwagen niet op de fietspaden rijden en het rijden over de verkeersdreven levert gevaar op. Ook kan men niet zo dicht bij de bestemming in bijvoorbeeld winkelcentra komen als met een scootmobiel. Om deze redenen wordt in Lelystad al sinds de invoering van de Wet voorzieningen gehandicapten per 1 april 1994 nadrukkelijk de voorkeur gegeven aan de scootmobiel boven de gesloten buitenwagen. Een gesloten buitenwagen wordt daarom slechts in zeer bijzondere omstandigheden verstrekt, namelijk slechts wanneer de aanvrager door de ziekte of handicap geen gebruik kan maken van een scootmobiel. De 300-meter-grens is ook van toepassing bij de verlening van een gesloten buitenwagen.
Naast de vervoerspas, welke recht geeft op lokaal vervoer per Regiotaxi Flevoland tegen gereduceerd tarief van € 1,50 per rit, kan in Lelystad nog slechts één vervoersvoorziening (zoals een scootmobiel) worden verstrekt. Het is niet mogelijk daarnaast een duwwandelwagen, een driewielfiets of dergelijke voorziening te verstrekken. Door, naast de verstrekking van de vervoerspas, één andere vervoersvoorziening te verstrekken, voldoet de gemeente in voldoende mate aan de zorgplicht met betrekking tot het verstrekken van vervoersvoorzieningen.
Een voorziening in de vorm van een open buitenwagen (scootmobiel), gesloten buitenwagen of bijvoorbeeld een driewielfiets, kan slechts als een adequate voorziening worden aangemerkt wanneer de aanvrager in staat is verantwoord aan het verkeer deel te nemen of de voorziening op verantwoorde wijze te gebruiken. Is dat niet het geval, dan bestaat geen recht op de voorziening. De voorziening kan ook worden geweigerd wanneer de aanvrager weigert deel te nemen aan een training ter verkrijging van de vereiste kennis en vaardigheden.
Wanneer (in navolging van artikel 5.3 lid 4) wordt gekozen voor een persoonsgebonden budget voor de open buitenwagen (scootmobiel), de gesloten buitenwagen of de andere vervoersvoorziening (als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder d, e en f) dan is dat persoonsgebonden budget is mede bestemd voor het onderhoud, de reparaties en de verzekering van de voorziening.
Toelichting hoofdstuk 6 – Rolstoelen
Artikel 6.1 – Vormen rolstoelvoorziening
a en b: rolstoelen en rolstoelaanpassing
Een rolstoelvoorziening is te onderscheiden van een vervoersvoorziening. Een rolstoel voor uitsluitend buitenvervoer is een vervoersvoorziening en geen rolstoelvoorziening.
Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverlening. Een voorbeeld hiervan is een anti-dekubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de verlening van de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend. Een schootkleed bij een rolstoel wordt slechts verstrekt indien daarvoor de noodzaak is vastgesteld. De keuze voor een handbewogen rolstoel of een elektrische rolstoel is afhankelijk van de handicap.
Ook wanneer reeds een rolstoel is verstrekt, kan een sportrolstoel worden verstrekt.
d: gemeenschappelijke rolstoelvoorziening
Gedacht kan worden aan een rolstoelpool in een AWBZ-instelling.
Een rolstoel wordt verstrekt als die rolstoel noodzakelijk is voor het zich dagelijks, dan wel zeer regelmatig, zittend verplaatsen in en om de woning. Geen rolstoel wordt verstrekt wanneer hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, indien noodzakelijk, een rolstoel worden verstrekt in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik dagelijks noodzakelijk is.
Een elektrische rolstoel kan in het algemeen pas worden verleend wanneer een handbewogen rolstoel geen adequate oplossing biedt.
Een sportrolstoel kan worden verleend aan een persoon die zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.
Een aanvrager komt voor een rolstoel uit een rolstoelpool in aanmerking als het niet gaat om het dagelijks, maar wel om het regelmatig gebruik van de rolstoel.
Artikel 6.3 Wijze van verstrekken
Bij (elektrische) rolstoelen kan worden gekozen tussen de verstrekking in natura of als persoonsgebonden budget.
De sportrolstoel wordt echter slechts verstrekt als (gemaximeerd) persoonsgebonden budget. Er bestaan namelijk overwegende bezwaren (als bedoeld in artikel 6, lid 1 Wmo) tegen de verstrekking in natura. Zo kan de voorziening bij de verstrekking in natura niet worden gemaximeerd. Ook kan een sportrolstoel geen onderdeel uitmaken van de met de leverancier van rolstoelen af te sluiten overeenkomst, mede omdat het bij sportrolstoelen nooit gaat om standaard rolstoelen maar om rolstoelen die geschikt (en veelal aangepast) moeten voor de betreffende soort sportbeoefening en het niveau waarop de sport beoefend wordt. Door de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor de sportrolstoel voorziet de gemeente Lelystad op adequate wijze in een rolstoel voor recreatieve sportbeoefening.
In Lelystad wordt maximaal eenmaal per vier jaar een voorziening (in de vorm van een gemaximeerd persoonsgebonden budget) verstrekt voor een sportrolstoel.
Bewoners van AWBZ-instellingen zijn niet uitgesloten van het recht op een rolstoel op grond van de wet. Wel moet rekening worden gehouden met het recht op een rolstoel op grond van het Besluit zorgaanspraken AWBZ en de daarop gebaseerde Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ.
Het tweede lid bepaalt dat het persoonsgebonden budget, mede bestemd is voor het onderhoud, de reparaties en de verzekering van de rolstoel, de elektrische rolstoel of de sportrolstoel. Een persoonsgebonden budget komt immers overeen met de goedkoopst mogelijke adequate voorziening in natura en in het leasebedrag, waar het persoonsgebonden budget op wordt gebaseerd, zijn de kosten van onderhoud en reparatie begrepen.
Toelichting hoofdstuk 7 – Verkrijgen van voorzieningen
Slechts de formele voorwaarden voor het indienen van een aanvraag zijn vastgelegd. De nadere invulling is aan het college.
Artikel 7.2 Advies en classificatie
Door dit artikel wordt bepaald dat het college de beslissing op de aanvragen baseert op het advies van het een externe adviesinstantie zoals de MO Zaak (voorheen: het Centrum Indicatiestelling Zorg). Omdat de gemeente Lelystad ook zelfstandig (zonder extern deskundig advies) aanvragen wil gaan afhandelen, is toegevoegd dat het college de beslissing ook op ‘eigen onderzoek’ kan baseren.
In het tweede lid is vastgelegd dat, met het oog op de afstemming met de AWBZ, gebruik wordt gemaakt van de ICF-Classificatie.
Toelichting hoofdstuk 8 – Slotbepalingen
De hardheidsclausule geeft het college de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden, ten gunste van de aanvrager, van de bepalingen van de verordening af te wijken.
De indexering maakt al sinds 2005 onderdeel uit van de verordening (toen nog de Wvg-verordening Lelystad 2005).