Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Capelle aan den IJssel

Gemeenschappelijke Regeling tot instandhouding en beheer van de DCMR Milieudienst Rijnmond

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCapelle aan den IJssel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingGemeenschappelijke Regeling tot instandhouding en beheer van de DCMR Milieudienst Rijnmond
CiteertitelGemeenschappelijke Regeling tot instandhouding en beheer van de DCMR Milieudienst Rijnmond
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De raad heeft op 5 juli 1999 besloten tot toetreding tot de gemeenschappelijke regeling. De datum van bekendmaking van dit besluit, alsmede de vindplaats daarvan, is onbekend. Gelet op artikel 142 Gemeentewet is de datum van inwerkingtreding geschat op 5 augustus 1999.

De raad heeft op 26 maart 2007 ingestemd met de 17e wijziging van deze gemeenschappelijke regeling. De datum van bekendmaking van dit besluit, alsmede de vindplaats is onbekend. Gelet op artikel 142 Gemeentewet is de datum van inwerkingtreding geschat op 26 april 2007.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet gemeenschappelijke regelingen

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-07-201111-10-201419 e wijziging

27-06-2011

IJssel- en Lekstreekvan 06-07-2011

Raadsvoorstel 203892

Tekst van de regeling

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling tot instandhouding en beheer van de DCMR Milieudienst Rijnmond

 

 

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling en de daarop berustende besluiten wordt verstaan onder:

  • a.

    Lichaam: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • b.

    Deelnemers: de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten en

de provincie Zuid-Holland.

  • c.

    Derden: niet-deelnemers aan de regeling

  • d.

    Dienst: de DCMR Milieudienst Rijnmond

  • e.

    Gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Zuid-Holland

  • f.

    Provinciale staten: provinciale staten van Zuid-Holland;

  • g.

    Raden: de raden van de aan deze Gemeenschappelijke regeling deelnemende

gemeenten;

h.Regeling: de gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond

i Het bij de samenwerking betrokken gebied: de rechtsgebieden van de aan deze

gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten, alsmede het rechtsgebied van de provincie Zuid-Holland. voor zover dit betreft de samenwerkingsgebieden Rijnmond en Goeree-Overflakkee;

j.Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen

Artikel 2 Lichaam en belang

1.Er is een openbaar lichaam, genaamd Gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst

Rijnmond.

  • 2.

    Het lichaam is rechtspersoon. Het is gevestigd te Schiedam.

  • 3.

    Het lichaam is ingesteld met het oog op de zorg voor het milieu in het bij de samenwerking betrokken gebied.

  • 4.

    Tot de zorg van het lichaam behoort ook de leefomgeving en duurzaamheid.

Hoofdstuk 2 Inrichting, samenstelling en werkwijze van het bestuur

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 3 Het bestuur

Het bestuur van het lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

§ 2. Het algemeen bestuur

Artikel 4 Samenstelling

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit 19 leden.

  • 2.

    Provinciale staten wijzen uit hun midden, de voorzitter inbegrepen, en uit gedeputeerde staten 3 leden van het algemeen bestuur aan. Elk van deze leden heeft bij de besluitvorming in het algemeen bestuur 14 stemmen.

  • 3.

    De raad van de gemeente Rotterdam wijst uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders 2 leden van het algemeen bestuur aan. Elk van deze leden heeft bij de besluitvorming in het algemeen bestuur 21 stemmen.

  • 4.

    De raden van de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Ridderkerk, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne wijzen uit hun midden, de voorzitter inbegrepen en uit de wethouders elk 1 lid van het algemeen bestuur aan. Elk van deze leden heeft bij de besluitvorming in het algemeen bestuur 2 stemmen.

  • 5.

    In die gevallen waarin alle leden van het dagelijks bestuur zich krachtens enige bepaling van de Provinciewet van medestemmen in het algemeen bestuur dienen te onthouden, is voor die aangelegenheden de stemverhouding tussen de stemgerechtigde leden van het algemeen bestuur, in afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid, als volgt:

    • a.

      het lid dat in dat bestuur zitting heeft namens de provincie Zuid-Holland, heeft

33 stemmen;

  • b.

    het lid dat in dat bestuur zitting heeft namens de gemeente Rotterdam, heeft 33 stemmen;

  • c.

    de leden die in dat bestuur zitting hebben namens één van de overige gemeenten, hebben elk 2 stemmen.

    • 6.

      Provinciale staten en de gemeenteraden kunnen voor de door hen benoemde leden van

het algemeen bestuur plaatsvervangende leden aanwijzen, die de door hen benoemde leden bij afwezigheid vervangen. Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

7.Indien ten gevolge van de toepassing van artikel 36 de financiële bijdragen van de

deelnemers substantieel ten opzichte van elkaar wijzigen, doet het algemeen bestuur voorstellen aan de deelnemers om met toepassing van artikel 41 de stemverhouding zoals in het tweede en derde lid van dit artikel te wijzigen.

Artikel 5 Aanwijzing en ontslag

  • 1.

    De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats in de eerste vergadering van provinciale staten respectievelijk van de raden in nieuwe samenstelling, te houden op de dag met ingang waarvan provinciale staten respectievelijk de leden van de raad in oude samenstelling aftreden.

  • 2.

    Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden opengevallen plaats tot lid van het algemeen bestuur is aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 3.

    Het aanwijzen ter vervulling van plaatsen die om een andere reden dan bedoeld in het tweede lid openvallen, vindt plaats binnen één maand nadat die plaatsen zijn opengevallen.

  • 4.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur, alsmede het orgaan dat hen heeft aangewezen, op de hoogte.

  • 5.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt lid of voorzitter te zijn van het orgaan waardoor men krachtens het bepaalde in artikel 4is aangewezen, dan wel ophoudt wethouder of gedeputeerde te zijn.

  • 6.

    Het bestuursorgaan dat een of meer vertegenwoordigers in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan deze vertegenwoordigers ontslaan, indien deze het vertrouwen van dit bestuursorgaan niet meer bezit. Artikel 50 van de Gemeentewet (oud), dan wel artikel 50 van de Provinciewet (oud) is van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 7.

    In afwijking van het bepaalde in dit artikel 5 wijst de raad van een toetredende gemeente, voor de inwerkingtreding van de voor de toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling, uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders een lid van het algemeen bestuur aan.

Artikel 6 Incompatibiliteiten

Onverminderd het bepaalde in artikel 20 van de Wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt, met uitzondering van onderwijzend personeel.

Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, zij die in dienst van één der deelnemers dan wel het lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

Artikel 7 Vergaderingen

  • 1.

    Op het houden en de orde van vergaderingen van het algemeen bestuur zijn de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Provinciewet (oud) van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij de Wet gemeenschappelijke regelingen niet is afgeweken,

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

§ 3. Het dagelijks bestuur

Artikel 8 Samenstelling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit 6 leden, te weten: de voorzitter, een vice-voorzitter en vier andere leden.

  • 2.

    De vice-voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

3. Eén lid voor financiële aangelegenheden wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van gedeputeerde staten.

4. Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van de

colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Maassluis, Lansingerland,

Schiedam en Vlaardingen.

Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van de

colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht,

Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel en Ridderkerk.

Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van de

colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bernisse, Brielle,

Hellevoetsluis, Spijkenisse en Westvoorne.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan voor de door hem benoemde leden van het dagelijks bestuur uit zijn midden plaatsvervangende leden aanwijzen, die de door hem benoemde leden bij afwezigheid vervangen.

    De aanwijzing tot plaatsvervangend lid vindt plaats op bindende voordracht van het (de) college(s) dat (die) het betreffende lid heeft (hebben) voorgedragen.

    Het plaatsvervangend lid dat de voorzitter vervangt, treedt pas in diens hoedanigheid van voorzitter indien de vice-voorzitter afwezig is.

    Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het dagelijks bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    De op bindende voordracht van gedeputeerde staten aangewezen leden hebben ieder 9 stemmen.

    Het op bindende voordracht aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aangewezen lid heeft 18 stemmen. De overige leden hebben ieder 4 stemmen.

  • 7.

    De leden van het dagelijks bestuur treden af met ingang van de dag waarop zij krachtens het bepaalde in artikel 52, 1e lid, juncto artikel 13 lid 2 van de Wet aftreden uit het algemeen bestuur.

  • 8.

    De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die krachtens het bepaalde in het voorgaande lid zijn opengevallen, vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling, volgend op de dag waarop die plaatsen zijn opengevallen.

Artikel 9 Ontslag

  • 1.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijke mededeling aan het algemeen bestuur. Een lid dat ontslag heeft genomen, blijft niettemin zijn betrekking waarnemen totdat zijn opvolger die heeft aanvaard.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan één of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.

  • 3.

    Tussentijds verlies van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt terstond verlies van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur mee.

  • 4.

    De aanwijzing ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk.

Artikel 10 Vergaderingen

  • 1.

    Op het houden van en de orde van vergaderingen zijn de artikelen 28, 30, 31, 55, 57, 59 en 60 van de Provinciewet (oud) van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

  • 3.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 4.

    In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 5.

    Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 6.

    Op de vergadering, bedoeld in het vijfde lid, is het vierde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

§ 4. De voorzitter

Artikel 11 Aanwijzing

  • 1.

    De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen op bindende voordracht van gedeputeerde staten.

  • 2.

    De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Bij afwezigheid van de voorzitter wordt hij vervangen door de vice-voorzitter van het dagelijks bestuur.

§ 5 Overige bepalingen

Artikel 12 Bestuurscommissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan, naast commissies van advies, commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen.

  • 2.

    De instelling van een commissie, de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling alsmede de vaststelling van andere nadere regelingen met betrekking tot het functioneren van de commissies, geschiedt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 24 respectievelijk 25 juncto 52, eerste lid, onder e, f, g en h van de Wet.

Artikel 13 Tegemoetkoming kosten

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21, juncto 52, eerste lid, onder c van de Wet, een regeling vaststellen voor een vergoeding voor de werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten van de leden van het bestuur van het lichaam.

  • 2.

    Ten aanzien van de werkzaamheden en de kosten van de leden van de commissies, is het bepaalde in het vorige lid van overeenkomstige toepassing,

Hoofdstuk 3 Taken en bevoegdheden van het lichaam

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 14

Het lichaam heeft, in het kader van de in artikel 2, derde lid, vermelde zorg, tot taak het beheren en in stand houden van een gemeenschappelijke milieudienst: de DCMR Milieudienst Rijnmond.

§ 2. Bevoegdheden algemeen bestuur

Artikel 15 Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1.

    Met betrekking tot de uitoefening van de in artikel 14 genoemde taak berusten bij het algemeen bestuur alle bevoegdheid, die niet bij of krachtens deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter is opgedragen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 46 van de Wet en naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, is het algemeen bestuur in ieder geval belast met en bevoegd tot:

    • a.

      het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot, uittreding uit,

wijziging van of opheffing van de regeling;

  • b.

    het aangaan van geldleningen en van rekeningcourantovereenkomsten;

  • c.

    het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldleningen door anderen aan te

gaan;

d.het kopen, ruilen, vervreemden, bezwaren en in erfpacht aannemen of uitgeven van

roerende of onroerende zaken;

e.het doen van uitgaven voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze

uitgaven zijn geraamd, is goedgekeurd;

  • f.

    het voeren van rechtsgedingen en beroepsprocedures;

  • g.

    het berusten in een tegen het lichaam ingestelde rechtsverordening.

Artikel 16 Overdracht van bevoegdheden

Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Artikel 152, tweede lid, van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Bevoegdheden dagelijks bestuur

Artikel 17 Bevoegdheden dagelijks bestuur

1. Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het dagelijks bestuur belast met en bevoegd tot:

  • a.

    het dagelijks beheer van de dienst;

  • b.

    het toezicht op de dienst en al wat het lichaam aangaat;

  • c.

    de voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;

  • d.

    de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

  • e.

    het toezicht op het beheren van de financiën van het lichaam;

  • f.

    het toezicht op het beheren van de eigendommen van het lichaam;

  • g.

    het verhuren, verpachten of op andere wijze in gebruik geven van eigendommen van het lichaam;

  • h.

    het (ver)huren en pachten ten behoeve van het lichaam;

  • i.

    het nemen van conservatoire maatregelen, voordat wordt besloten tot het voeren van rechtsgedingen, het instellen van bezwaar en beroep alsmede het vragen om een voorlopige voorziening, ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

  • j.

    het voorstaan van de belangen van het lichaam bij andere overheden en andere instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor het lichaam van belang is;

  • k.

    het afkondigen van besluiten waarvan afkondiging bij wet of bij besluit van het algemeen bestuur is voorgeschreven;

  • l.

    het sluiten van overeenkomsten met derden ten aanzien van het verrichten door de dienst van werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel23, zesde lid.

    • 2.

      Het dagelijks bestuur kan voor de in het vorige lid genoemde bevoegdheden mandaat verlenen aan de directeur van de dienst met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 22 18 Openbaarheid van informatie

Het dagelijksbestuur van het lichaam stelt nadere regelen omtrent de openbaarheid van informatie als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur, met als uitgangspunten:

  • a.

    de verantwoordelijkheid voor het verschaffen van informatie berust bij dat bestuursorgaan van het lichaam, dat het rechtstreeks aangaat;

  • b.

    indien informatieverschaffing belangrijke maatschappelijke of politieke gevolgen kan hebben dient de deelnemer, op wiens rechtsgebied die informatie betrekking heeft, te worden gehoord.

Artikel 19 Verantwoording aan algemeen bestuur

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij geven ongevraagd aan het algemeen bestuur alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is, tenzij dit in strijd is met het openbaar belang.

  • 3.

    Zij geven, tezamen dan wel afzonderlijk, aan het algemeen bestuur, wanneer dit bestuur of één of meer leden daarvan hierom verzoekt, alle gevraagde inlichtingen, dit in strijd is met het openbaar belang.

  • 4.

    Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in het tweede en derde lid bepaalde.

Artikel 20 Verantwoording aan deelnemers

  • 1.

    Het algemeen en het dagelijks bestuur verstrekken aan de raden respectievelijk aan provinciale staten alle inlichtingen die door één of meer leden van die bestuursorganen worden verlangd, tenzijdit in strijd is met het openbaar belang.

    Het reglement van orde van het betreffende bestuur regelt de wijze waarop hieraan uitvoering wordt gegeven.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen, die door dit bestuursorgaan of één of meer leden daarvan worden verlangd, op de wijze die door dit bestuursorgaan is bepaald, tenzii dit in strijd is met het openbaar belang.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur is aan het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

§ 3. Bevoegdheden voorzitter

Artikel 21 Bevoegdheden voorzitter

  • 1.

    De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van de dienst.

  • 2.

    De voorzitter vertegenwoordigt de dienst in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

  • 3.

    De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur uitgaan.

Artikel 22 Verantwoording aan algemeen bestuur

  • 1.

    De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2.

    Hij geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

Hoofdstuk 4 Taken en bevoegdheden van de dienst

Artikel 23 Taken

  • 1.

    De dienst kan, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden, adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten op het gebied van de zorg voor de leefomgeving, het milieu en duurzaamheid.

  • 2.

    De dienst heeft in ieder geval tot taak het in standhouden van een meld.

  • 3.

    Naast de taak genoemd in het vorige lid heeft de dienst, in ieder geval alsmede met inachtneming van het ter zake door de deelnemer geformuleerde beleid de volgende taken:

    • a.

      Voor alle deelnemers:

      • -

        adviseren over en uitvoeren van taken van (onderdelen van) door gedeputeerde staten, colleges van burgemeester en wethouders en dagelijks besturen van de deelgemeenten te geven beschikkingen ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht;

      • -

        uitoefenen van (deel-) toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de in die wet in artikel 5.1.genoemde wetten en het adviseren over het toepassen van bestuursrechtelijke handhaving:

      • -

        uitvoeren van procedures conform de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht;

      • -

        multidisciplinaire taken in de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (m.u.v. de provincie Zuid-Holland);

      • -

        milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten die vallen onder het Besluit bodemkwaliteit voor zover het die activiteiten betreft:

      • -

        milieutoezicht bij bodemsanering, sanering van bedrijfsterreinen en lozing van grondwater bij bodemsanering en proefbronnering voor zover het die activiteiten betreft;

      • -

        ketengericht milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten.

    • b.

      Voor de provincie Zuid-Holland tevens:

      • -

        adviseren over door gedeputeerde staten te geven beschikkingen ingevolge de wet Hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden, het Vuurwerkbesluit en de Wet Luchtvaart;

      • -

        toezicht op de wet Hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden, het Vuurwerkbesluit en de Wet Luchtvaart en het adviseren over toepassen van bestuursrechtelijke handhaving;

      • -

        uitvoeren van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de Wet bodembescherming;

        uitvoeren van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de Wet geluidhinder;

      • -

        leveren van een bijdrage aan de beleidsontwikkeling van de provincie op het gebied van de leefomgeving, het milieubeheer en duurzaamheid;

      • -

        milieutechnisch adviseren over provinciale ruimtelijke plannen;

      • -

        uitvoeren van onderzoek en metingen op basis van op te stellen onderzoeks- en meetprogramma's;

      • -

        uitvoeren van werkzaamheden inzake milieueffectrapportages voor provinciale vergunningen, provinciale plannen en projecten;

    • c.

      Voor de gemeente Rotterdam tevens:

      • -

        uitvoeren van taken samenhangend met en voortvloeiend uit de Wet bodembescherming;

      • -

        uitvoeren van taken samenhangend met de Verordening bodembescherming Rotterdam, het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit, het Activiteitenbesluit (ondergrondse tanks), het Besluit verplicht bodemonderzoek op bedrijfsterreinen c.q. het handhavingsbeleid hiervan, de Bedrijvenregeling bodemsanering en de bodemparagraaf in de Bouwverordening;

-leveren van chemische adviezen;

  • -

    advisering over het milieubeleid van andere Rotterdamse diensten;

  • -

    ontwikkelen beleid op het gebied van milieubeheer in het algemeen, met accent op de thema’s bedrijven, huishoudens, bodem, lucht, geluid, externe veiligheid, energie, groen, water, duurzaam bouwen, verkeer en vervoer;

  • -

    mede ontwikkelen en uitvoeren van projecten met Rotterdamse burgers en organisaties;

  • -

    advisering op het gebied van ruimtelijke plannen;

  • -

    advisering en uitvoering van wettelijke procedures in het kader van milieueffectrapportages voor plannen en besluiten.

    • 4.

      Met betrekking tot de uitvoering en nadere invulling van de in het vorige lid sub a. tot en met c. genoemde taken worden door of namens het dagelijks bestuur en elk van de deelnemers schriftelijk werkafspraken gemaakt.

    • 5.

      In aanvulling op het bepaalde in het derde lid verricht de dienst op verzoek van een deelnemer – ook buiten het samenwerkingsgebied - andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden.

    • 6.

      Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in het derde en vijfde lid bedoelde taken, kan de dienst op verzoek van derden – ook buiten het samenwerkingsgebied - adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten.

    • 7.

      Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen, werkzaamheden als bedoeld in dit artikel gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het van kracht worden van deze gemeenschappelijke regeling strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die overeenkomstig dit artikel aan de dienst zijn opgedragen.

Artikel 24 Bevoegdheden

  • 1.

    Aan het bestuur van de dienst worden geen bevoegdheden gedelegeerd door de deelnemers.

  • 2.

    De colleges van de deelnemers alsmede de dagelijkse besturen van de deelgemeenten kunnen hun bevoegdheden ten aanzien van de bij of krachtens artikel 23 aan de dienst opgedragen taken, mandateren aan de directeur van de dienst.

  • 3.

    Ambtenaren van de deelnemers alsmede van de deelgemeenten kunnen ondermandaat verlenen aan de directeur van de dienst, voor zover zij hiertoe bevoegd zijn.

Hoofdstuk 5 Ambtelijke organisatie Personeel

Artikel 25 Aanstelling, schorsing en ontslag directeur

  • 1.

    Er is een directeur van de dienst.

  • 2.

    De directeur van de dienst wordt door het algemeen bestuur benoemd uit een door het dagelijks bestuur op te maken voordracht van ten minste twee personen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan de directeur schorsen en ontslaan.

Artikel 26 Taken en bevoegdheden directeur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt de instructie van de directeur vast.

  • 2.

    De directeur is belast met de leiding van de dienst en de zorg voor een juiste taakvervulling in de organisatie

  • 3.

    De directeur van de dienst fungeert als ambtelijk secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 4.

    De secretaris is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 5.

    De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de secretaris mede-ondertekend.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur regelt de plaatsvervanging van de secretaris.

Artikel 27 Aanstellen overig personeel

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is, binnen het raam van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie, belast met het aanstellen als ambtenaar, het tewerkstellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en het schorsen en ontslaan van het personeel van het lichaam, de directeur van de dienst uitgezonderd.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur van de dienst, tenzij het ambtenaren betreft die belast zijn met functies van leidinggevende aard die rechtstreeks onder de directeur ressorteren.

    Artikel 28 Rechtspositie personeel

    • 1.

      Op het personeel in dienst van het lichaam zijn de rechtspositieregelingen die zijn of zullen worden vastgesteld voor het personeel in dienst van de provincie Zuid-Holland, van overeenkomstige toepassing.

    • 2.

      Het dagelijks bestuur kan aan het provinciaal bestuur voorstellen doen met betrekking tot de vaststelling van uitvoeringsregelingen die, in verband met de specifieke taakuitoefening door de dienst, voor het personeel van belang worden geacht.

    • 3.

      Waar in de in het eerste lid bedoelde regelingen gesproken wordt van "provinciale staten", "gedeputeerde staten" dan wel "hoofd van dienst" wordt voor de toepassing in het kader van deze gemeenschappelijke regeling respectievelijk gelezen: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de directeur.

    Hoofdstuk 6 Financiële bepalingen

    § 1. De begroting

Artikel 29 Boekjaar

Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 30 Voorbereiding begroting

  • 1.

    De begroting wordt ingericht overeenkomstig het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Aan de begroting wordt een meerjarenraming toegevoegd.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp-begroting zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten.

  • 3.

    De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven.

  • 4.

    De raad van een deelnemende gemeente en provinciale staten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5.

    Het bepaalde in dit artikel is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van overschrijvingen vanuit de post "Onvoorziene uitgaven."

Artikel 31 Vaststelling begroting

1.Het algemeen bestuur stelt de begroting vast voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt.

2.Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient, aan de Minister van Binnenlandse Zaken.

3.Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting en begrotingswijziging aan de raden der deelnemende gemeenten en aan provinciale staten, die de minister van Binnenlandse Zaken ter zake van hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

Indien de begroting ongewijzigd wordt vastgesteld, kan worden volstaan met mededeling hiervan.

.

§ 2. Jaarrekening

Artikel 32 Vaststelling jaarrekening

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de rekening van het lichaam vast uiterlijk 1 juli, volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft en zendt deze vervolgens uiterlijk 15 juliaan de minister van Binnenlandse Zaken.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur voegt bij het voorstel voor de rekening een verslag van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de rekening, ingesteld door de overeenkomstig artikel 34 aangewezen deskundige.

  • 3.

    De rekening wordt ingericht overeenkomstig het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV).

§ 3. Beheer

Artikel 33 Financiële administratie

Het algemeen bestuur stelt regelen vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het financieel beheer van het lichaam.

Artikel 34 Controle

  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst één of meer deskundigen aan voor de controle op het financieel beheer en de administratie van het lichaam.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde controle regels vast.

§ 4. Financiële verplichtingen

Artikel 35 Betaling

  • 1.

    De deelnemers betalen uiterlijk 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november een voorschot in de kosten van het lopende boekjaar ten bedrage van 25% van het jaarbudget.

  • 2.

    Naar aanleiding van de administratie over de afzonderlijke kwartalen kan het dagelijks bestuur bepalen dat een van het in het eerste lid bedoelde bedrag afwijkend voorschot wordt betaald.

  • 3.

    Uiterlijk 1 juni vindt per deelnemer een eerste afrekening plaats over het voorafgaande boekjaar overeenkomstig het ontwerp van de voorlopige rekening.

  • 4.

    De definitieve afrekening vindt plaats binnen twee maanden na vaststelling van de rekening.

  • 5.

    In verband met de toetreding van een gemeente kan het dagelijks bestuur in afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel 39 voor het jaar van toetreding van deze gemeente een afwijkende regeling treffen inzake de vervaldata van voorschotten en de eerste afrekening.

Artikel 36Deelnameverplichting

  • 1.

    Met het oog op de voor hen uit te voeren taken als bedoeld in artikel 23, tweede en derde lid verbinden de deelnemers zich tot de financiële verplichtingen die na goedkeuring zijn opgenomen in de begroting 2004, inclusief de eerste wijziging daarop, als vertaling van de personele en materiële inzet ten behoeve van de uitvoering van die taken. De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd met het door het algemeen bestuur vastgestelde indexpercentage.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is mede van toepassing voor nieuwe deelnemers, met dien verstande dat als uitgangspunt geldt de goedgekeurde begroting, inclusief wijzigingen van het 1e volledige jaar na toetreding.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het volgende lid is een deelnemer gerechtigd, zonder wijziging van de regeling, wijzigingen in het niveau van uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taken te bewerkstelligen, voor zover de wijzigingen in financiële verplichtingen die daarvan het gevolg zullen zijn, gezamenlijk niet meer dan 25% van die verplichtingen bedragen.

  • 4.

    Wijzigingen als bedoeld in het vorige lid kunnen, indien zij een vermindering van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen tot gevolg hebben, jaarlijks niet meer dan 5% van die verplichtingen bedragen.

    Indien het totaal van de verminderingen van de in het eerste lid bedoelde financiële verplichtingen, als gevolg van wijzigingen als bedoeld in het vorige lid, op enig moment meer dan 10% van die verplichtingen bedraagt, zal de betreffende deelnemer ter zake van de verschuiving in de verdeling van overheadkosten aan het lichaam een afkoopsom verschuldigd zijn welke door het algemeen bestuur wordt vastgesteld.

    Indien daartoe naar het oordeel van het algemeen bestuur de noodzaak bestaat, is het gestelde in artikel 40, voor zover betrekking hebbende op de toewijzing van personeel, van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    De in het vorige lid derde en vierde lid bedoelde beperking is niet van toepassing op wijzigingen in de uitvoering van taken welke bekostigd wordt door middel van projectsubsidies ten behoeve van de uitvoering van bodemsaneringsprogramma's of de zonering industrielawaai, indien en voor zover een wijziging optreedt in de verstrekking van die subsidies.

  • 6.

    Op omvangrijker wijzigingen dan bedoeld in het derde en vierde lid van dit artikel is het bepaalde in artikel 41 van toepassing. De in het eerste lid genoemde verbintenis is op de aldus gewijzigde inzet en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 37 Garantstelling

  • 1.

    De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat het lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 2.

    Indien aan het algemeen bestuur van het lichaam blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet, respectievelijk een verzoek aan de Minister tot toepassing van artikelen 198 en 199 Provinciewet.

§ 5. Overige financiële bepalingen

Artikel 38 Leges

Het algemeen bestuur kan een regeling vaststellen met betrekking tot de heffing van leges voor het op aanvraag leveren van diensten.

Hoofdstuk 7 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 39 Toetreding

  • 1.

    Toetreding door andere gemeenten vindt plaats, indien meer dan de helft van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste 70/112 van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, daarin bewilligt.

  • 2.

    Het algemeen bestuur doet het nodige om de gevolgen van toetreding te regelen.

  • 3.

    De toetreding gaat in op de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de voor de toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden.

    Artikel 40 Uittreding

    • 1.

      Een deelnemer kan uittreden, indien meer dan de helft van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste 70/112 van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, instemt met de afwikkeling van de financiële en organisatorische gevolgen daarvan.

    • 2.

      Indien een deelnemer uit de regeling wenst te treden, zal in het kader van de in het eerste lid bedoelde afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan een toewijzing van personeel aan deze deelnemer plaatsvinden en zal er een compensatie verschuldigd zijn voor de overige rechten en verplichtingen.

    • 3.

      De hoeveelheid toe te wijzen personeel wordt bepaald op basis van de begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar van uittreding en betreft zowel het directe als het indirecte personeel.

    • 4.

      De hoeveelheid toe te wijzen indirect personeel en de overige rechten en verplichtingen worden bepaald op basis van de kostenverdelingen, welke zijn opgenomen in de begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar van uittreding.

    • 5.

      Compensatie voor de overige rechten en verplichtingen, als bedoeld in het tweede lid, zal in een bijdrage ineens voldaan worden. Deze bijdrage is gelijk aan driemaal de op de in het vierde lid aangegeven wijze bepaalde hoeveelheid overige rechten en verplichtingen.

    • 6.

      Uittreding kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van het jaar, volgende op dat waarin de voor uittreding noodzakelijk wijziging van de regeling in werking is getreden.

    Artikel 41 Wijziging

    De regeling wordt gewijzigd indien meer dan de helft van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste 70/112 van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, daartoe besluit.

Artikel 42 Opheffing

  • 1.

    De regeling kan worden opgeheven indien meer dan de helft van het aantal deelnemers, vertegenwoordigende ten minste 84/112 van het aantal stemmen in het algemeen bestuur, daartoe besluit.

  • 2.

    Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan vastgesteld, de raden en provinciale staten gehoord.

  • 3.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel, met inachtneming van het bepaalde in de leden 3 en 4 van artikel 40.

  • 4.

    Toewijzing van personeel aan de deelnemers zal plaatsvinden bij besluit van het algemeen bestuur.

  • 5.

    Bij ontbinding van het lichaam in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft het lichaam voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van zijn vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8 Archiefbescheiden

Artikel 43

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de bestuursorganen ingesteld bij de gemeenschappelijke regeling overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling, die aan gedeputeerde staten moet worden medegedeeld.

  • 2.

    Gedeputeerde staten oefenen toezicht uit op de krachtens het eerste lid aan het dagelijks bestuur opgedragen zorg voor de archiefbescheiden overeenkomstig het bij of krachtens de Archiefwet 1995, bepaalde, voor zover deze van toepassing zijn op de bestuursorganen van gemeenten.

  • 3.

    De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Rotterdam.

  • 4.

    De archivaris van de gemeente Rotterdam oefent toezicht uit op het in het derde lid genoemde beheer.

  • 5.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbestanden van de in deze regeling genoemde bestuursorganen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Rotterdam.

  • 6.

    De in het vijfde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van de gemeente Rotterdam.

Hoofdstuk 9 Geschillen, klachten en aansprakelijkheid

Artikel 44 Geschillenregeling

  • 1.

    Voordat over een bestuursgeschil als bedoeld in artikel 28 van de Wet de beslissing van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatieswordt ingeroepen, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan de Commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland.

  • 2.

    De commissaris hoort de bij het geschil betrokken partijen.

  • 3.

    Hij brengt binnen drie maanden advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

  • 4.

    Indien de aard van het geschil daartoe aanleiding geeft, dan wel indien een bestuursorgaan van de provincie partij is in het geschil, laat de commissaris zich bij de voorbereiding van het in het derde lid bedoelde advies bijstaan door twee door hem aan te wijzen burgemeesters van deelnemende, niet als partij bij het geschil betrokken gemeenten.

Artikel 45 Klachtenregeling

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht, een verordening klachtbehandeling vast.

  • 2.

    De ombudsman van de gemeente Rotterdam is bevoegd tot behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 46 Aansprakelijkheid

  • 1.

    Het lichaam verzekert zich tegen:

  • a.

    Burgerrechtelijke aansprakelijkheid (wettelijke en contractuele aansprakelijkheid) voor schade aan personen en goederen;

  • b.

    Wettelijke aansprakelijkheid voor vermogensschade.

  • 2.

    Indien en voor zover de verzekering een voor rekening van het lichaam komende schade niet dekt, komt deze voor rekening van de desbetreffende deelnemer binnen wiens aan de dienst opgedragen takenpakket de schadeveroorzakende gebeurtenis is voorgevallen.

Hoofdstuk 10 Slotbepaling

Artikel 47 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    Iedere wijziging hierop wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.

  • 3.

    Iedere wijziging hierop treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking als bedoeld in het vorige lid.

  • 4.

    De regeling kan worden aangehaald als “gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond.”

  • 5.

    Het lichaam zendt de wijzigingen op de regeling aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Nota van Toelichting wijziging gemeenschappelijke regeling

Algemene toelichting

De DCMR Milieudienst Rijnmond bestaat al sinds 1987 in zijn huidige vorm. De gemeenschappelijke regeling heeft sinds zijn oprichting diverse wijzigingen ondergaan. Deze wijzigingen werden veroorzaakt door toetreding van nieuwe participanten, maar ook door noodzakelijke aanpassingen van de regeling op wetswijzigingen en uitbreiding van het takenpakket (van met name de gemeente Rotterdam). De gemeenschappelijke regeling heeft inmiddels 18 wijzigingen ondergaan. De onderhavige wijziging (19e) is dermate omvangrijk, reden waarom deze in de vorm is gegoten van een integraal vast te stellen gewijzigde gemeenschappelijke regeling.

Wabo

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Alleen al de inwerkingtreding van deze wet vraagt om de 19e wijziging van de regeling. Met de komst van de Wabo per 1 oktober 2010 dienen de taken die in de gemeenschappelijke regeling zijn neergelegd, geherformuleerd te worden. Daarnaast komen er extra taken van de provincie naar de DCMR toe en wordt het grondgebied uitgebreid met Goeree-Overflakkee voor wat betreft een aantal provinciale taken. Deze taken dienen in de gemeenschappelijke regeling te worden opgenomen. Uit de omschrijving van de taken blijkt ook dat de regeling niet langer beperkt is tot de taken van zuiver een milieudienst. Inmiddels spelen ook de leefomgeving en de duurzaamheid een belangrijke rol.

Mandaat

Bij de totstandkoming van de gemeenschappelijke regeling is onderzocht of het mogelijk is om rechtstreeks aan de directeur van de dienst bepaalde bevoegdheden van de participanten te verlenen (waaronder vergunningverlening). Dit bleek met name met betrekking tot vergunningverlening niet het geval te zijn: mandateren aan niet-ondergeschikten was toentertijd slechts mogelijk indien een wettelijke regeling daarin uitdrukkelijk voorzag, hetgeen niet het geval was.

In de huidige Algemene wet bestuursrecht is in artikel 10:3 bepaald dat een bestuursorgaan mandaat aan niet-ondergeschikten kan verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet. Het mandateren van het verlenen van vergunningen is niet bij wettelijk voorschrift uitgesloten. Ook de aard van de bevoegdheid verzet zich niet tegen mandaatverlening. Het is daarom inmiddels ook wettelijk mogelijk om mandaat te verkrijgen voor onder andere het verlenen van vergunningen. De deelnemers kunnen derhalve de directeur mandateren voor diverse bevoegdheden.

De mandaatverlening is overigens niet gebaseerd op de gemeenschappelijke regeling, deze moet geschieden bij afzonderlijke mandaatbesluiten van de deelnemers. Het gaat hierbij om mandaat aan een niet-ondergeschikte. In de praktijk wordt hier al op ruime schaal gebruik van gemaakt.

Wettelijke bepalingen

In de gemeenschappelijke regeling zijn, naast de bepalingen uit de regeling zelf vele bepalingen uit de Wet gemeenschappelijke regelingen rechtstreeks van toepassing. Op een aantal plaatsen is er voor gekozen een bepaling uit de Wgr of de Provinciewet in de regeling over te nemen; dit is met name gebeurd bij bepalingen die zo belangrijk werden geacht dat die veelvuldig zouden moeten worden toegepast. Het opnemen van een aantal wetsartikelen heeft ertoe bijgedragen dat de regeling tamelijk omvangrijk is geworden. De regeling wordt er niet duidelijker op wanneer het ene artikel uit de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) of de Provinciewet wel en het andere niet wordt overgenomen. Om deze reden is ervoor gekozen bij deze wijziging van de regeling de tekst die rechtstreeks uit de Wgr of de Provinciewet komt niet langer te vermelden maar hier naar te verwijzen.

Financiële bepalingen

In het hoofdstuk waarin de financiële bepalingen zijn opgenomen zijn wel een aantal bepalingen uit de Wet gemeenschappelijke regelingen overgenomen. Gezien de belangrijke rol die de financiën spelen en de beperkte hoeveelheid van deze bepalingen (het gaat dan met name om de bepalingen in de nieuwe artikelen 30, 31 en 32) is ervoor gekozen deze expliciet in de regeling te laten staan. Verder is de financiële paragraaf aangepast aan de huidige wet en regelgeving. Er werd onder andere nog gesproken over de Comptabiliteitswet terwijl al enige tijd het Besluit Begroting en verantwoording van toepassing is. Het gevolg hiervan is dat ook de bijbehorende bijlage 3 is geschrapt.

Daarnaast zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd als gevolg van wijzigingen van wet en regelgeving. Ook is de kostenverdeelmethodiek van het oude artikel 37 losgelaten. Dit betekent dat dit artikel geschrapt is evenals de bijbehorende bijlage 2.

Dualisering

De wet dualisering provinciebestuur is op 12 maart 2003 in werking getreden (en de wet dualisering gemeentebestuur op 7 maart 2002). Deze wetten regelen de dualisering van de inrichting, de bevoegdheden en de werkwijze van het provinciebestuur (respectievelijk het gemeentebestuur) . De Wgr verklaart veel bepalingen uit de Provinciewet van overeenkomstige toepassing. Zonder nadere wettelijke voorzieningen zouden de gewijzigde bepalingen van de Provinciewet via de verwijzingen in de Wgr doorwerken op de verhouding binnen de gemeenschappelijke regelingen. Dit was ongewenst. In afwachting van nadere studie is een overgangsregeling vastgesteld, waarin de verwijzingen naar de vorige Provinciewet en de Gemeentewet bevroren werden. Deze overgangsregeling staat opgenomen in de Wet dualisering provinciebestuur. Deze overgangsregeling luidt als volgt:

“Voor zover bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen bij of krachtens de Provinciewet gestelde regels van toepassing zijn verklaard, blijven de bij of krachtens de Provinciewet gestelde regels zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, van toepassing.”

Dit betekent dat bij een verwijzing naar de Provinciewet of de Gemeente wet wordt verwezen naar het artikel de dag voor dualisering van de betreffende wet. Bij lezing van de regeling dient men hierop bedacht te zijn.

Bij de wijziging van de Provinciewet in verband met nieuwe voorschriften voor begroting en verantwoording (Besluit Begroting en Verantwoording) heeft dit artikel een toevoeging gekregen in de vorm van een tweede lid dat luidt:

“Het eerste lid is niet van toepassing op de artikelen 190 tot en met 219 van de Provinciewet en de krachtens deze artikelen vastgestelde regels.”

Consequentie van de toevoeging van deze bepaling is dat de nieuwe voorschriften van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en het Besluit accountantscontrole provincies en gemeenten ook op de gemeenschappelijke regeling van toepassing is. Voor de in dit tweede lid genoemde bepalingen gelden dus de bepalingen uit de nieuwe Provinciewet die op dit moment geldig is. Het is van belang dit in de gaten te houden bij verwijzingen naar de Provinciewet en de Gemeentewet.

Opbouw regeling

De indeling van de gemeenschappelijke regeling is ook kritisch bekeken. Het gevolg hiervan is dat een aantal artikelen zijn verplaatst zodat artikelen die bepaalde onderwerpen betreffen nu bij elkaar staan. Op deze manier is beoogd de regeling beter leesbaar te maken.

Tevens is ten behoeve van de toegankelijkheid bij elk artikel in de gemeenschappelijke regeling het onderwerp dat in het betreffende artikel wordt behandeld toegevoegd.

Overgangs- en slotbepalingen

In het hoofdstuk overgangs- en slotbepalingen zijn een groot aantal bepalingen geschrapt. De meeste bepalingen hadden betrekking op de overgang van de DCMR van het openbaar lichaam Rijnmond naar de gemeenschappelijke regeling DCMR Milieudienst Rijnmond.

Artikelsgewijs commentaar

Hoofdstuk 1

Artikel 1

Aan dit artikel zijn een aantal definities toegevoegd en ze zijn op alfabetische volgorde gezet.

Artikel 2

De DCMR beperkt zich niet meer tot alleen de zorg voor het milieu. De leefomgeving en de duurzaamheid vallen ook onder deze zorg.

Hoofdstuk 2

Artikel 4

Wijziging overeenkomstig de Wet. Deze tekst geeft aan dat een lid van het algemeen bestuur altijd een bestuurder dient te zijn. Dit bleek niet duidelijk uit de oude tekst.

Artikel 5

De in het zesde lid genoemde artikel 50 van de Gemeentewet betreft het artikel zoals deze luidde tot 6 februari 2002 en artikel 50 van de Provinciewet zoals deze luidde tot 12 maart 2003.Volgens artikel XV van de Wet dualisering provinciebestuur blijven bij of krachtens de Provinciewet gestelde regels zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de Wet dualisering provinciebestuur van toepassing, voor zover bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen bij of krachtens de Provinciewet gestelde regels van toepassing zijn verklaard. Zie ook de algemene toelichting.

Het zevende lid is verplaatst van de overgangsbepalingen naar dit artikel omdat deze bepaling handelt over aanwijzing van een lid van het algemeen bestuur, het onderwerp dat in dit artikel wordt behandeld. Zo staan alle bepalingen betreffende dit onderwerp bij elkaar.

Artikel 6

In artikel 20 van de Wet zijn nog een aantal zaken opgenomen die onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van het algemeen bestuur. Deze verwijzing naar het wetsartikel maakt de bepaling derhalve compleet.

Artikel 7

In dit artikel zijn alle bepalingen over het houden van de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur bij elkaar gezet. De in dit artikel genoemde verwijzing naar de artikelen in de Provinciewet betreffen verwijzingen van de Provinciewet zoals deze gold direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet dualisering provinciebestuur. Zie hierover ook de toelichting op artikel 3.

Het derde tot en met vijfde lid is geschrapt omdat daar naar verwezen wordt in het eerste lid. Het vermelden in de gemeenschappelijke regeling zou dan een herhaling worden. Om dezelfde reden is het oude artikel 8 van de gemeenschappelijke regeling geschrapt.

Artikel 8

Dit betreft een tekstuele wijziging.

Artikel 9

Er is nu een apart artikel over het ontslag opgenomen, ten behoeve van de leesbaarheid.

Artikel 10

In dit artikel wordt verwezen naar bepalingen over het houden en de orde van vergaderingen van het dagelijks bestuur. Hieronder vallen ook de bepalingen neergelegd in het oude artikel 12. Deze bepalingen zijn nu dan ook onder dit artikel gebracht.

Artikel 13 was een letterlijke overname de wettekst uit de Provinciewet. Door de toevoeging in het eerste lid van het nieuwe artikel 10 in de regeling wordt nu daar deze tekst verwezen. Het oude artikel 13 kan daarom worden geschrapt.

Artikel 11

Dit betreft een tekstuele wijziging.

Artikel 13

Een deel van de tekst is verwijderd omdat deze bepaling voor alle commissies geldt.

Hoofdstuk 3

Artikel 16

Hier wordt de mogelijkheid gegeven tot delegatie. Omdat het Algemeen Bestuur een lage vergaderfrequentie heeft kan het wenselijk zijn bepaalde bevoegdheden aan het Dagelijks Bestuur te delegeren. Op grond van artikel 10:15 Awb moet de overdracht van bevoegdheden berusten op een wettelijke grondslag. Deze wettelijke grondslag biedt artikel 46 Wgr in samenhang met de artikel XV Wet dualisering provinciebestuur en 152 Pw-oud.

In een delegatieverordening kunnen de voorwaarden die het algemeen bestuur wil laten gelden bij het gebruik van delegatie worden neergelegd.

Artikel 17

In het tweede lid wordt aangegeven dat bepaalde bevoegdheden in mandaat kunnen worden verleend aan de directeur. Door de toevoeging van het tweede lid aan dit artikel wordt uitdrukkelijk bepaald dat deze mogelijkheid bestaat.

Artikel 19

Dit artikel is aangepast aan de formulering van de huidige tekst van de Wet. Het vijfde lid van dit artikel is verplaatst naar artikel 22 over de verantwoording van de voorzitter, omdat er nu een apart artikel is over de bevoegdheden van de voorzitter.

Artikel 20

Het tweede lid van dit artikel is aangepast aan de formulering van de huidige tekst van de Wet.

Artikel 21

Om het plaatje van de bevoegdheden van de voorzitter helemaal compleet te maken is lid 1. toegevoegd.

Artikel 22

De verantwoording die de voorzitter dient af te leggen is nu in een apart artikel geregeld. Dit komt de helderheid ten goede. Het gegeven dat de voorzitter ook verantwoording dient af te leggen is gebaseerd op 179 Provinciewet.

Hoofdstuk 4

Artikel 23

In dit artikel zijn de taken opgenomen die de dienst in ieder geval gaat uitvoeren voor de deelnemers. In het eerste lid wordt bepaald dat de werkzaamheden verricht worden op het gebied van de zorg voor de leefomgeving, het milieu en duurzaamheid. Hieronder valt ook de veiligheid in relatie tot het milieu. Uit de woorden ”in ieder geval” is op te maken dat het niet gaat om een limitatieve opsomming. Ook andere taken kunnen aan de dienst worden opgedragen. De opsomming is zo op gebouwd dat deze begint met de taken die de DCMR voor alle deelnemers uitoefent. De taken uit de “package deal” tussen IPO, VNG, de UvW en de ministers van Justitie maken in ieder geval onderdeel uit van deze algemene taakomschrijving. Vervolgens worden de taken opgesomd voor een bepaalde groep van deelnemers of de deelnemers apart, indien van toepassing. In de werkplannen worden de taken / werkzaamheden verder uitgewerkt. In het artikel is toegevoegd dat de dienst op verzoek van deelnemers en derden ook buiten het samenwerkingsgebied werkzaamheden kan vervullen. In de praktijk wordt – met instemming van het bestuur – al ruimschoots van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Artikel 24

Tot op heden ontbrak er een duidelijke bepaling over de bevoegdheden die de dienst heeft. Om hier meer duidelijkheid in te geven is dit artikel toegevoegd.

Op grond van artikel 43 Wgr kunnen bevoegdheden ten aanzien van de uitvoering van de milieutaken door de dienst worden overgedragen (delegatie) aan het bestuur van de dienst. Dat is echter niet de bedoeling. Dit sluit aan bij de package deal die de Minister van VROM, het IPO en de VNG hebben afgesloten. De formele bevoegdheden moeten bij de provincie- respectievelijk gemeentebesturen blijven liggen en de provinciale en gemeentelijke bestuursorganen blijven verantwoordelijk. Om die reden bepaalt lid 1 expliciet dat geen bevoegdheden van de deelnemers aan het bestuur worden gedelegeerd.

Het mandateren van bevoegdheden aan de directeur is wel toegestaan. Zie hiervoor de algemene toelichting. Dit wordt in het tweede lid vastgelegd.

Hoofdstuk 5

Artikel 26

De rol van de directeur binnen de dienst is nu in een artikel bij elkaar gezet. Omdat de directeur deel uitmaakt van de ambtelijke organisatie en geen bestuursorgaan is dit artikel opgenomen in het hoofdstuk betreffende de ambtelijke organisatie.

Hoofdstuk 6

Artikel 30

In dit artikel zijn de bepalingen met betrekking tot de ontwerp-begroting bij elkaar gezet. In het eerste lid is opgenomen dat de begroting wordt ingericht overeenkomstig het Besluit Begroting en Verantwoording. De Provinciale Comptabiliteitsvoorschriften zijn dus niet langer van toepassing. Ook is de tekst van de artikelen aangepast aan de huidige tekst van de Wet.

Artikel 31

In dit artikel zijn de bepalingen bij elkaar gezet die de vaststelling van de begroting betreffen. Ook dit artikel is tekstueel aangepast aan de huidige tekst van de Wet.

Artikel 32

In dit artikel zijn de bepalingen betreffende de jaarrekening bij elkaar gebracht.

Artikel 35

Het vijfde lid van dit artikel was eerder een bepaling opgenomen onder de overgang - en slotbepalingen. De bepaling is nu als vijfde lid is aan dit artikel toegevoegd gezien onderwerp ervan. Zo staan alle bepalingen over de betaling in hetzelfde artikel.

Artikel 36

De indexering van de financiële bijdrage van de deelnemers is gewijzigd. Hiervoor wordt niet langer het prijsindexcijfer van de overheidsconsumptie gehanteerd, maar wordt jaarlijks door het algemeen bestuur een indexpercentage – gebaseerd op door de deelnemers aangegeven kaders - vastgesteld.

Artikel 38

Omdat deze bepaling (ook) financiën betreft is dit artikel in het financiële hoofdstuk opgenomen. Het stond in een paragraaf onder het kopje ” overige bepalingen” in het hoofdstuk over inrichting samenstelling en werkwijze van het bestuur. Daar is het minder makkelijk terug te vinden.

Hoofdstuk 7

Artikel 42

Het vijfde lid van dit artikel was een apart artikel. Omdat deze bepalingen ook de opheffing betreffen is die nu als lid vijf ondergebracht bij artikel 42.

Hoofdstuk 8

Artikel 43

Deze bepaling is gecorrigeerd door naar de juiste regelgeving te verwijzen.

De toevoeging in lid 5 betreft overbrenging van bescheiden jonger dan twintig jaar indien daar aanleiding toe bestaat en ruimte voor is.

Het zevende lid is geschrapt omdat dit niet meer van toepassing is.

Hoofdstuk 9

Artikel 44

Deze bepaling is aangepast aan de Wet.In artikel 28 van de Wet is een geschillenregeling voor gemeenschappelijke regelingen tussen gemeenten opgenomen. Naar analogie van deze regeling is de Minister bevoegd in geschillen binnen een gemeenschappelijke regeling waaraan een provincie deelneemt.

Artikel 45

Ter completering van de bepalingen over de klachtenregeling is lid 1 toegevoegd.

Hoofdstuk 10

Artikel 47

In dit artikel zijn nu alle slotbepalingen in een artikel bij elkaar gezet.