Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Roosendaal

Verordening op de heffing en invordering van baatbelasting riolering buitengebied cluster BV

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRoosendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van baatbelasting riolering buitengebied cluster BV
CiteertitelVerordening baatbelasting riolering buitengebied cluster BV
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën en economie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 216
  2. Gemeentewet, art. 222
  3. Aangevuld bekostigingsbesluit riolering buitengebied cluster BV/2006

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Beleidsregels aanwijzing belastingplichtige in een keuzesituatie

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-10-2008nieuwe regeling

25-09-2008

Gemeenteblad 2008/52, Roosendaalse bode 5-10-2008

AO/2008-60

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van baatbelasting riolering buitengebied cluster BV

De raad van de gemeente Roosendaal, in zijn vergadering van 25 september 2008,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 19 augustus 2008,

gelet op artikelen 216 en 222 van de Gemeentewet en het “Aangevuld bekostigingsbesluit riolering buitengebied cluster BV/2006” vastgesteld bij raadsbesluit van 29 juni 2006,

BESLUIT

vast te stellen de volgende verordening: “Verordening op de heffing en de invordering van baatbelasting riolering buitengebied cluster BV”

artikel 1. Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    een onroerende zaak:

    • a.

      een gebouwd eigendom;

    • b.

      een ongebouwd eigendom;

    • c.

      een samenstel van twee of meer aangrenzende gebouwde en/of ongebouwde eigendommen die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren.

  • 2.

    het bestemmingsplan:bestemmingsplan Buitengebied Roosendaal-Nispen Reparatieplan (BBRNR).

  • 3.

    bestemming:de voor een onroerende zaak van toepassing zijnde bestemming op grond van het bestemmingsplan, met inbegrip van de daarbij behorende gebruiksmogelijkheid.

  • 4.

    gebruiksmogelijkheid:de op de peildatum voor een onroerende zaak geldende mogelijkheden voor de oprichting van gebouwen c.q. gebruik ten behoeve van de in tabel als zodanig aangeduide functie, zulks met inachtneming van de bestemming en verleende vrijstelling.

  • 5.

    vrijstelling:op de peildatum verleende vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • 6.

    peildatum:de in artikel 222, derde lid van de Gemeentewet bedoelde peildatum voor de baatbepaling, i.c. 1 juni 2007.

  • 7.

    oppervlakte:het aantal volle vierkante meters van een onroerende zaak, voor zover deze vierkante meters zijn gelegen in een bestemming.

  • 8.

    tabel:de als bijlage bij dit besluit opgenomen tabel die bestaat uit de bestemming, gebruiksmogelijkheid, baatfactor en het belastingtarief zoals bedoeld in artikel 5.

artikel 2. Belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam “baatbelasting riolering buitengebied cluster BV” wordt in de vorm van een heffing-ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, waarop op de peildatum van toepassing is een bestemming als vermeld in artikel 5, en die op de peildatum zijn gebaat door de in lid 2 genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde voorzieningen omvatten:

    • a.

      het leggen van rioolleidingen;

    • b.

      het plaatsen van pompgemalen en putten;

    • c.

      het leveren en installeren van gemalen, voedingskasten, storingssignalering;

    • d.

      het verrichten van overige werken en werkzaamheden voor de onderdelen a, b en c.

artikel 3. Belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2.1, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2.

    Voor de toepassing van lid 1 wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2.2, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

artikel 4. Maatstaf van heffing

  • 1.

    De maatstaf van heffing is een bedrag per onroerende zaak.

  • 2.

    Indien in de periode gelegen tussen de peildatum en de datum van ingang van de heffing van deze verordening de eigendom, het bezit of beperkt recht van een gedeelte van een op de peildatum bestaande onroerende zaak is dan wel wordt overgedragen, wordt voor de vaststelling van de belastingschuld voor de na de overdracht op de datum van ingang van heffing bestaande onroerende zaken uitgegaan van een vaststelling van de belastingschuld volgens de volgende formule:

A/B x C x € 1,–

Voor deze formule geldt:

  • A.

    de oppervlakte met een bestemming als vermeld in artikel 5.1 van de na de overdracht op de datum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaak;

  • B.

    de oppervlakte met een bestemming als vermeld in artikel 5.1 van de op de peildatum bestaande onroerende zaak;

  • C.

    de belasting zoals deze ingevolge artikel 5 zou gelden voor de op de peildatum bestaande onroerende zaak op de peildatum van heffing, indien geen gedeeltelijke overdracht zou hebben plaatsgevonden.

artikel 5. Belastingtarief

  • 1.

    De belasting bedraagt per onroerende zaak het bedrag volgens de in de bijlage opgenomen tabel, waarop geheel of gedeeltelijk een bestemming zoals deze is opgenomen in de tabel van toepassing is.

  • 2.

    Indien voor een onroerende zaak meerdere bestemmingen zoals vermeld in lid 1 gelden, bedraagt de belasting de optelsom van de bedragen die ingevolge de tabel horen bij de verschillende bestemmingen.

artikel 6. Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 5 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin, dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk te worden ingediend bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar.

  • 2.

    Het belastingjaar loopt van 15 oktober tot 15 oktober van het jaar daarop volgend.

  • 3.

    De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van 5 jaren en een rentevoet van 5,25% per jaar.

  • 4.

    De belasting over de nog niet aangevangen belastingjaren kan worden afgekocht. Hiertoe dient een schriftelijk verzoek te worden ingediend bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar, voorafgaand aan het eerste belastingjaar van de periode waarop de afkoop betrekking heeft. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 15 oktober van het belastingjaar waarop de afkoop betrekking heeft nog te verschijnen belastingbedragen, berekend naar een rentevoet van 5,25% per jaar.

  • 5.

    a. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in artikel 5.1 eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag-ineens opgelegd voor de nog niet aangevangen belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

    • b.

      In afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig artikel 5.1 gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk te worden ingediend bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar.

  • 6.

    Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt – voor de verdeling van de resterende belastingschuld – de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 4 voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet aangevangen belastingjaren.

    De vaststelling van de resterende belastingschuld zoals bedoeld in de vorige volzin, geschiedt op basis van de volgende formule:

A/B x C x € 1,–

Voor deze formule geldt:

A: de oppervlakte met een bestemming als vermeld in artikel 5.1 van de na de overdracht bestaande onroerende zaak;

B: de oppervlakte met een bestemming als vermeld in artikel 5.1 van de voor de overdracht bestaande onroerende zaak;

C: de resterende belastingschuld voor de op het moment van de overdracht nog niet aangevangen belastingjaren, zoals deze gold voor de voor de overdracht bestaande onroerende zaak.

artikel 7. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

artikel 8. Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgende op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in lid 1 gestelde termijn.

artikel 9. Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

artikel 10. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de baatbelasting.

artikel 11. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de derde dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 15 oktober 2008.

artikel 12. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening baatbelasting riolering buitengebied cluster BV”.

 

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 25 september 2008

De griffier, De voorzitter,

Bijlage

Tabel zoals bedoeld in artikel 5 van de Verordening baatbelasting riolering buitengebied cluster BV

Tabel

 

 

 

 

Bestemmingsplan

Bestemming

Gebruiksmogelijkheid

Baatfactor

Belastingtarief

Bestemmingsplan Buitengebied Roosendaal - Nispen Reparatieplan (BBRNR)

 

 

 

 

BBRNR

Bestemming Landelijk Gebied met aanduiding agrarisch bouwblok

Wonen en agrarisch bedrijf toegestaan

2

€ 3.630,-

BBRNR

Bestemming Landelijk Gebied met aanduiding agrarisch bouwblok

Agrarisch bedrijf, wonen niet toegestaan

1

€ 1.815,-

BBRNR

Bestemming Landelijk Gebied met aanduiding agrarisch bouwblok

Wonen, agrarisch bedrijf niet toegestaan

1

€ 1.815,-

BBRNR

Bestemming Horecabedrijven, zoals aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en waarbij nachtverblijf niet is toegestaan, met een maximaal bebouwbare oppervlakte van 500 m2

Horecabedrijven en wonen toegestaan

2

€ 3.630,-

BBRNR

Bestemming Horecabedrijven, zoals aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en waarbij nachtverblijf niet is toegestaan, met een maximaal bebouwbare oppervlakte van 500 m2

Wonen, horecabedrijven niet toegestaan

1

€ 1.815,-

BBRNR

Bestemming Horecabedrijven, zoals aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en waarbij nachtverblijf niet is toegestaan, met een maximaal bebouwbare oppervlakte van 500 m2

Horecabedrijven, wonen niet toegestaan

1

€ 1.815,-

Behoort bij besluit van de gemeenteraad van 25 september 2008.

de griffier, de voorzitter,

Toelichting behorende bij de “Verordening baatbelasting riolering buitengebied cluster BV“

1. Algemeen

De Wet milieubeheer geeft de gemeente de zorgplicht voor het doelmatig inzamelen en transporteren van afvalwater. De aanleg van deze riolering voorziet in de uitvoering van het gemeentelijk rioleringsplan van de gemeente Roosendaal. Het addendum op het Gemeentelijk Rioleringsplan 2004-2008 met betrekking tot de aanleg van riolering in het buitengebied is door de gemeenteraad vastgesteld in zijn vergadering van 30 september 2004. Ter uitvoering van het aansluitplan heeft de gemeente Roosendaal riolering aangelegd in verschillende delen van het buitengebied van de gemeente. Een algemene regeling is dat indien niet is voorzien in een aansluitmogelijkheid op riolering binnen 40 meter van kadastrale grens, de rechthebbende van het eigendom zelf diende zorg te dragen voor een eigen zuiveringsvoorziening.

2. Bekostigingsbesluit

Om het verhaal van de kosten van de aanleg van de riolering te kunnen realiseren, heeft de gemeenteraad van de gemeente Roosendaal in zijn vergadering van 29 juni 2006 het “Aangevuld bekostigingsbesluit riolering buitengebied cluster BV” vastgesteld. Het aangevuld bekostigingsbesluit is deels gebaseerd op de Exploitatieverordening gemeente Roosendaal 1997 en voorziet in de mogelijkheid van privaatrechtelijk kostenverhaal in de vorm van exploitatieovereenkomsten. Het bekostigingsbesluit voldoet echter tevens aan de voorwaarden van een bekostigingsbesluit als bedoeld in artikel 222 van de Gemeentewet. Dit betekent dat het aangevuld bekostigingsbesluit tevens voorziet in de mogelijkheid om toepassing te geven aan baatbelasting.

In het aangevuld bekostigingsbesluit heeft de gemeenteraad het gebied aangegeven waarbinnen de onroerende zaken zijn gelegen die baat ondervinden van de aanleg van de riolering. Uitgangspunt voor het afbakenen van dit gebied is de aard van de te treffen voorziening: de aanleg van de riolering. Daarnaast heeft de gemeenteraad in het aangevuld bekostigingsbesluit de mate van verhaal vastgelegd in een vast bedrag voor alle onroerende zaken gezamenlijk ter grootte van

€ 37.000,-. In de tot het aangevuld bekostigingsbesluit behorende tabellen wordt inzicht gegeven in de mate van verhaal, in de vorm van een (gedifferentieerd) vast bedrag per gebate onroerende zaak. In de baatbelastingverordening zijn deze uitgangspunten thans overgenomen. De aanleg van de riolering in het onderhavige cluster BV is aangevangen op 17 oktober 2006 en de werkzaamheden zijn afgerond op 7 december 2006.

De aanleg van riolering in cluster BV maakt onderdeel uit van de aanleg van riolering in het totale buitengebied. Dit totale gebied kent 36 clusters. Uiteindelijk is per cluster een aangevuld bekostigingsbesluit vastgesteld. Het gemeentelijk beleid is erop gericht te komen tot overeenkomsten, strekkende tot verhaal van de toe te rekenen kosten, met de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van gebate eigendommen. Daarbij is onderkend dat de baatwerking van de gebate eigendommen onderling kan verschillen, een en ander afhankelijk van de bestemming en objectieve gebruiksmogelijkheden. Uitgangspunt daarbij is geweest dat de toe te rekenen kosten voor in beginsel gelijk gebate onroerende zaken, ongeacht het cluster waarin deze onroerende zaken zijn gelegen, gelijk dienen te zijn. Door de gemeenteraad is hiertoe in september 2005 een tabel vastgesteld waarin voor het totaal van de gebate onroerende zaken voor alle clusters gezamenlijk de toe te rekenen bijdrage in de kosten is vastgelegd. De uitgangspunten van deze tabel zijn, wat betreft het onderhavige cluster, in deze baatbelastingverordening verwerkt.

De gemeente Roosendaal verhaalt de kosten van de aanleg van de riolering zowel via het sluiten van overeenkomsten als via de baatbelasting. Voor die gebate onroerende zaken waarvoor geen overeenkomst is gesloten, verhaalt de gemeente Roosendaal de kosten via de heffing van een baatbelasting.

3. Bestemmingsplan

De onroerende zaken die een aansluitmogelijkheid krijgen op de nieuwe riolering en dus baat

ondervinden, zijn gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Roosendaal-Nispen Reparatieplan (BBRNR). In dit bestemmingsplan zijn bestemmingen opgenomen, waarin de gebruiks- en bebouwings¬mogelijkheden die voor een onroerende zaak gelden, in concrete en objectieve zin zijn vastgelegd. De bestemming van een onroerende zaak op de peildatum voor de baatbepaling zoals bedoeld in artikel 222, derde lid Gemeentewet, t.w. 1 juni 2007, is van belang voor de beoordeling van de vraag of, en zo ja in welke mate, de onroerende zaak is gebaat en het verschuldigd zijn van het bedrag voor de aanleg van de riolering. De bestemmingen die voor de beoordeling van de aanwezigheid en de mate van baat van de aangelegde riolering van belang zijn, bieden de mogelijkheid om op de onroerende zaak bebouwing op te richten. In het kader van de onderhavige belasting zijn alleen die bestemmingen relevant, op grond waarvan bebouwing mogelijk is voor die functies waarvoor het van belang is dat wordt voorzien in de aanleg van riolering, zoals woonfuncties, bedrijfsdoeleinden etc. De bestemmingen waarvoor dit geldt, zijn opgenomen in de tabel die als bijlage bij artikel 5 is gevoegd.

4. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1: Begripsomschrijvingen

Lid 1 bepaalt dat voor de afbakening van het belastingobject is uitgegaan van een gebouwd eigendom, een ongebouwd eigendom of een samenstel van twee of meer aangrenzende gebouwde en/of ongebouwde eigendommen die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren.

Lid 2 bepaalt wat verstaan dient te worden onder bestemmingsplan.

Lid 3 verwijst naar de bestemmingen die op de onroerende zaken van toepassing zijn, zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Deze bestemmingen zijn onder andere van belang voor de vaststelling van de objectieve gebruiksmogelijkheden (zie artikelen 4 en 5). Tot de bestemming behoort ook een op de peildatum verleende planologische vrijstelling, ontheffing etc., voorzover deze heeft geleid tot een in relatie tot de baatwerking relevante verandering in de gebruiks- en bouwmogelijkheden.

Lid 4 bepaalt wat verstaan dient te worden onder gebruiksmogelijkheid. De tabel voorziet in bestemmingen en gebruiksmogelijkheden binnen deze bestemmingen. Onder gebruiksmogelijkheden wordt verstaan de verschillende mogelijkheden van het gebruik van de gronden met het oog op het oprichten van gebouwen c.q. gebruik ten behoeve van de in tabel als zodanig aangeduide functie; zulks met inachtneming van de bestemming en een eventueel verleende vrijstelling. De gebruiksmogelijkheden zijn afhankelijk van de bestemming/vrijstelling.

Een voorbeeld: binnen de bestemming Agrarisch Gebied met aanduiding “bestaand agrarisch bedrijf” is het toegestaan een agrarisch bedrijf met een woning te realiseren. Het valt in het kader van de definitie van het begrip “onroerende zaak” niet uit te sluiten dat de gebruiksmogelijkheden van het agrarisch bedrijf en het wonen zich binnen de bestemming ook los van elkaar, in twee verschillende onroerende zaken, voordoen. In dit geval dient de belastingschuld te worden afgestemd op deze separate gebruiksmogelijkheden. Dat betekent in dit voorbeeld dat indien binnen de genoemde bestemming een afzonderlijke onroerende zaak met een woning is gelegen, binnen diezelfde onroerende zaak niet de gebruiksmogelijkheid van agrarisch bedrijf is toegestaan.

Lid 5 bepaalt wat verstaan dient te worden verstaan onder vrijstelling. Eventuele op de peildatum verleende binnenplanse vrijstellingen worden als onderdeel van de bestemming aangemerkt.

Lid 6 bepaalt de peildatum voor het meten van de baat zoals bedoeld in artikel 222, derde lid Gemeentewet. In dit artikel is het tijdstip van gebaat zijn opgenomen. Op grond van artikel 222, derde lid van de Gemeentewet mag dit tijdstip liggen uiterlijk één jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. De gemeente moet dit tijdstip in de verordening vermelden. De aanleg van de riolering is gestart op 17 oktober 2006 en geheel voltooid op 7 december 2006. Nu de peildatum in dit lid is gesteld op 1 juni 2007, wordt voldaan aan het gestelde in artikel 222, lid 3 van de Gemeentewet.

Lid 7 bepaalt wat verstaan dient te worden onder oppervlakte.

Lid 8 bepaalt wat verstaan dient te worden onder tabel.

Artikel 2: Belastbaar feit

Door middel van dit artikel maakt de kaart waarop de gebate onroerende zaken zijn aangegeven, deel uit van de belastingverordening. De gebate onroerende zaken zijn gelegen binnen de rode omlijning zoals deze op de kaart is aangegeven. Zoals hiervoor is aangegeven dient het gebate gebied te worden onderscheiden van het gebied dat door de gemeente Roosendaal in de heffing kan worden betrokken.

In dit artikel is het tijdstip van ‘gebaat zijn’ opgenomen. Voor een nadere uitleg hiervan wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, lid 6.

Voor de vraag of een onroerende zaak is gebaat, geldt dat er binnen 40 meter van de onroerende zaak een aansluitmogelijkheid op de riolering dient te zijn. Het criterium van 40 meter is gebaseerd op de criteria zoals opgenomen in de vigerende Lozingenbesluiten alsmede de bouwverordening. Zie voorts het arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 14 juni 2001, zaaknummer 99/30, waarin dit uitgangspunt is bevestigd. Voor de aanwezigheid van baat is tevens de bestemming die voor een onroerende zaak geldt van belang; een en ander is uitgelegd in deze toelichting in paragraaf 3 Bestemmingsplan. Is er op 1 juni 2007 sprake van een gebate onroerende zaak, dan wordt deze in de omslag betrokken, ongeacht of er later sprake is van een gewijzigde bestemming.

Als heffingmaatstaf wordt uitgegaan van een vast bedrag per onroerende zaak. Bij het bepalen van het tarief per onroerende zaak is uitgegaan van de situatie op de in artikel 2 genoemde peildatum. Een latere splitsing van een op de peildatum bestaande onroerende zaak heeft niet tot gevolg dat tweemaal het oorspronkelijke bedrag per nieuw ontstane onroerende zaak aan belasting wordt geheven. Voor de vaststelling van de belasting op de peildatum van ingang van de heffing van de bestaande onroerende zaak wordt in een geval van latere splitsing uitgegaan van een verdeling van de belastingschuld zoals deze geldt voor de op 1 juni 2007 bestaande onroerende zaak, over de op de datum van ingang heffing bestaande nieuwe onroerende zaken. Zie hiervoor voorts artikel 4, tweede lid en artikel 6, zesde lid van de verordening. De heffingsmaatstaf legt een nadrukkelijke relatie met de planologische situatie die op de peildatum 1 juni 2007 op een onroerende zaak van toepassing is. Het hanteren van deze maatstaven leidt er niet toe dat de in het aangevuld bekostigingsbesluit vermelde mate van verhaal wordt overschreden.

De voorzieningen die baat opleveren voor de gebate onroerende zaken zijn in lid 2 van dit artikel verwoord. Tot de voorzieningen wordt eveneens gerekend de vestiging van zakelijke rechten ten behoeve van de aangelegde leidingen, pompputten, etc.

Artikel 3: Belastingplicht

Ingevolge artikel 222, eerste lid Gemeentewet zijn belastingplichtig de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door de gemeente getroffen voorzieningen. Niet relevant is of de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht ook geldt als (feitelijke) gebruiker van de gebate onroerende zaak. Voor de vaststelling van de genothebbende wordt uitgegaan van de gegevens zoals deze blijken uit de kadastrale registratie, tenzij blijkt dat deze (rechts)persoon van de desbetreffende onroerende zaak geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Indien de kosten die zijn verbonden aan het treffen van de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid door de belastingplichtige krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van de betreffende onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4: Maatstaf van heffing

De gemeente is in beginsel vrij in het bepalen van de heffingsmaatstaf, mits het bedrag van de gemeentelijke belastingen niet afhankelijk wordt gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.

Gekozen is voor een maatstaf van een bedrag per onroerende zaak. Het gedifferentieerde vaste bedrag is gekoppeld aan een bestemming die op de onroerende zaak van toepassing is.

In lid 2 is vermeld dat in eerste instantie de belastingschuld is gerelateerd aan de situatie zoals deze voor een onroerende zaak geldt per peildatum van het meten van de baat: 1 juni 2007.

In het geval een gedeelte van de onroerende zaak na de peildatum doch voor de datum van ingang heffing is vervreemd, wordt de aldus vastgestelde belastingschuld vervolgens verdeeld over de uit deze onroerende zaak (nieuw) ontstane onroerende zaken op de datum van ingang van de heffing (i.c. 15 oktober 2008). De verdeling geschiedt naar rato van oppervlakte van de op de datum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaken. Hierbij wordt de oppervlakte bepaald door het aantal volle vierkante meters van de onroerende zaak, voor zover deze volle vierkante meters zijn gelegen in de bestemmingen die in de tabel zijn vermeld.

Artikel 5: Belastingtarief

Lid 1.

De belasting per onroerende zaak is afgestemd op de bestemming die op een onroerende zaak op de peildatum van toepassing is. De bestemming bepaalt in objectieve zin de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de onroerende zaak. In het kader van de onderhavige belasting zijn alleen die bestemmingen relevant, op grond waarvan bebouwing mogelijk is voor die functies waarvoor het van belang is dat wordt voorzien in de aanleg van riolering. Voor de bestemmingen die in dit lid zijn opgenomen, geldt dat het oprichten van gebouwen is toegestaan, zoals woningen, bedrijfsgebouwen, recreatiebebouwing, etc.

De omslag van kosten.

Zoals hiervoor is vermeld, worden de kosten omgeslagen overeenkomstig het gestelde in dit artikel. Deze wijze van omslag van de kosten leidt ertoe dat de gemeente Roosendaal niet meer kosten omslaat dan de mate van verhaal zoals is vastgelegd in het aangevuld bekostigingsbesluit.

De objectieve gebruiksmogelijkheden van een onroerende zaak op grond van het betreffende bestemmingsplan zijn van belang voor het bepalen van de mate van baat van een onroerende zaak.

De bestemmingen samen met eventuele aanduidingen in het bestemmingsplan en verleende (gebruiks)vrijstellingen/wijzigingen geven de mate van gebruiksmogelijkheid van een onroerende zaak aan. De voorzieningen betreffen de aanleg van riolering in het buitengebied, waardoor de baatwerking zich beperkt tot onroerende zaken waarbij de objectieve gebruiksmogelijkheden gericht zijn op het oprichten en gebruiken van woningen en andersoortige gebouwen (zie definitie Woningwet) welke een aansluitmogelijkheid op riolering verkrijgen. Voor een onroerende zaak waarvoor bijvoorbeeld uitsluitend de bestemming ‘bos/natuurgebied’ van toepassing is, geldt dat deze niet kunnen worden bebouwd met een woning of (bedrijfs)gebouwen, waardoor de baatwerking in verband met de aanleg van riolering als nihil respectievelijk verwaarloosbaar gering wordt aangemerkt. Voor het bepalen van de mate van baat van een onroerende zaak wordt uitgegaan van een op de peildatum van 1 juni 2007 vigerende planologische situatie, c.q. verleende ontheffing. Afhankelijk van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden is een baatfactor toegekend. Bij het bepalen van de baatfactoren is rekening gehouden met de onderlinge verschillen in gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Hiermee worden de verschillen in profijt tot uitdrukking gebracht. Indien binnen een bestemmingsplan bij een bestemming een onderscheid is gemaakt in de gebruiksmogelijkheden, bijvoorbeeld door bij een aanduiding bij die bestemming de maximale bebouwingsoppervlakte aan te geven, is bij een vergelijkbare bestemming in een ander bestemmingsplan eveneens een dergelijk onderling verschil in gebruiksmogelijkheden aangebracht.

De tabel.

In de tabel staan de bestemmingen, waarvoor zodanige bebouwingsmogelijkheden voor gebruiksfuncties zijn toegestaan dat sprake is van baat als gevolg van het verkrijgen van een aansluitmogelijkheid op riolering. Het gaat hier om een bouwmogelijkheid met gebouwen (elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt) en/of woningen. Hieraan is een baatfactor toegekend. In de tabel zijn verwerkt verleende vrijstellingen, wijzigingen en ontheffingen, waardoor een vergroting of verkleining van de gebruiksmogelijkheden van de onroerende zaak plaatsvindt en daarmee een bijbehorende aanpassing van de baatfactor. De baatfactor is vermenigvuldigd met het bepaalde bedrag van € 1.815,- en resulteert in het belastingtarief.

Lid 2.

Het is denkbaar dat voor een gebate onroerende zaak ook meerdere bestemmingen gelden. In dat geval wordt het belastingbedrag bepaald door de optelsom van de tarieven die ingevolge de tabel aan de verschillende bestemmingen worden toegerekend.

Artikel 6: Regeling inzake de heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

Op grond van artikel 222, vijfde lid van de Gemeentewet, kan op verzoek van de belastingplichtige de baatbelasting in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende maximaal 30 jaren worden geheven. De gemeente is verplicht daarvoor een regeling te treffen in de verordening.

De gemeente is van mening dat 5 jaar een redelijke termijn is voor het hanteren van een jaarlijkse belasting. Hierbij is rekening gehouden met de hoogte van de aanslag-ineens. Voor de bepaling van de hoogte van de jaarlijkse belasting wordt uitgegaan van de annuïteit van het bedrag van de heffing-ineens, uitgaande van een periode van 5 jaren en een rente van 5,25% per jaar.

In het geval van een jaarlijkse belasting geschiedt de bepaling van de annuïteit op het beginsel van ‘prenumerandoannuïteit’. Dit betekent dat de annuïteit wordt bepaald op basis van het uitgangspunt dat de jaarlijkse belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar.

Nu de maatstaf van heffing is bepaald op een bedrag per onroerende zaak, is een nadere regeling nodig voor de verdeling van de belastingschuld in geval van tussentijdse splitsing. Wordt een nadere regeling achterwege gelaten, dan zou dit betekenen dat voor de belastingschuld die oorspronkelijk was vastgesteld voor de onroerende zaak (voordat de splitsing plaatsvond), een hernieuwde belastingschuld in de plaats komt voor iedere nieuw ontstane onroerende zaak bepaald op de wijze zoals bedoeld in artikel 5. Een en ander kan betekenen dat de totale opbrengst het totaal van de gemaakte kosten overschrijdt, nu er in feite sprake is van een tussentijdse toename van het aantal onroerende zaken. De opgenomen nadere regeling voorziet erin dat de oorspronkelijk vastgestelde belastingschuld voor de aanvankelijk bestaande onroerende zaak wordt verdeeld over de nieuw ontstane onroerende zaken naar rato van de oppervlakte. Ook hiervoor geldt dat de oppervlakte wordt bepaald door het aantal volle vierkante meters van de onroerende zaken, voor zover deze volle vierkante meters zijn gelegen in de bestemmingen die in de tabel zijn vermeld. Een en ander leidt ertoe dat de totale belastingopbrengst niet toeneemt.

Artikel 7: Wijze van heffing

Geen toelichting.

Artikel 8: Termijn van betaling

Geen toelichting.

Artikel 9: Kwijtschelding

De reden van dit artikel is dat het heffen van baatbelasting is aan te merken als een betaling voor de aanleg van bepaalde voorzieningen van de gemeente.

Artikel 10: Nadere regels voor het college van burgemeester en wethouders

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor de heffing en invordering nadere regels te stellen. Hierbij kan gedacht worden aan regels over de berekening van de invorderingsrente.

Artikel 11: Inwerkingtreding en citeertitel

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van de belastingverordeningen bekendmaken. Dit geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit in het gemeenteblad dan wel bij gebreke daaraan, in een andere door de gemeente algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave. Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet treedt het bekendgemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag na de dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven. Voor de onderhavige verordening geldt dat deze met ingang van de derde dag na die van bekendmaking in werking treedt. Het feit dat de belastingverordening eerst in werking treedt na bekendmaking, houdt slechts in dat de gemeente voor dat tijdstip geen belastingaanslagen kan opleggen of bedragen kan vorderen. De aanslagen of gevorderde bedragen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing.

 

Als datum van de ingang van heffing is gehanteerd 15 oktober 2008.

 

Behoort bij besluit van de gemeenteraad van 25 september 2008.

 

de griffier, de voorzitter,