Organisatie | Bunschoten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terugvordering op grond van de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren gemeente Bunschoten 2010 |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering op grond van de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren gemeente Bunschoten 2010 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-03-2019 | nieuwe regeling | 07-12-2010 De Bunschoter, 22-12-2010 |
Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:
het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB);
het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 40 lid 3 van de Wet investeren in jongeren (WIJ);
het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB;
het terugvorderen van ten onrechte verleende inkomensvoorziening zoals neergelegd in de artikelen 54 tot en met 56 van de WIJ.
Een besluit tot toekenning van bijstand of inkomensvoorziening wordt herzien of ingetrokken indien:
het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB, of artikel 30c tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;
het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 44 lid 1 WIJ, of artikel 30c tweede en derde lid van de Wet Suwi heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van inkomensvoorziening;
Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.
De terugvordering van bijstand en inkomensvoorziening wordt verhoogd met de afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede met de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, tenzij verrekening van de belasting, premies en vergoeding kan plaatsvinden met de door het college nog af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.
Verhoging van de terugvordering met de afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede met de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet blijft achterwege, indien de vordering van bijstand of inkomensvoorziening is ontstaan buiten toedoen van de uitkeringsgerechtigde en hem niet kan worden verweten, dat de vordering niet is voldaan in het kalenderjaar, waarop deze betrekking heeft.
Terugvordering blijft achterwege voor zover de terugvordering betrekking heeft op bijstand en/of inkomensvoorziening die is uitbetaald meer dan zes maanden na de ontvangst van een duidelijk signaal van de uitkeringsgerechtigde, waaruit het college had moeten afleiden dat ten onrechte of te veel wordt betaald, tenzij sprake is van een schending van de inlichtingenverplichting.
Burgemeester en wethouders vorderen bijstand of inkomensvoorziening terug van de belanghebbende voor zover deze bijstand of inkomensvoorziening:
ingevolge artikel 52 WWB c.q artikel 37 WIJ bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand of inkomensvoorziening bestaat;
anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB beschikt of kan beschikken;
de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover inkomensvoorziening is verleend over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB beschikt of kan beschikken met dien verstande dat de onderdelen c, j, k, en n van het tweede lid van dat artikel niet van toepassing zijn;
Terugvordering van kosten gemaakt voor voorzieningen of werkleeraanbod
Burgemeester en wethouders vorderen bijstand die verleend is voor noodzakelijk geachte voorzieningen, als bedoeld in de artikelen 7 lid 1, sub a, 8 lid 1, sub a en 10, lid 1 WWB terug van belanghebbende indien niet of niet langer wordt meegewerkt aan een voorziening en dit belanghebbende, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, te verwijten valt.
Burgemeester en wethouders vorderen kosten gemaakt voor een noodzakelijk geacht werkleeraanbod, als bedoeld in de artikelen 11, lid 1, 12, lid 1, sub a en 14 WIJ terug van belanghebbende indien niet of niet langer wordt meegewerkt aan een werkleeraanbod en dit belanghebbende, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, te verwijten valt.
Terugvordering van gezinsleden of personen met wier middelen rekening had moeten worden gehouden
Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, of artikel 30c, lid 2 en lid 3, van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden met wier middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.
Indien de inkomensvoorziening overeenkomstig een norm als bedoeld in artikel 28 WIJ had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 44, lid 1, WIJ, of artikel 30c, lid 2 en 3, van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de inkomensvoorziening mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen bij de verlening van inkomensvoorziening rekening had moeten worden gehouden;
De in beleidsregel nummer 12 genoemde termijn is drie jaar indien:
het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB of artikel 44, eerste lid WIJ.
INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND OF INKOMENSVOORZIENING
Verplichtingen met betrekking tot de invordering
Indien bij de vaststelling van het aflossingsbedrag rekening is gehouden met bepaalde verplichtingen, waardoor het aflossingsbedrag lager is vastgesteld, verrichten burgemeester en wethouders een onderzoek naar de hoogte van het inkomen op het moment waarop naar verwachting de verplichting/verplichtingen niet langer aan de orde zal/zullen zijn. Verder wordt een onderzoek naar de hoogte van het inkomen verricht indien er (andere) gerechtvaardigde aanwijzingen/verwachtingen zijn op grond waarvan aangenomen kan worden dat het aflossingsbedrag niet meer in overeenstemming is met de draagkracht. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van het inkomensonderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.
Indien de belanghebbende binnen de termijn van twee weken na toezending van de aanmaning weigerachtig blijft met de nakoming van zijn betalingsverplichting, wordt een dwangbevel uitgevaardigd en vervolgens ten uitvoer gelegd door middel van:
verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, de inkomensvoorziening ingevolge de Wet investeren in jongeren, de uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 of bij het ontbreken van deze mogelijkheid
een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING WET WERK EN BIJSTAND EN WET INVESTEREN IN JONGEREN GEMEENTE BUNSCHOTEN
In de Wet Werk en Bijstand (WWB) is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Met de Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand, die begin 2004 door het college zijn vastgesteld, werd een nieuwe “wettelijke” basis gecreëerd om het destijds bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente vanaf 1 januari 2004 te kunnen continueren. Per 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Jongeren tot 27 jaar kunnen nu geen aanspraak meer maken op bijstand op grond van de WWB, maar eventueel op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ. Ook in de WIJ is het terugvorderen van ten onrechte verleende inkomensvoorziening een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders.
De WWB en de WIJ zijn beide een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand en de inkomensvoorziening achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand en de inkomensvoorziening alleen terecht komen bij die burgers die hierop recht hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het inkomensdeel van de WWB en de WIJ. Een eventueel overschot op dit budget kan vrij worden ingezet bijvoorbeeld voor extra re-integratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude of inkomensvoorzieningsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening niet terug te vorderen.
Gelet op de inwerkingtreding van de WIJ, de jurisprudentie en diverse recente aanpassingen in onder meer de WWB, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet SUWI), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het noodzakelijk de bestaande beleidsregels te wijzigen.
Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand of het recht op inkomensvoorziening door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.
Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWVWERKplein.
Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte inkomensvoorziening is verleend dan wordt in alle gevallen het recht op inkomensvoorziening naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan ook hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWVWERKplein.
Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.
Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.
De WWB en de WIJ geven aan het college de bevoegdheid onverschuldigd betaalde bijstand en inkomensvoorziening terug te vorderen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid hanteert het college het uitgangspunt dat onverschuldigd betaalde bijstand of inkomensvoorziening volledig wordt teruggevorderd. Daarbij wordt rekening gehouden met de volgende bepalingen.
Met bijstand of inkomensvoorziening wordt bedoeld netto bijstand en netto inkomensvoorziening indien deze in het jaar van uitbetaling wordt terugbetaald en bruto bijstand of bruto inkomensvoorziening vanaf het moment dat belasting en premies door de gemeente niet meer verrekend kunnen worden en wel vanaf 1 januari van het jaar volgende op het jaar van uitbetaling.
Van brutering van de terugvordering wordt afgezien in het geval en voor zover sprake is van een terugvordering, die is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende of hem niet kan worden verweten dat de vordering niet reeds is voldaan in het kalenderjaar, waarop deze betrekking heeft. Het gegeven dat betalingen ter aflossing van de gebruteerde vordering in het jaar van betaling door de belanghebbende aan de Belastingdienst kunnen worden opgegeven als negatieve inkomsten, brengt daarin geen verandering. Er valt immers niet met zekerheid te zeggen dat het verschil tussen het bedrag van de bruto- en de netto-terugvordering langs deze fiscale weg geheel wordt gecompenseerd.
Op grond van jurisprudentie mag het college de bevoegdheid tot terugvordering niet uitoefenen voor zover de terugvordering betrekking heeft op bedragen die zijn betaald meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal van de uitkeringsgerechtigde, waaruit het college had moeten afleiden dat ten onrechte of te veel wordt betaald. De gedachte daarbij is dat als gevolg van het niet adequaat reageren op het signaal de ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening onnodig is opgelopen.
Ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening
De hier omschreven situaties waarin bijstand wordt teruggevorderd zijn identiek aan de bepalingen van artikel 58 WWB c.q. artikel 54 WIJ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand of inkomensvoorziening moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels, in tegenstelling tot de formulering van artikel 58 WWB en artikel 54 WIJ, dwingend geformuleerd.
Bijstand of inkomensvoorziening is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand of inkomensvoorziening bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB of artikel 40, lid 3, WIJ en beleidsregel nummer 2 van de “Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren gemeente Bunschoten” eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.
aan de bijstand of de inkomensvoorziening die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen.
Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.
Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB of artikel 37 WIJ van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 4 WWB en artikel 37 lid 3 WIJ regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB of artikel 54 lid 1 sub b WIJ. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand of inkomensvoorziening.
Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarom de bijstand of de inkomensvoorziening bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Ook de onverschuldigd betaalde bijstand of inkomensvoorziening als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond van deze beleidsregel te worden teruggevorderd.
Er kunnen nog meer omstandigheden zijn waardoor de bijstand of de inkomensvoorziening bij nader inzien onverschuldigd betaald is. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand of inkomensvoorziening is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen.
Om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen worden soms voorzieningen ingezet, zoals bijvoorbeeld scholing. Voorzieningen en werkleeraanbod worden in beginsel voldaan uit het participatiebudget, hetgeen ook een vorm van bijstandsverlening of inkomensvoorziening is. In dit artikel is geregeld dat de kosten die verband houden met de voorziening of het werkleeraanbod teruggevorderd worden indien de belanghebbende verwijtbaar niet of niet langer deelneemt aan- of gebruik maakt van de voorziening of het werkleeraanbod.
Op grond van artikel 59 lid 2 WWB kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.
Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.
In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 8 en verder.
In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Er kunnen in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand of inkomensvoorziening ontving.
Wanneer een bijstandsvordering of een vordering van inkomensvoorziening door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden, hierbij wordt overigens het uitgangspunt dat in beginsel geen kwijtschelding plaats vindt inzake fraudevorderingen gehandhaafd.
Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels ongewijzigd overgenomen aangezien in de WWB en de WIJ een dergelijke bepaling niet meer voorkomt. Overigens wordt met de onder 12. sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 90% van de restsom tegen finale kwijting van het restant terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 90% van het restant kan worden geïncasseerd.
In de beleidsregels wordt meerdere keren gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat elk aflossingsbedrag, of dit nu is overeengekomen ingevolge een minnelijke betalingsregeling, of op basis van het terugvorderingsbesluit éénzijdig wordt medegedeeld, kan worden beschouwd als een betalingsverplichting.
Er is niet gekozen voor een algemene periodieke heronderzoekstermijn om te bezien of de hoogte van het inkomen aanleiding geeft de opgelegde aflossingsverplichting nader vast te stellen. In het verleden is gebleken dat een algemene heronderzoeksverplichting veel werk met zich brengt en er vaak geen ander aflossingsbedrag wordt opgelegd omdat de omstandigheden niet substantieel gewijzigd waren. Door nu het onderzoek te laten afhangen van te verwachten wijzigingen wordt getracht een effectiever en efficiënter instrument in te zetten. Voorbeelden zijn het aflopen van schulden/leningen waarmee rekening is gehouden, de verwachting dat tijdelijke dure woonruimte wordt verlaten, het meerderjarig worden van kinderen, de verwachting dat er een hoger inkomen zal komen omdat de opleiding en baan niet in overeenstemming met elkaar waren ten tijde van het vaststellen van de aflossingsverplichting.
De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening kwamen in de WWB niet meer terug en zijn ook niet opgenomen in de WIJ. Ook de directe executoriale titel van het terugvorderingsbesluit is sinds de invoering van de regeling in de Awb inzake geldschulden uit de WWB verdwenen en niet in de WIJ opgenomen.
De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend c.q de debiteur een inkomensvoorziening op grond van de WIJ ontvangt of een uitkering op grond van de IOAW, de IOAZ of het BBZ 2004), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag.
Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:
er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand of inkomensvoorziening, en de ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;
er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand of inkomensvoorziening alleen met bijstand, inkomensvoorziening of de genoemde uitkeringen kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een Wvg-vergoeding kan worden verrekend;
De Awb maakt het mogelijk de terugvorderingsbedragen te verhogen met te maken invorderingskosten (artikel 4:120 Awb). Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt wanneer er bij de invordering kosten moeten worden gemaakt. Dit zal voornamelijk het geval zijn als vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is en een deurwaarder ingeschakeld moet worden.
In bepaalde situaties kan invordering niet gerealiseerd worden zonder dat daarvoor grote inspanning en veel werk vereist is. In die gevallen wordt uit doelmatigheidsoogpunt afgezien van invordering. De grens die hiervoor gesteld is bedraagt € 100,-- In dergelijke gevallen dient de vordering afgeboekt te worden om de vordering uit de financiële administratie te krijgen.
In sommige beleidsregels is gekozen voor het (opnieuw) creëren van beleidsruimte. In principe zijn de beleidsregels dwingendrechtelijk geformuleerd. Zij dienen immers ter invulling van wettelijk gecreëerde beleidsruimte. Nieuw ontstane beleidsruimte kan worden vastgelegd in een beleidsnotitie of beleidsplan. Hierbij moet met name worden geacht aan een debiteurenbeleidsplan.