Organisatie | Bunschoten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels krediethypotheek en pand Wet werk en bijstand gemeente Bunschoten |
Citeertitel | Beleidsregels krediethypotheek en pand Wet werk en bijstand gemeente Bunschoten |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2007 | 01-01-2021 | nieuwe regeling | 24-04-2007 Onbekend |
Indien algemene bijstand wordt verleend mede op grond van artikel 50 van de Wet werk en bijstand (WWB) wordt ter meerdere zekerheid een recht van hypotheek c.q. pand gevestigd.
Indien bijzondere bijstand wordt verleend ten bedrage van € 2.000 of meer in een jaar en voldaan wordt aan de in artikel 50, tweede lid, onder b, van de WWB gestelde voorwaarde, wordt deze bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek c.q. pand.
De hypotheek c.q. pand, bedoeld in de beleidsregel 1, is ten hoogste de waarde van de woning, woonboot of woonwagen in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder d WWB.
Bij verkoop of bij vererving van de woning, de woonboot of de woonwagen en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van beleidsregel 6, laatste zin, en beleidsregel 7, tweede en derde zin, bijgeschreven rente, terstond afgelost.
Bij verkoop van de woning, de woonboot of de woonwagen kunnen burgemeester en wethouders wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek of pandrecht voor de aankoop van een andere woning, woonboot of woonwagen, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge de eerste zin afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde zin bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning, woonboot of woonwagen.
Aldus vastgesteld op 24 april 2007 door burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten.
Burgemeester en wethouders
J. P. van Velden M. van de Groep
secretaris/directeur burgemeester
TOELICHTING BELEIDSREGELS KREDIETHYPOTHEEK WET WERK EN BIJSTAND
De Wet werk en bijstand kent ten opzichte van de Abw een aantal wijzigingen in de regeling van de gevolgen voor de bijstand van het vermogen gebonden in voor bewoning bestemde zaken. In de eerste plaats is de nieuwe regeling niet alleen van toepassing op registergoederen (eigendom woning en woonschepen boven een bepaald tonnage), maar ook op niet-registergoederen, zoals woonwagens en woonschepen onder een bepaald tonnage. De Wet werk en bijstand beoogt hiermee de rechtsgelijkheid te bevorderen en het hiaat in te vullen dat in deze door de rechtspraak is geconstateerd.
Voorts is het aan de gemeente gelaten om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan niet wordt gezekerd door middel van een hypotheek- of, waar het niet-registergoederen betreft, pandovereenkomst.
Wat betreft het stellen van nadere voorwaarden waaronder bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of pandrecht dient te worden verleend, wordt aansluiting gezocht bij het tot 1 januari 2004 geldende Besluit krediethypotheek bijstand.
Onderhavige beleidsregels zijn in feite een aangepaste versie van het hiervoor genoemde Besluit.
Dit artikel verwijst naar artikel 50 WWB waarin de voorwaarden worden genoemd voor de verlening van bijstand in de vorm van een geldlening. Beleidsregel 1 geeft aan dat de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend onder verband van hypotheek c.q. pand.
Artikel 50 van de WWB spreekt niet over verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. Het tweede lid van artikel 50 duidt uitsluitend op verlening van algemene bijstand. Er van uit gaande dat er op het gebied van verlening van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening gemeentelijke beleidsvrijheid bestaat, wordt voor de bijzondere bijstand dezelfde systematiek gekozen. Dit betekent dat wanneer er recht bestaat op bijstand als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de WWB en deze bijstand is bijzondere bijstand ten bedrage van meer dan € 2.000 in een jaar (te rekenen vanaf de datum aanvraag), deze bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek c.q. pand.
Anders dan in de Abw kent de WWB nog maar één vaste vrijlating van maximaal het in artikel 34 lid 2 sub d genoemde bedrag. Om redenen van vereenvoudiging is voor het vermogen gebonden in de eigen bewoonde woning met bijbehorend erf gekozen voor één vaste vrijlating in plaats van voor een vrijlating aan de voet, verhoogd met de helft van het meerdere van het vermogen. Evenals in de Abw geldt deze vrijlating onafhankelijk van die van het bescheiden vermogen.
Voor de vaststelling van de waarde van een registergoed (woning en woonboot boven een bepaald tonnage) vindt aansluiting plaats bij de door de gemeente afgegeven WOZ-beschikking. Vanaf 2007 wordt de waarde van registergoederen elk jaar opnieuw bepaald en vastgesteld. Het ligt dan ook voor de hand bij de bepaling van de waarde van een registergoed aansluiting te zoeken bij de jaarlijks vast te stellen WOZ-waarde, waarbij de aanvraagdatum bepalend is voor de te hanteren WOZ-beschikking. Voordeel van deze handelwijze is, dat in het geval van een registergoed er geen sprake meer is van taxatiekosten.
Wat betreft het stellen van nadere voorwaarden waaronder bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of pandrecht dient te worden verleend, wordt aansluiting gezocht bij het tot 1 januari 2004 geldende Besluit krediethypotheek bijstand.
De onderhavige beleidsregels zijn in feite een aangepaste versie van het laatstgenoemde besluit.
Het ontbreken van een renteverplichting vergroot de ruimte voor het aflossen van de geldlening. De belanghebbende wordt zo eerder in staat gesteld weer eigen vermogen op te bouwen. Nog belangrijker is evenwel dat het risico van een mogelijk remmende werking van een krediethypotheek op het aanvaarden van betaalde arbeid tot een minimum wordt beperkt.
Voor de uitvoering werkt het afschaffen van de renteverplichting positief uit, doordat nu voorrang wordt gegeven aan de aflossing. De administratieve handelingen, die verbonden zijn aan het in rekening brengen van de rente zullen nu pas na vijftien jaar aan de orde komen tenzij er sprake is van schuldige nalatigheid in het voldoen van de aflossing (zie beleidsregel 7).
In samenhang met het vervallen van de renteverplichting is de aflossingsperiode volgend uit een vastgelegde aflossing van 10 procent per jaar bepaald op ten hoogste tien jaar. Dit houdt in dat jaarlijks in beginsel 10% van de schuld moet worden terugbetaald.
De periode van tien jaar waarin een aflossing wordt gevergd, begint in ieder geval te lopen vijf jaar nadat de uitkering is beëindigd. Per maand zal dan in beginsel een aflossing plaatsvinden die gelijk is aan het bedrag dat zou volgen uit tien jaar aflossing, dus 1/120 van de geldlening.
Het nieuwe inkomen kan echter zodanig zijn dat een hoger maandelijks aflossingsbedrag gevraagd zou kunnen worden. Daarom is aangegeven dat de aflossingsperiode ten hoogste tien jaar bedraagt.
Belanghebbende dient echter ook de mogelijkheid te hebben om een lager maandelijks aflossingsbedrag te betalen dan het bedrag dat volgt uit hetzij de aflossingsperiode van tien jaar, hetzij uit een hoger vastgesteld bedrag. Het inkomen kan daartoe aanleiding geven. Ook de aflossing van een geldlening onder verband van hypotheek c.q. pandrecht is een kwestie van maatwerk, waarbij met de omstandigheden in het individuele geval rekening dient te worden gehouden.
Rente is verschuldigd bij schuldige nalatigheid ten aanzien van het voldoen van de aflossing binnen de periode van tien jaar. Het rentepercentage is in dat geval gelijk aan de wettelijke rente voor niet-handelstransacties.
Na de aflossingsperiode van tien jaar is altijd rente verschuldigd om het verschil met andere leningen beperkt te houden. Deze rente is 3 procent lager dan de wettelijke rente. Wanneer en voor zover die rente niet kan worden betaald, wordt deze als vordering bijgeschreven bij het niet-afgeloste deel van de geldlening. Over deze rentevorderingen is geen rente verschuldigd. Dit in tegenstelling tot de rente bij schuldige nalatigheid, waarbij wel sprake is van rente over een rentevordering.
Wanneer sprake is van lagere aflossingsbedragen die niet kunnen worden gecompenseerd door hogere aflossingsbedragen op andere tijdstippen binnen de gehele aflossingsperiode, is de periode van ten hoogste tien jaar niet voldoende om de totale geldlening af te lossen. Het restant wordt in ieder geval afgerekend bij verkoop van de woning, woonboot of woonwagen en bij vererving. Dit komt er op neer dat voor het nog niet afgeloste deel van de geldlening uitstel van betaling wordt verleend. Aan de belanghebbende wordt overgelaten of deze toch aflossingen wil verrichten. De renteverplichting werkt daarbij als stimulans.
In beleidsregel 8, eerste zin, is geregeld dat bij verkoop van de woning, woonboot of woonwagen de geleende bijstand dient te worden terugbetaald, alsmede de eventueel bijgeschreven
rentevorderingen. Dat geldt ook bij verkoop tijdens het ontvangen van bijstand wanneer er dringende redenen zijn om te verhuizen.
In de tweede zin is echter bepaald dat burgemeester en wethouders een verwisseling van onderpand kunnen toestaan wanneer bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard
van belanghebbende daartoe aanleiding geven. Deze mogelijkheid komt er dus op neer dat belanghebbende het vrijgekomen vermogen niet hoeft in te zetten voor de bestaansvoorziening,
maar daarmee een meer passende woning kan aankopen. Aangezien de laatste hypotheek in verband met de bijstandsverlening is afgelost, ontbreken deze middelen voor de aankoop van een andere woning. Burgemeester en wethouders kunnen deze middelen als nieuwe lening onder verband van bijstandshypotheek ter beschikking stellen. Als voorwaarde hiervoor geldt dat belanghebbende het na afrekening vrijgekomen vermogen volledig inzet bij het kopen van een vervangende woning. Met deze uitzondering op het inzetten van vrijgekomen ermogen voor de bestaansvoorziening en de mogelijkheid tot het verstrekken van een nieuwe geldlening wordt vermeden dat een verhuizing wegens bijzondere omstandigheden nadeliger uitwerkt dan het aanhouden van de woning.
In gevallen waarin geen sprake is van een duurzame onderbreking, wordt de laatste berekening van het bedrag van de maximale geldlening gehanteerd. Voor zover het maximale bedrag van die geldlening nog niet is aangesproken, hetzij door voortijdige beëindiging van de bijstand, hetzij door inmiddels verrichte aflossingen, wordt de te verlenen bijstand ten laste daarvan geboekt. Is het maximale bedrag wel volledig aangesproken, dan wordt de bijstand verder om niet verleend.
Van een niet duurzame onderbreking is sprake zolang er nog geen twee jaar is verstreken. Deze periode wordt redelijk geacht. Is de onderbreking tussen de laatste dag van de vorige
bijstandsverlening en de eerste van de nieuwe bijstandsverlening langer dan twee jaar, dan wordt deze aangemerkt als een duurzame onderbreking. In dat geval dient er een nieuwe
hypotheek te worden gevestigd en wordt het verbruikte deel van de laatste geldlening als een op de woning drukkende schuld in de berekening meegenomen, dus overeenkomstig de handelwijze bij een bancaire hypotheekschuld.