Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
ISD Kop van Noord-Holland

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieISD Kop van Noord-Holland
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland 2014
CiteertitelOnbekend
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. N.v.t.
  2. N.v.t.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2014Nvt

12-12-2013

www.isdnoordkop.nl

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland 2014

Tekst van de regeling

Het algemeen bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst van de Kop van Noord-Holland,

gelezen het advies van de Cliëntenraad van 23 april 2013

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur, van 14 november 2013

gelet op

de Gemeenschappelijke Regeling Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland,

en artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet,

overwegende dat het noodzakelijk is om op grond van artikel 8 onder c van de Wet werk en bijstand bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30 van de Wet werk en bijstand,

BESLUIT

in te trekken Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland 2012 (4e versie).

vast te stellen de  Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland 2014.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand;

b. de gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 21 sub c van de wet;

c. woning: een woning, woonwagen, stacaravan of woonschip met een eigen toegang, waarbij  de was- en kookgelegenheid en het toilet niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners van het pand;

d. hoofdbewoner: de belanghebbende die de woning bewoont en verplicht is de huur te betalen of de eigenaar van de woning die de woning bewoont en de hypotheekrente en/of zakelijke lasten verschuldigd is;

e. de ander is:

- Degene die niet tot het gezin behoort, zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft als de

  alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin en met wie de kosten gedeeld kunnen

  worden;

f. de ander is niet:

- Het inwonende kind van 18 tot 21 jaar met een inkomen dat niet hoger is dan 50% van de

  gehuwdennorm;

- het inwonende studerende kind van 18 jaar en ouder met een inkomen dat niet hoger is dan

  € 800,-- per maand;

- degenen die zorgbehoeftig is;

g. zorgbehoeftig is degenen die door ziekte of één of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard niet in staat is een eigen huishouding te voeren, daar hij is aangewezen op zorg van anderen;

h. maximale toeslag; de toeslag bedoeld in artikel 25, 2e lid van de wet. 

 

Artikel 2 Categorieën
  • 1 Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend geldt een categorieaanduiding. Het gaat om de volgende categorieën:

    a. de alleenstaande als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a van de wet;

    b. de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub b van de wet;

    c. het gezin als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub c van de wet.

     

  • 2 De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor uitkeringsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten of daarmee gelijkgesteld, 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM VAN ALLEENSTAANDEN EN ALLEENSTAANDE OUDERS

Artikel 3 Alleenstaanden die de woning niet met een ander delen
  • 1 Voor de alleenstaande van 21 jaar bedraagt de toeslag 5% van de maximale toeslag.

  • 2 Voor de alleenstaande van 22 jaar bedraagt de toeslag 10% van de maximale toeslag.

  • 3 Voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder bedraagt de toeslag 20% van de maximale toeslag.

Artikel 4 Alleenstaanden die de woning met een ander delen
  • 1 Voor de alleenstaande van 21 jaar bedraagt de toeslag 5% negatief wat resulteert in een verlaging van de bijstandsnorm met 5% van de maximale toeslag.

  • 2 Voor de alleenstaande van 22 jaar en ouder bedraagt de toeslag 0% van de maximale toeslag.

  • 3 Voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder bedraagt de toeslag 10% van de maximale toeslag.

Artikel 5 Alleenstaande ouders
  • 1 Voor de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder in wiens woning geen ander woont bedraagt de toeslag 20% van de maximale toeslag.

  • 2 Voor de alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder in wiens woning een ander woont bedraagt de toeslag 10% van de maximale toeslag.

Artikel 6 Verlaging van de toeslag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders in verband met de woonlasten
  • 1 De toeslag genoemd in artikel 3, 4 en 5 wordt voor de hoofdbewoner van de woning verlaagd met:

    a. 15% als de woning een huurwoning is waarvoor geen huur verschuldigd is;

    b.  5% als de woning een huurwoning is waarvoor minder dan € 150,-- huur per maand

         verschuldigd is;

    c.  5% als de woning in eigendom is en niet belast is met hypotheek;

    d. 15% als er geen woning wordt bewoond.

     

  • 2 De toeslag wordt niet verlaagd als de woonlasten voor de hoofdbewoner door een derde worden betaald.

Hoofdstuk 3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM VAN GEHUWDEN

Artikel 7
  • 1 De norm wordt verlaagd met 10% als een ander in de woning woont.

  • 2 De norm voor gehuwden wordt verlaagd met:

    a. 15% als de woning een huurwoning is waarvoor geen huur verschuldigd is;

    b. 5% als de woning een huurwoning is waarvoor minder dan € 150,-- huur per maand

         verschuldigd is;

    c. 5% als de woning in eigendom is en niet belast is met hypotheek;

    d. 15% als er geen woning wordt bewoond.

  • 3 De norm wordt niet verlaagd als de woonlasten bedoeld in lid 2 van dit artikel door een derde worden betaald.

  • 4 De verlagingen op grond van lid 1 en 2 van dit artikel worden tegelijkertijd toegepast.

Hoofdstuk 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 8 Afstemming op de omstandigheden van de belanghebbende

De bepalingen in deze verordening laten de toepassing van artikel 18, lid 1 van de wet onverlet indien toepassing van de verordening tot een situatie leidt waarin onvoldoende rekening kan worden gehouden met de individuele situatie van de belanghebbende.

Artikel 9 Toepassing

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland 2014.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur van 12 december 2013.

B. Blonk, voorzitter     Drs. M.J. Scheltema de Heere, secretaris

Toelichting 1

Toelichting artikel 1

c.

De definitie van woning wijkt af van de definitie van artikel 3, 6e lid van de wet. Daarin is het begrip stacaravan niet genoemd. Kennelijk wordt onder woonwagen ook stacaravan verstaan. Om duidelijk te maken dat de Toeslagenverordening ook van toepassing is op bewoners van een stacaravan is dit begrip toegevoegd.

d.

Het begrip hoofdbewoner is gedefinieerd en naar dit begrip wordt verwezen in de artikelen als het gaat om het verlagen van de toeslag en de norm in verband met ontbreken van woonlasten of het hebben van lagere woonlasten. Hierdoor is uitgesloten dat de verlaging toegepast wordt voor belanghebbenden die inwonend zijn. 

e.

Het gaat om het kunnen delen van de kosten. Het is niet van belang of er werkelijk betaald wordt door de ander. Dit sluit aan bij de bedoeling van de wetgever en is bevestigd in jurisprudentie. De ander kan dus ook een kamerhuurder of kostganger zijn. Bij de laatste twee is er geen sprake van kostendeling als zij in een zelfstandige woning wonen.

f.

- Voor inwonende kinderen van 18 tot 21 jaar geldt een inkomensgrens van de helft van de echtparennorm. Zonder die inkomensgrens zou er immers in alle gevallen sprake zijn een lagere toeslag voor de ouder, terwijl voor een jongere van bijvoorbeeld 19 jaar het minimumloon nagenoeg gelijk is aan de helft van de echtparennorm. Bij een inkomen onder die grens kan er redelijkerwijs niet gesproken worden van het delen van kosten.

- Met ingang van 1 januari 2014 is in de verordening opgenomen dat er bij inwonende studerende kinderen geen sprake is van kostendeling bij een totaal inkomen van minder dan € 800,--. Onder inkomen wordt verstaan het inkomen op grond van de WSF en andere inkomsten. Voor de studiefinanciering wordt uitgegaan van het inkomen dat een student kan krijgen. Dat is exclusief het deel dat een student kan lenen.

Toelichting artikel 2

Lid 1

In artikel 30 lid 1 is bepaald dat in de verordening moet worden opgenomen voor welke categorieën de norm wordt verhoogd en verlaagd. Hiermee is aan de verplichting voldaan.  

Lid 2

De begrenzing in leeftijd is voor een deel in de Wwb bepaald. Dat is het geval voor de leeftijd van 65 jaar en voor de leeftijd van 21 jaar als het gaat om alleenstaanden en alleenstaande ouders. Voor gehuwden kan de Toeslagenverordening ook van toepassing zijn voor gehuwden of daarmee gelijkgesteld waarvan één persoon 18, 19 of 20 jaar is en de ander 21 jaar of ouder. De normen voor deze gehuwden zijn opgebouwd uit bedragen die voor 21-plussers en 21-minners gelden en zijn daardoor zo laag dat verlaging van de normen niet wenselijk is.

Toelichting artikel 3

Lid 1 en 2

De toeslag van 20% wordt voor een 21-jarige verlaagd met 15%  (zodat 5% resteert) en voor een 22-jarige met 10% (zodat 10% resteert).

Toelichting artikel 4

Lid 1 en 2

Bij woningdeling is de toeslag 10%. Deze toeslag wordt voor een 21 jarige verlaagd met 15% (zodat – 5% resteert) en voor een 22-jarige met 10% (zodat 0% resteert). De toeslag voor 23-jarige en ouder wordt met 10% verlaagd.

Toelichting artikel 6

Lid 1 onder a

De verlaging voor het bewonen van een huurvrije woning is forfaitair vastgesteld. De toeslag wordt met € 197,98 per maand verlaagd. Het minimum huurbedrag waarvoor een huurtoeslag wordt verstrekt is € 212,24 per maand. De verlaging van de toeslag is dus een reëel bedrag voor de besparing.

Lid 1 onder b

Er zijn situaties waarin er sprake is van een lage huur. Bijvoorbeeld in een anti kraakwoning of een stacaravan. Bij een huur van minder dan € 150,-- per maand is het niet meer reëel om de toeslag niet te verlagen. Een verlaging van 5% betekent € 65,99 per maand minder aan uitkering.

Lid 1 onder c

Bewoning van een eigen woning gaat gepaard met bepaalde lasten. Dat is ook het geval als de woning vrij van hypotheek is. Deze situatie is anders dan wanneer er geen huur betaald wordt. Daarom is de verlaging in dit geval niet 15%, maar 5%. Dit is een forfaitaire verlaging van € 65,99. Er resteert dan € 146,25 per maand voor het betalen van de lasten in verband met de woning. Als er sprake is van noodzakelijk onderhoud aan de woning en de uitgave kan niet betaald worden van het inkomen, dan kan een hypotheek worden gevraagd. Als dat niet mogelijk is kan er een aanvraag bijzondere bijstand worden ingediend. De noodzaak van de kosten en de situatie zal dan individueel worden beoordeeld.

Lid 1 onder d

De situatie dat er geen woning wordt bewoond zal zich in het werkgebied slechts zelden voordoen. Voor zwervers die niet ingeschreven staan bij de Gemeentelijke basisadministratie is de gemeente Den Helder de gemeente die de uitkering verstekt. Als een zwerver wel ingeschreven staat in de GBA dan moet de ISD-KNH de uitkering verstrekken. Het is redelijk om voor de zwerver dezelfde verlaging toe te passen als voor een huurder die geen huur betaalt.

Lid 2

Er is voor gekozen om de toeslag of norm niet te verlagen voor de situatie dat de woonlasten door een derde worden betaald, terwijl er in die situatie geen woonlasten zijn. Er moet gekozen worden voor of verlaging van de toeslag op grond van de toeslagenverordening of verlaging van de uitkering door de betaling van de woonlasten aan te merken als inkomen. De bijdrage in de kosten heeft meer het karakter van inkomen dan van geen of lagere woonlasten. De situatie die het meest voorkomt is, dat de ex-echtgenoot de woonlasten betaalt van de woning in plaats van alimentatie.

Toelichting artikel 8

In artikel 30, 4e lid van de wet staat dat de verhoging of verlaging van de norm of toeslag plaats vindt onverminderd artikel 18, 1e lid. In artikel 18, 1e lid staat dat het Dagelijks Bestuur de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Hiermee zijn voldoende waarborgen aanwezig voor individualisering. Het opnemen van een hardheidsclausule is daardoor niet nodig.

Toelichting artikel 9

Met ingang van 1 januari 2014 is artikel 1 onder f gewijzigd. De inkomensgrens voor studerenden is verhoogd naar € 800,-- per maand en er wordt bij het inkomen geen rekening gehouden met het deel van de beurs dat een student kan lenen. Deze bepaling is gunstiger dan de oude bepaling, zodat er geen overgangsrecht van toepassing is.

Toelichting algemeen

In aanvulling op de verordening en de artikelsgewijze toelichting wordt in deze algemene toelichting onderbouwd waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt. Dat wat voldoende onderbouwd en toegelicht is in de verordening wordt hier niet herhaald.

De bijstandsuitkering bestaat uit een rijksnorm, die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid moet door het algemeen bestuur in een verordening worden vastgelegd.

De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën uitkeringsgerechtigden de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig of mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het dagelijks bestuur immers bevoegd én verplicht om de bijstand bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 18, 1e lid van de wet juncto artikel 30, 4e lid van de wet).

De normen zijn voor:

1. gehuwden (met of zonder ten laste komende kinderen): 100% van het wettelijk minimumloon de

    gehuwdennorm);

2. alleenstaande ouders (één ouder met één of meer ten laste komende kinderen): 70% van de

    gehuwdennorm;

3. alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm;

In de verordening zijn de criteria opgenomen op grond waarvan de toeslag wordt vastgesteld en of de norm wordt verlaagd.

De toelichting is opgebouwd aan de hand van de bepalingen in de wet over het verhogen en verlagen van de norm en de toeslag. Als eerste artikel 30 van de wet, omdat daarin algemene bepalingen zijn opgenomen over de verordening en vervolgens de artikelen 25 tot en met 29 van de wet. 

Artikel 30 – De verordening

- De alleenstaanden en alleenstaande ouders die alleen wonen hebben in ieder geval recht op de maximale toeslag. Dat is geregeld in artikel 3, 3e lid en artikel 5, 1e lid van de verordening.

- De norm of toeslag kan lager vastgesteld worden voor schoolverlaters en voor 21- en 22-jarige alleenstaanden. Van die bevoegdheid mag niet gelijktijdig gebruik gemaakt worden. Van de bevoegdheid om voor schoolverlaters de toeslag te verlagen is geen gebruik gemaakt, zodat gelijktijdig gebruik zich niet voor kan doen.

- In de verordening mogen uitsluitend verhogingen of verlagingen vastgesteld worden als bedoeld in de artikelen 25 tot en met 29 van de wet. Hieraan is voldaan.

- In jurisprudentie over de toeslagen heeft de rechter bepaald dat er door een stapeling van verlagingen niet een situatie mag ontstaan waardoor de belanghebbende een inkomen resteert waarvan hij redelijkerwijs niet rond kan komen. In verband daarmee wordt in een Toeslagenverordening wel de anti-cumulatiebepaling opgenomen. In deze Toeslagenverordening Wwb 2012 is geen anti-cumulatiebepaling opgenomen, omdat gelijktijdige toepassing van verlagingen niet zal leiden tot een zodanig lage uitkering, dat het onverantwoord is. In onvoorziene situaties kan gebruik gemaakt worden van de bevoegdheid op grond van de artikel 18, 1e lid van de wet de bijstand af te stemmen op de persoonlijke omstandigheden.

Artikel 25 – Alleenstaande en alleenstaande ouder

- De voorwaarden en beperkingen op grond van artikel 25 en 26 zijn voldoende toegelicht in de verordening. Het gaat om de leeftijdsbegrenzing en het feit dat er geen kosten gedeeld kunnen worden met studerende kinderen met een inkomen lager dan de toelage op grond van de Wsf 2000 voor thuiswonende studenten die hoger onderwijs volgen.

Artikel 26 - Gehuwden

- De leeftijdsbegrenzing van 21 jaar voor het gezin is toegelicht in de toelichting op artikel 2, 2e lid van de verordening.

Artikel 27 -  Woonsituatie

- De toeslag of norm kan worden verlaagd als de noodzakelijke kosten van het bestaan lager zijn als gevolg van de woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van de woning.

- In de toelichting op artikel 6 van de verordening is de verlaging voldoende onderbouwd.

- In deze verordening kan alleen de hoofdbewoner van een woning te maken krijgen met een verlaging voor het ontbreken van woonlasten. Met de definitie van een ander is er voor gekozen dat het niet bepalend is of de ander wel of niet betaalt. Het kunnen delen van kosten is bepalend. Het is dan vervolgens inconsequent om een verlaging voor woonlasten toe te passen voor een ander die inwoont en die geen kamerhuur of kostgeld betaalt. Het toepassen van de verlaging als er niet betaald wordt, zou het voor de vorm opmaken van huurcontracten bovendien in de hand werken. Het opstellen van een simpel contract is dan immers zeer voordelig.  

Artikel 28 – Schoolverlaters

- Gedurende zes maanden na schoolverlating kan de norm worden verlaagd. De reden voor deze bevoegdheid is het feit dat de bijstandsuitkering hoger uit kan vallen dan het inkomen dat de studerende had.

- Van deze bevoegdheid is noch in de vorige Toeslagenverordening van de Wwb noch in de Toeslagenverordening van de Wij gebruik gemaakt. De reden daarvoor is dat de Toeslagenverordening van toepassing is vanaf 21 jaar en dat er wel gebruik gemaakt is van de bevoegdheid om de toeslag voor 21- en 22-jarigen te verlagen. De verlaging voor schoolverlaters wordt als niet effectief gezien.

Artikel 29- Alleenstaande van 21 of 22 jaar

- De bijstandsuitkering voor 21- en 22-jarigen is hoger dan het minimumloon. Dit kan het gebruik maken van een uitkering stimuleren en uitstroom verhinderen. Met het oog hierop werd er al gebruik gemaakt van deze verlaging en deze is ongewijzigd overgenomen in de onderhavige verordening.