Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Naarden

Beleidsregels hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie gemeente Naarden 2012 en beleidsregels gebruikelijke zorg gemeente Naarden 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Naarden
Officiële naam regelingBeleidsregels hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie gemeente Naarden 2012 en beleidsregels gebruikelijke zorg gemeente Naarden 2012
Citeertitel2Beleidsregels hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie gemeente Naarden 2012 en beleidsregels gebruikelijke zorg gemeente Naarden 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp2Beleidsregels hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie gemeente Naarden 2012 en beleidsregels gebruikelijke zorg gemeente Naarden 2012

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-2012nieuwe verordening

01-02-2012

gemeenteblad jaargang 19, nummer 5 van 1 maart 2012 en NaarderNieuws van 1 maart 2012

RV12.001

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 INHOUD

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN 1

HOOFDSTUK 2 BELEIDSREGEL HULP BIJ HET HUISHOUDEN EN PERSOONLIJKE ASSISTENTIE REGIE 3

HOOFDSTUK 3 BELEIDSREGEL GEBRUIKELIJKE ZORG 9

HOOFDSTUK 4 HET ONDERZOEKEN VAN OVERBELASTING 13

HOOFDSTUK 5 NORMERINGSKADER INDICATIESTELLING 0

HOOFDSTUK 6 STANDAARDINDICATIES 5

 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

a. Begeleiding: in de vorm van advies, instructie en voorlichting omvat de volgende taken:

1. sturing geven aan het organiseren van het huishouden;

2. sturing geven aan de klant bij het structureren van het huishouden;

3. geven van eenvoudige adviezen, instructie en voorlichting;

4. het signaleren van knelpunten, anders dan op huishoudelijk gebied, en deze terugkoppelen aan de leidinggevende.

b. Gebruikelijke zorg: de krachtens artikel 10 van de verordening in aanmerking te nemen hulp van huisgenoten (binnen de leefeenheid).

c. Huisgenoot: iedere persoon met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

d. Huishoudelijke werkzaamheden: dit omvat de volgende taken:

1. licht huishoudelijk werk doen;

2. zwaar huishoudelijk werk doen;

3. boodschappen doen;

4. broodmaaltijd bereiden;

5. warme maaltijd bereiden;

6. de was doen;

7. huishoudelijke spullen in orde maken.

e. Hulp bij het huishouden: het overnemen van huishoudelijke taken op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort. Dit omvat de volgende activiteiten:

1. huishoudelijke werkzaamheden;

2. organisatie van het huishouden.

f. Leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwden die al dan niet tezamen met één of meer ongehuwden duurzaam een huishouden voeren, dan wel een ongehuwde meerderjarige die met één of meer minderjarige of meerderjarige ongehuwden duurzaam een huishouden voert. Onder gehuwden worden daarbij ook verstaan ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met minderjarige en/of meerderjarige kinderen samenwonen. Art. 1 lid 3 van de wet is van overeenkomstige toepassing.

g. Mantelzorg: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.

h. Organisatie van het huishouden: dit omvat de volgende taken:

1. anderen helpen in huis met de zelfverzorging;

2. anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd;

3. de dagelijkse organisatie van het huishouden.

i. Persoonlijke assistentie regie: het ondersteunen en begeleiden van huishoudelijke taken op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort. Dit omvat de volgende activiteiten:

1. begeleiding in de vorm van advies, instructie en voorlichting gericht op huishoudelijke taken;

2. het gezamenlijk met de cliënt uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden.

j. Spoedzorg: zorg die direct, in afwachting van een indicatie, verstrekt kan worden en die louter betrekking kan hebben op niet-uitstelbare taken waarbij gebruikelijke zorg en mantelzorg geen oplossing biedt.

k. Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Naarden 2012;

l. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

m. Overige begrippen: alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

 

Hoofdstuk 2 BELEIDSREGEL HULP BIJ HET HUISHOUDEN EN PERSOONLIJKE ASSISTENTIE REGIE

Artikel 2.1 Hulp bij het huishouden

2.1.1. Uitgangspunten

Doelen van hulp bij het huishouden kunnen zijn:

a. het schoonhouden van het huis;

b. organisatie van het huishouden;

Deze voorziening is gericht op het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden of de organisatie van het huishouden in relatie tot (dreigend) disfunctioneren van het huishouden. Hulp bij het huishouden komt dus in beeld als disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van gezondheidsproblemen van (een van) de verzorgende (leden) dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

2.1.2. Activiteiten hulp bij het huishouden

Hulp bij het huishouden bestaat uit:

a. Huishoudelijke werkzaamheden;

b. Organisatie van het huishouden.

2.1.3. Huishoudelijke werkzaamheden

Huishoudelijke werkzaamheden: dit omvat de volgende taken:

a. Licht huishoudelijk werk (afwassen (machine of handmatig) en vaatwas opruimen, hand en spandiensten, opruimen, stof afnemen/ragen, bedden opmaken).

b. Zwaar huishoudelijk werk (stofzuigen, schrobben/dweilen/soppen, bedden opmaken/verschonen, opruimen huishoudelijk afval).

c. De was doen (kleding en linnengoed sorteren en wassen in de wasmachine, centrifugeren, uitruimen en ophangen, was drogen in de droogmachine, vouwen, strijken en opbergen, afhalen/ophangen wasgoed).

d. Huishoudelijke spullen in orde maken.

e. Boodschappen doen voor het dagelijks leven (boodschappenlijst samenstellen, boodschappen inkopen en opslaan – wekelijks).

f. Broodmaaltijd bereiden (maaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten, afwassen (machine of handmatig) en opruimen, eten voorbereiden en bereiden, opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad).

g. Warme maaltijd bereiden (maaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten, afwassen (machine of handmatig) en opruimen, eten voorbereiden en bereiden, opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad).

2.1.4. Organisatie van het huishouden

Organisatie van het huishouden: dit omvat de volgende taken:

a. anderen helpen in huis met de zelfverzorging;

b. anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd;

c. de dagelijkse organisatie van het huishouden.

2.1.5 Uitstelbaar en niet uitstelbaar taken

Onder huishoudelijke werkzaamheden vallen zowel de uitstelbare als de niet uitstelbare taken. Het verzorgen van –overigens gezonde- kinderen valt ook onder de voorziening hulp bij het huishouden. Als uitgangspunt (niet limitatief) geldt daarbij:

a. Niet uitstelbare taken: maaltijd verzorgen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

b. Uitstelbare taken: boodschappen doen, wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk zoals stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

2.1.6. Spoedzorg hulp bij het huishouden

Spoedzorg kan slechts verleend worden voor zover het niet-uitstelbare taken betreft. Daarbij moet gedacht worden aan onverwachte, plotseling voordoende situaties zonder dat de leefeenheid deze situatie kan oplossen. Spoedzorg zal niet vaak voorkomen omdat:

a. het louter de niet-uitstelbare taken betreft;

b. er veelal gebruikelijke zorg (van huisgenoten) en/of mantelzorg aanwezig geacht mag worden/zal zijn.

Bij spoedzorg kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een ouder-gezin met kinderen beneden vijf jaar waarbij de ouder bijv. een ongeluk krijgt. Directe hulp is dan vereist.

 

Artikel 2.2 Persoonlijke assistentie regie

2.2.1. Uitgangspunten

Doelen van persoonlijke assistentie regie zijn:

a. stimuleren dat de klant huishoudelijke taken zoveel mogelijk zelf gaat uitvoeren;

b. het schoonhouden van het huis;

c. organisatie van het huishouden.

Deze voorziening is gericht op het begeleiden van en ondersteunen bij huishoudelijke werkzaamheden of de organisatie van het huishouden in relatie tot (dreigend) disfunctioneren van het huishouden. Persoonlijke assistentie regie komt in beeld als disfunctioneren van de leefeenheid als gevolg van gezondheidsproblemen van (een van) de verzorgende (leden) dreigt en de normale hulp bij het huishouden geen adequate oplossing biedt voor de problematiek. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.

2.2.2. Activiteiten persoonlijke assistentie regie

Persoonlijke assistentie regie bestaat uit:

1. begeleiding in de vorm van advies, instructie en voorlichting gericht op huishoudelijke taken;

2. het gezamenlijk met de cliënt uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden (zie 2.1.3.).

2.2.3. Begeleiding

Begeleiding: in de vorm van advies, instructie en voorlichting omvat de volgende taken:

1. sturing geven aan het organiseren van het huishouden;

2. sturing geven aan de klant bij het structureren van het huishouden;

3. geven van eenvoudige adviezen, instructie en voorlichting;

4. het signaleren van knelpunten, anders dan op huishoudelijk gebied, en deze terugkoppelen aan de leidinggevende.

2.2.4. Voorliggende voorziening: begeleiding Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz)

Voor de bepaling van de inhoud en omvang van persoonlijke assistentie regie zal ook moeten worden gekeken naar begeleiding die onder de Awbz voorziening begeleiding wordt geboden. Dit is een voorliggende voorziening voor de Wmo.

Het uitgangspunt daarbij is de omschrijving in artikel 6 het Besluit Zorgaanspraken AWBZ:

Begeleiding omvat door een instelling te verlenen activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van de sociale redzaamheid, het bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en de oriëntatie, of die matig of zwaar probleemgedrag vertonen. De activiteiten zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde. De activiteiten bestaan uit: het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of het overnemen van toezicht op de verzekerde.

Het verschil tussen begeleiding die onder de Awbz valt en begeleiding bij persoonlijke assistentie regie is gelegen in de doelstelling van de begeleiding:

a. Awbz: verbetering of handhaven van het niveau van functioneren valt onder de begeleidingsfuncties (ook enige sturing in het wonen en woningonderhoud valt daaronder).

b. Wmo: organisatie van het onderhoud van de woning én het overnemen van enige activiteiten op het gebied van het huishouden. In alle andere situaties is begeleiding aan de orde.

2.2.5. Instructie persoonlijke assistentie regie

Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werkzaamheden kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit het leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de voorziening persoonlijke assistentie regie: instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.

Een andere situatie treedt op, wanneer iemand doelgerichte training nodig heeft in ondermeer huishoudelijke vaardigheden met als doel het dagelijkse functioneren te verbeteren op meer gebieden dan alleen het huishouden. Een methodische aanpak is daarbij noodzakelijk. In dat geval geldt de Awbz-voorziening begeleiding als dominante functie.

De instructie moet dus in directe relatie staan met de verzorgende activiteiten wil er sprake kunnen

zijn van de Wmo-functie/voorziening persoonlijke assistentie regie.

 

Artikel 2.3 Eigen verantwoordelijkheid bij het voeren van een huishouden

2.3.1. Uitgangspunt

De cliënt ondervindt derhalve beperkingen in het huishouden; deze zijn gerelateerd aan beperkingen op twee andere terreinen, te weten:

a. sociale redzaamheid;

b. mobiliteit.

Uitgangspunt hierbij is dat de leefeenheid primair zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het bevorderen en in stand houden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Dat betekent dat van een leefeenheid verwacht wordt dat, bij uitval van een van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de huishoudelijke taken binnen die leefeenheid. De aanspraak op de voorzieningen hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie bestaat slechts aanvullend op eigen mogelijkheden. Daarbij geldt dat in ieder geval altijd beoordeeld wordt in hoeverre hulp antirevaliderend kan werken, welke technische hulpmiddelen voor oplossing van huishoudelijke problemen kunnen zorgen en welke hulp in redelijkheid langdurig noodzakelijk is en tevens de goedkoopst, adequate is. Ook wordt beoordeeld of aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening in de zin van artikel 2 Wmo.

2.3.2. Revalideren

Wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de medisch adviseur (op basis van informatie van de behandelend specialist) nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen hulp bij het huishouden alleen worden geïndiceerd. Hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie kunnen in zo’n situatie immers antirevaliderend werken. Ook deze mening dient gebaseerd te zijn op informatie van de behandelend specialist. Wel kunnen hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Zo’n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.

2.3.3. Technische hulpmiddelen

Er is geen indicatie voor hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen. Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van een hulp bij het huishouden. Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (Awbz). Zonodig kan de cliënt gewezen worden op de mogelijkheid van de eerstelijns ergotherapie voor ergonomische consultatie bij het leren omgaan met hulpmiddelen/het reorganiseren van het huishouden. De cliënt kan voor de tijd dat de hulpmiddelen er niet zijn in aanmerking komen voor kortdurende hulp bij de huishouding, bij wijze van overbruggingszorg.

2.3.4. Omvang zorg

Een indicatie is altijd de beoordeling van de zorg waarop een cliënt in redelijkheid is aangewezen minus de zorg waarin voorzien is of dient te zijn. Indien een cliënt (meer) hulp bij het huishouden of en persoonlijke assistentie regie wenst, omdat zijn/haar standaarden met betrekking tot het huishouden hoger liggen dan de algemeen gebruikelijke normeringen (zie bijlage 2 en 3) toelaten, is er voor deze activiteiten geen indicatie voor de voorziening hulp bij het huishouden of persoonlijke assistentie regie.

 

Artikel 2.4 De leefeenheid

Met de definitie van het begrip leefeenheid worden alle bewoners van één adres die samen een duurzaam huishouden voeren, aangeduid. Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen (bijvoorbeeld bij woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen of gehandicapten), veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van de leefeenheid. De eventuele indicatie voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager. Indien alle bewoners zorgbehoevend zijn bestaat geen indicatie voor het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Het vinden van een oplossing hiervoor wordt als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid gezien en als inherent aan de gekozen woonvorm.

Artikel 2.5 Voorliggende voorzieningen

Krachtens artikel 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft men geen recht op een voorziening voor zover een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling met betrekking tot de problematiek bestaat. Dit wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door het gebruik maken van deze voorzieningen, deze optie voorgaat boven een, in casu, aanspraak op de voorziening hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie.

Het bestaan van een wettelijke, anders bekostigde voorliggende voorziening maakt de Wmo-aanspraak onmogelijk. Het is daarbij niet van belang of van de voorliggende voorziening daadwerkelijk gebruik gemaakt wordt of niet. Er moet bij de indicatiestelling vanuit worden gegaan dat de voorliggende voorziening beschikbaar is. Het feit dat de instantie die verantwoordelijk is voor de realisatie van de voorziening in gebreke is gebleven, is geen reden dit af te wentelen op de Wmo.

Voorbeelden van voorliggende voorzieningen: de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

De afweging of voorliggende voorzieningen een adequate oplossing bieden voor het probleem van de zorgvrager is een vraag die de indicatiesteller zich stelt nadat de afweging: “Is hier sprake van gebruikelijke zorg?” heeft plaatsgevonden.

 

Artikel 2.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

2.6.1. Uitgangspunt

Van algemeen gebruikelijke voorzieningen dient gebruik te worden gemaakt voor zover zich (in redelijkheid) geen ernstige beletselen voordoen. Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien onderstaande vragen met “ja” beantwoord kunnen worden:

1. Is voorziening niet speciaal voor gehandicapten bedoeld?

2. Is de voorziening gewoon te koop? (in de reguliere handel verkrijgbaar)

3. Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

Er zal altijd moeten worden nagegaan of dergelijke voorzieningen ook daadwerkelijk beschikbaar en adequaat zijn.

2.6.3. Instructie algemeen gebruikelijke voorzieningen

De wens geen gebruik te maken van voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen, terwijl die wel wettelijk verankerd òf feitelijk aanwezig zijn, kan niet tot een indicatie leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorziening zal gaan gebruiken is niet relevant. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de cliënt en zijn leefeenheid. Van cliënten die bij de aanvraag om hulp al gebruik maken van dergelijke voorzieningen wordt verwacht dat zij dit blijven doen.

Aanspraak op de voorzieningen hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie bestaat aanvullend op de eigen mogelijkheden van de leefeenheid. Afwijking van deze norm is geoorloofd als het verrichten van een taak geschiedt vanuit intenties als ‘aanleren’, ‘observeren’ dan wel stimulering van de zelfredzaamheid.

Bij klanten die geen gebruik maken van voorliggende en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen dient bekeken te worden in hoeverre mogelijkheden aanwezig zijn om hiervan gebruik te maken. Van een klant verwachten we dat hij/zij alles in het werk stelt om zo snel mogelijk in aanmerking te komen voor adequate voorzieningen. In crisissituaties kan voor een termijn van maanden een indicatie worden afgegeven om de eigen oplossing te regelen. Financiële omstandigheden zijn geen reden om een indicatie af te geven, maar ook niet om daarvan af te zien. Tijdelijke oplossingen zoals een gastgezin, buren, oppas aan huis kunnen als overbrugging fungeren van de wachttijd voor een voorliggende voorziening. De indicatiesteller moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat hij/zij kan beoordelen of een algemeen gebruikelijke voorziening daadwerkelijk beschikbaar is.

 

Artikel 2.7 Algemene voorzieningen

Krachtens de verordening geldt het primaat van de algemene voorziening. Een algemene voorziening is, volgens de verordening, een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt. Indien een dergelijke voorziening beschikbaar is en een adequate oplossing biedt is er geen reden om een individuele voorziening af te geven.

Artikel 2.8 Particuliere hulp

Dit is geen voorliggende voorziening. Wanneer iemand beperkingen heeft in het huishouden en daardoor aanspraak zou maken op de voorziening hulp bij het huishouden, maar gebruik maakt van particuliere zorg, is dat een keuze van de cliënt. Dit heeft geen invloed op zijn indicatie, tenzij ervoor gekozen wordt deze hulp op eigen kosten te continueren.

Artikel 2.9 Mantelzorg

Krachtens de wet is mantelzorg langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Gebruikelijke zorg en mantelzorg zijn elkaar uitsluitende begrippen. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid, dat wil zeggen dat de mantelzorger bereid en in staat geacht mag worden deze zorg te leveren.

Artikel 2.10 Vrijwilligerswerk is vervangende mantelzorg

Vrijwilligers moeten niet worden opgevat als een ‘voorliggende voorziening’ maar als vervanging van mantelzorg. Dat betekent dat indien er vrijwilligers aanwezig, beschikbaar en bereid zijn om de zorg vrijwillig te (blijven) leveren, er voor dat deel geen aanspraak bestaat op de voorzieningen hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie.

Hoofdstuk 3 BELEIDSREGEL GEBRUIKELIJKE ZORG

Artikel 3.1 Uitgangspunten

3.1.1. Eén- en meerpersoonshuishouden

Indien de zorgvrager deel uitmaakt van een leefeenheid bestaande uit meerdere personen (meerpersoonshuishouden) moet de indicatiesteller vaststellen wat, gezien de samenstelling van die leefeenheid, in dat geval verstaan wordt onder gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. Pas dan kan het college besluiten op welke Wmo-zorg de zorgvrager redelijkerwijs is aangewezen. In geval zorgvrager een éénpersoonshuishouden voert is er geen sprake van gebruikelijke zorg.

3.1.2. Maatschappelijke participatie

Iedere volwassen (in casu 23 jaar of ouder) burger wordt verondersteld naast een volledige baan of opleiding een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren. In geval van een meerpersoonshuishouden staat het hebben van een normale baan of het volgen van een opleiding per definitie het leveren van gebruikelijke zorg niet in de weg. Gebruikelijke zorg gaat voor op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie.

3.1.3. Culturele diversiteit

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van het huishouden wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Er is sprake van een pluriforme samenleving waarin een ieder gelijke aanspraken op Wmo-zorg maakt.

3.1.4. Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting

Een indicatiesteller kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de indicatiesteller redelijkerwijs moet concluderen dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden.

Een indicatiesteller moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. De indicatiesteller en/of het college moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen.

Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor gebruikelijke zorg. Met andere woorden: ondanks beoefening van vrijetijdsbesteding wordt gebruikelijke zorg van de huisgenoot verwacht.

In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

3.1.5. Fysieke afwezigheid

Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan off-shore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk

sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.

3.1.6. Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen (in de zin van “niet geleerd hebben”) verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken zorg voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

 

Artikel 3.2 De zorgvrager

De zorgvrager is degene die een gezondheidsprobleem heeft en daardoor beperkingen ondervindt in de zelfredzaamheid. Ook wanneer ondersteuning wordt gevraagd in het functioneren van het huishouden door een ander dan de zorgvrager (zoals de echtgenote of de ouder), is degene met het gezondheidsprobleem de zorgvrager.

3.2.1. De mantelzorger

Krachtens artikel 1 lid 1 onder b van de wet wordt onder mantelzorg de langdurige zorg verstaan die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Dit betekent, gelet op artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4 van de wet, dat er een indicatie kan bestaan indien de mantelzorger zijn taken niet wil en/of kan uitoefenen.

3.2.2. Betrekken van huisgenoten/mantelzorgers bij het indicatieonderzoek

Indien er sprake is van huisgenoten, die gebruikelijke zorg dan wel mantelzorg leveren, is het zaak dat de indicatiesteller die huisgenoten altijd persoonlijk hoort in het kader van het indicatieonderzoek. Zo kan bijvoorbeeld een 18 tot 23-jarig kind mantelzorg verlenen. Op die manier kan de indicatiesteller correct inventariseren welke taken de huisgenoot/mantelzorger uitvoert en hoe hij/zij de belasting van deze taken ervaart in relatie tot zijn/haar maatschappelijke participatie.

3.2.3.

De indicatiesteller verdiept zich ook in de relatie tussen cliënt en mantelzorger in die zin dat onderzocht wordt in hoeverre de cliënt de mantelzorger wel wil en tot welk niveau van zorgactiviteiten. Voorbeeld moeder/zoon relatie waarbij de zorg kan ophouden bij het punt waar lichamelijke contact noodzakelijk is.

 

Artikel 3.3 Zorgplicht ouders

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).

Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over. Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind.

a. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een Wmo- aanspraak zijn.

b. Structurele opvang van kinderen is geen Wmo-zorg.

c. Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tijdelijk tot een Wmo-aanspraak leiden.

3.3.1. Eigen oplossingen gaan voor

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen. Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van ) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke dan wel voorliggende en/of algemene voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.

3.3.2. Voorkomen van crisis en ontwrichting

Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan de voorziening hulp bij het huishouden of persoonlijke assistentie regie worden ingezet.

 

Artikel 3.4 Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten en de feitelijke uitvoering daarvan. Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.

Artikel 3.5 Uitval van ouder in éénoudergezin

Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende, algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen kunnen opvangen.

Oppas en opvang van gezonde kinderen zijn in principe geen Wmo-zorg, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden. Wel is er een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen conform leeftijd. Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk.

Indien indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende en/of algemene en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin, afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind, een indicatie voor hulp bij het huishouden of persoonlijke assistentie regie mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (max. 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.

 

Artikel 3.6 De leefeenheid

3.6.1. Taak volwassen huisgenoot

Van een volwassen (in casu 23 jaar of ouder) gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken van het meerpersoons huishouden overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

3.6.2. Huisgenoot/partner ouder dan 75 jaar

Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend. Als binnen een leefeenheid degene die de huishouding voert, uitvalt en de andere partner is weliswaar gezond, maar ouder dan 75, dan wordt toch hulp bij het huishouden of persoonlijke assistentie regie geïndiceerd.

Wanneer de hulpbehoevende partner overlijdt kan zonodig de hulp worden voortgezet aangepast aan de nieuwe woonsituatie.

 

Artikel 3.7 Kinderen

3.7.1. Bijdrage van kinderen aan het huishouden

In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

a. Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

b. Kinderen tussen 5-12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

c. Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

3.7.2. Taken 18-23 jarige kinderen

Een 18-23 jarige huisgenoot wordt verondersteld de taken van een eenpersoons huishouden te

kunnen uitvoeren.

De huishoudelijke taken voor een éénpersoons huishouden zijn:

a. schoonhouden van sanitaire ruimte,

b. keuken en een kamer,

c. de was doen,

d. boodschappen doen,

e. maaltijd verzorgen,

f. afwassen en opruimen.

3.7.2.1. Normering

Dit betekent dat bij aanwezigheid van een huisgenoot van 18-23 jaar met de volgende normering rekening kan worden gehouden:

a. Te normeren naar 2 uur per week: uitstelbare, zware huishoudelijke taken

b. Te normeren naar 3 uur per week: lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken.

c. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

Een indicatiesteller moet altijd onderzoeken of de kinderen, gegeven de voor die leefeenheid geldende bijdrage door kinderen aan de huishoudelijke taken, door de (chronische) uitval van een ouder niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.

 

Artikel 3.8 Hulp bij het huishouden bij huisstofallergie

Bij allergie voor huisstofmijt zal er advisering rond het saneren van de woning plaatsvinden door de daartoe bevoegde instanties, i.c. de CARA/COPD verpleegkundige. Een vraag naar hulp bij het huishouden of persoonlijke assistentie regie zal dus pas aan de orde zijn wanneer sanering van de woning reeds heeft plaatsgevonden. Voor het stofvrij houden van de woning kan één klasse extra worden geïndiceerd.

Hoofdstuk 4 HET ONDERZOEKEN VAN OVERBELASTING

Artikel 4.1 Algemeen

De indicatiesteller onderzoekt altijd of er in de individuele situatie moet worden afgeweken van de algemene regels. Een van de redenen om in de individuele situatie af te wijken kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij taken overneemt, reeds overbelast dreigt te raken.

In Van Dale wordt overbelasting uitgelegd als “meer belasten dan het prestatievermogen toelaat”.

In medische kringen praten we dan over het (on)evenwicht tussen draagkracht(= belastbaarheid) en draaglast (= belasting).

Overbelasting kan veroorzaakt worden door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt het bepaald door in- en uitwendige factoren.

4.1.2. Draagkracht

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

a. lichamelijke conditie mantelzorger;

b. geestelijke conditie mantelzorger;

c. wijze van omgaan met problemen (coping);

d. motivatie voor zorgtaak;

e. sociaal netwerk.

4.1.3. Draaglast

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

a. omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

b. ziektebeeld en prognose;

c. inzicht van mantelzorger in ziektebeeld van de zorgvrager;

d. woonsituatie;

e. bijkomende sociale problemen;

f. bijkomende emotionele problemen;

g. bijkomende relationele problemen.

 

Artikel 4.2 Onderzoek naar de draaglast-draagkracht mantelzorger

Het kan soms heel duidelijk zijn dat de mantelzorger overbelast is, in andere gevallen is dat minder duidelijk en zal dit in het indicatieonderzoek moeten worden uitgediept. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel bestaan er allerlei vragenlijsten op dat gebied en kunnen door de mantelzorger ervaren klachten duiden op overbelasting. Uit een uitspraak van het Cvz (Zknr. 23010188) blijkt dat het college van mening is dat de beperkingen in de belastbaarheid vanwege de gezondheid van de mantelzorger dienen te worden beoordeeld door of onder verantwoordelijkheid van een arts. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de behandelende sector volstaan om hierover een oordeel te vormen. Dit dient dan wel onder aanwijzing van een arts te gebeuren; deze dient vervolgens ook bij het eindoordeel te worden betrokken.

4.2.3. Onderzoeksvragen

Hieronder volgt een reeks van vragen die de indicatiesteller zou kunnen helpen bij het verkrijgen van een indruk over de eventuele overbelasting van de mantelzorger.

- Wat zegt de mantelzorger er zelf over, hoe ervaart hij of zij het zorgen?

- Hoe is de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van de mantelzorger?

- Zijn er signalen van overbelasting: nervositeit, vermoeidheid?

- Heeft de mantelzorger een “uitlaatklep”? Heeft hij of zij de mogelijkheid om activiteiten buitenshuis te doen? Kan iemand zijn verhaal kwijt bij vrienden, familie of professionals? Wordt er respijtzorg geboden zodat de mantelzorger even op adem kan komen?

- Hoe is de relatie tussen de mantelzorger en de cliënt? Hoe stelt de cliënt zich op, veeleisend of juist dankbaar? Kan de mantelzorger grenzen aangeven en ‘nee’ zeggen? Is er irritatie tussen de mantelzorger en cliënt?

- Heeft de mantelzorger inzicht in de ziekte van de cliënt? (Als men weet dat bepaald gedrag uit de ziekte voortkomt, kan het gemakkelijker zijn dat gedrag te accepteren.)

- Hoeveel tijd heeft de mantelzorger? Heeft iemand een baan, een eigen gezin, een ander familielid dat zorg behoeft? Voorbeeld: een echtgenoot wordt ziek, terwijl zijn vrouw ook al voor haar ouders zorgt.

- Is de zorg te plannen of is er continue controle en toezicht nodig?

- Hoe is de prognose? (Een terminale situatie is altijd zwaar, maar een situatie die langdurig en stabiel is, kan ook veeleisend zijn.)

- Wat zijn de knelpunten in de zorg?

- Hoe is de woonsituatie? Woont men afgelegen, of in een flat zonder lift zodat de cliënt en de mantelzorger min of meer samen opgesloten zitten.

4.2.3. Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

Diverse symptomen zijn waar te nemen bij (dreigende) overbelasting. Het is mogelijk, dat slechts één van deze symptomen waarneembaar is. Over het algemeen zullen meerdere symptomen gecombineerd optreden. De mate, waarin ze zich manifesteren, zal van persoon tot persoon verschillen. Daarnaast dient men zich te bedenken dat het hierbij om veelal, aspecifieke symptomen gaat, die ook bij andere stoornissen kunnen passen (dit is een van de redenen waarom het Cvz de beoordeling hiervan bij de arts neerlegt). Het bestaan van deze symptomen moet dus als een mogelijk signaal worden opgevat. Indien er meerdere van onderstaande symptomen aanwezig zijn, is het raadzaam dat de zorger zijn huisarts raadpleegt, omdat bij langdurige aanwezigheid en/of verwaarlozing van dergelijke symptomen weer kunnen leiden tot andere, ernstige stoornissen.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

- Gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug

- Hoge bloeddruk

- Gewrichtspijn

- Gevoelens van slapte

- Slapeloosheid

- Migraine, duizeligheid

- Spierkrampen

- Verminderde weerstand, ziektegevoeligheid

- Opvliegingen

- Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst

- Plotseling hevig zweten

- Gevoelens van beklemming in de hals

- Spiertrekkingen in het gezicht

- Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen

- Ongeduld

- Vaak huilen

- Neerslachtigheid

- Isolering

- Verbittering

- Concentratieproblemen

- Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen

- Rusteloosheid

- Perfectionisme

- Geen beslissingen kunnen nemen

- Denkblokkades

 

Hoofdstuk 5 NORMERINGSKADER INDICATIESTELLING

Artikel 5.1 Huishoudelijke werkzaamheden

Normering huishoudelijke taken in minuten.

De volgende standaardindicaties gelden:

5.1 Huishoudelijke werkzaamheden

5.1.1. Boodschappen voor het dagelijkse leven doen. TOTAAL 1 maal per week 60 min p/w

a. Boodschappenlijst samenstellen

b. Boodschappen inkopen en opslaan – wekelijks

Factoren meer/minder hulp:

Indien het leefeenheid bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2X per week boodschappen worden geïndiceerd;

+30 min wanneer afstand tot de winkels groot is,

5.1.2. Maaltijdverzorging: broodmaaltijd / warme maaltijd TOTAAL warm 30 min p.k

TOTAAL brood 15 min p.k

a. Broodmaaltijd klaarzetten

b. Tafel dekken en afruimen

c. Koffie/thee zetten

d. Afwassen (machine-handmatig)

e. Eten bereiden - voorbereiden

f. koken

g. Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad

h. Afwassen en opruimen

Factoren meer/minder hulp:

Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer.

 

5.1.3. Licht poetswerk in huis: kamers opruimen TOTAAL 60-90 min p.w.

a. Activiteiten Afwassen, indien geen maaltijdvoorbereiding is geïndiceerd

b. Handmatig: 15 tot 30 minuten per keer

c. Machine in- en uitruimen: 10 minuten per keer

d. Hand en spandiensten

e. Opruimen

f. Totaal dagelijkse beurt interieur is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van het leefeenheid: 15 tot 40 minuten per keer

g. Stof afnemen/ragen

h. Bedden opmaken

Factoren meer/minder hulp:

PG problematiek/communicatieproblemen.

Aantal kinderen onder de 12.

Huisdieren: bij allergie: eerst sanering.

Allergie voor huisstofmijt, COPD: in gesaneerde woning.

Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen.

Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden. Voor een leefeenheid zonder kinderen max. 20 min per keer, voor een leefeenheid met kinderen < 12 max. 30 min per keer.

Frequentie: In principe max. 3 maal per week 20-30 min.

Dit betekent dat iemand die naast overname zwaar huishoudelijk werk (1.5) ook overname van licht huishoudelijk werk (1.4) nodig heeft, in de praktijk één klasse boven de klasse voor 1.5 uitkomt. Dus klasse 2 (klein huis, tot 3 kamers/seniorenwoning/ 1 persoon) of 3 (groot huis/3 kamers of meer/ tweepersoons huishouden).

5.1.4. Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer Schoonmaken TOTAAL Zwaar huishoudelijk werk:

de omvang van de benodigde ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon:

1 persoonshuishouden / < 2 kmrs klasse 1 1x per 3 uur in de 14 dgn,

2 persoonshuishouden / 3 kmrs klasse 2

a. Stofzuigen

b. Schrobben, dweilen, soppen: sanitair en keuken

c. Bedden opmaken/verschonen

d. Opruimen huishoudelijk afval

Factoren meer /minder hulp: zie ook onder 2.1.3.

In grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek of aanwezigheid van jonge kinderen is een hogere klasse reëel.

Verzorgen van huisdieren valt in de marge van de klasse.

Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.

5.1.5. Verzorging kleding/linnengoed TOTAAL 1 pers. 60 min

2 pers. 90 min per week

a. Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

b. Centrifugeren, ophangen, afhalen,

c. Was drogen in droogmachine

d. Vouwen, strijken, opbergen

e. Ophangen/afhalen wasgoed

Factoren meer minder werk

Aantal kinderen < 16 jaar + 30 min per kind per week.

Bedlegerige patiënten + 30 min.

Extra bewassing i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 min.

Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.

 

Artikel 5.2 Organisatie van het huishouden

5.2.1. Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden

TOTAAL tot maX. van 40 uur aanvullend op eigen mogelijkheden

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

a. Wassen en aankleden

b. Hulp bij eten en/of drinken

c. Maaltijd voorbereiden

d. Sfeer scheppen, spelen

e. Opvoedingsactiviteiten

Factoren meer/minder werk

Aantal kinderen -/+.

Leeftijd kinderen -/+.

Gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten.

Aanwezigheid gedragsproblematiek +.

Samenvallende activiteiten -.

Klasse: afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met HH activiteiten tot een maX. omvang van 40 uur per week.

5.2.2 Dagelijkse organisatie van het huishouden TOTAAL 30 min p.w.

a. administratieve werkzaamheden t.b.v. klant

b. organisatie huishoudelijke activiteiten

c. plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

Factoren meer/minder werk:

Communicatieproblemen.

Aantal huisgenoten, vooral kinderen < 16.

(psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden.

Frequentie 1 X per week klasse 1-2.

 

Artikel 5.3 Persoonlijke assistentie regie

Normtijden huishoudelijke werkzaamheden worden meegenomen bij de indicatiestelling

5.3.1. Ondersteuning, tevens observeren TOTAAL In combinatie met

activiteiten onder 1 en 2 30 min p.w.

a. Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden

b. Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden

c. Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget

5.3.2. Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden TOTAAL 30 min per keer

a. instructie omgaan met hulpmiddelen

b. Instructie licht huishoudelijk werk

c. Instructie textielverzorging

d. boodschappen doen

e. koken

Factoren meer/minder werk:

Communicatieproblemen +.

Frequentie: 3 X per week max. 6 weken voor de advies, instructie en voorlichting component (5.3.2.)

 

Hoofdstuk 6 STANDAARDINDICATIES

Artikel 6.1 Huishoudelijke Werkzaamheden alleenstaande (seniorenwoning/ flat)

Nr. activiteiten minuten uren klasse

a. boodschappen doen voor het dagelijks leven 60 p week 1u K1

b. broodmaaltijd bereiden 15 p keer 1u45 K1

c. warme maaltijd bereiden 30 p keer 3u30 K2

d. licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc) 60 p week 1u K1

e. zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken,

f. stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc) 90 p week 1u30 K1

g. de was doen (kleding/linnengoed wassen) 60 p week 1u K1

h. huishoudelijke spullen in orde houden -

Veel voorkomende combinaties minuten uren klasse

1.4 + 1.5 licht + zwaar 150 2u30 K2

1.4 + 1.6 licht + was 120 2u K2

1.5 + 1.6 zwaar + was 150 2u30 K2

1.4 + 1.5 + 1.6 licht + zwaar + was 210 3u30 K2

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6 brood (7X) + licht + zwaar + was 315 5u15 K3

 

Artikel 6.2 Huishoudelijke Werkzaamheden alleenstaande (eengezinswoning)

Nr. activiteiten minuten uren klasse

a. boodschappen doen voor het dagelijks leven 60 p week 1u K1

b. broodmaaltijd bereiden 15 p keer 1u45 K1

c. warme maaltijd bereiden 30 p keer 3u30 K2

d. licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc) 60 p week 1u K1

e. zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken,

f. stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc) 180 p week 3u K2

g. de was doen (kleding/linnengoed wassen) 60 p week 1u K1

h. huishoudelijke spullen in orde houden -

Veel voorkomende combinaties minuten uren klasse

1.4 + 1.5 licht + zwaar 240 4u K3

1.4 + 1.6 licht + was 180 3u K2

1.5 + 1.6 zwaar + was 240 4u K3

1.4 + 1.5 + 1.6 licht + zwaar + was 300 5u K3

1.2 + 1.4 + 1.5 + 1.6 brood (7X) + licht + zwaar + was 405 6u45 K3

 

Artikel 6.3 Huishoudelijke Werkzaamheden Twee-/Meerspersoonshouden (woonsituatie niet van belang).

Nr. activiteiten minuten uren klasse

a. Boodschappen doen voor het dagelijks leven 60 p week (evt +) 1u K1

b. Broodmaaltijd bereiden 15 p keer (evt +) 1u45 K1

c. Warme maaltijd bereiden 30 p keer (evt +) 3u30 K2

d. Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc) 90 p week (evt +) 1u30 K1

e. Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken,

f. stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc) 180 p week (evt +) 3u K2

g. De was doen (kleding/linnengoed wassen) 90 p week (evt +) 1u30 K1

h. Huishoudelijke spullen in orde houden -

Veel voorkomende combinaties minuten uren klasse

1.4 + 1.5 Licht + zwaar 270 4u30 K3

1.4 + 1.6 Licht + was 180 3u K2

1.5 + 1.6 Zwaar + was 270 4u30 K3

1.4 + 1.5 + 1.6 Licht + zwaar + was 360 6u K3

1.2 + 1.4 + 1.5 +1.6 Brood (7X) + licht + zwaar + was 465 7u45 K4

‘evt +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine

kinderen, extra bewassing etc

 

Artikel 6.4 Organisatie van het Huishouden Alleenstaanden/Twee- of Meerpersoonshuishouden

Nr. activiteiten minuten uren klasse

a. Anderen helpen in huis met zelfverzorging

b. Anderen helpen in huis bij bereiden maaltijd (totaal 2.1 en 2.2 max. 40 uur p week)

c. Dagelijkse organisatie van het huishouden 30 p week 0u30 K1

 

Artikel 6.5 Persoonlijke assistentie regie

Nr. activiteiten minuten uren klasse

a. Psychologische begeleiding 30 p week 0u30 K1

b. Advies, instructie, voorlichting 30 p keer (max. 3 keer p week, 6 weken) 1u30 K1

Inwerkingtreding

De beleidsregels en beleidslijnen behorende bij de Voorzieningenverordening Wmo 2011 worden ingetrokken per datum inwerkingtreding van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Naarden 2012. De beleidsregels behorende bij de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Naarden 2012, inclusief de beleidsregels hulp bij het huishouden en persoonlijke assistentie regie en gebruikelijke zorg, treden in werking per datum inwerkingtreding van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Naarden 2012.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden op 6 februari 2012,

de secretaris, de burgemeester,