Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
ISD De Rijnstreek

Afstemmingsverordening WWB ISD De Rijnsteek 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieISD De Rijnstreek
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening WWB ISD De Rijnsteek 2011
CiteertitelAfstemmingsverordening WWB ISD De Rijnsteek 2011
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikel 8, lid 1, onderdeel b
  2. Wet werk en bijstand, artikel 18 lid 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2011Nieuwe regeling

28-06-2011

Witte weekblad, 20 juli 2011

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingverordening Wet werk en bijstand ISD De Rijnstreek 2011

Het Algemeen Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst De Rijnstreek

besluit:

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 20 juni 2011

gelet op artikel 8 eerste lid, onderdeel b, artikel 18 van de Wet werk en bijstand en artikel 5 van de Gemeenschappelijke regeling;

tot vaststelling van het navolgende:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsomschrijving
  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.2.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: De Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375)

    • b.

      Bbz: Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004

    • c.

      bijstand: Algemene en bijzondere bijstand

    • d.

      algemene bijstand: De bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    • e.

      bijstandsnorm: De bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet. Voor zelfstandigen van 18 tot 27 jaar die een Bbz-uitkering ontvangen wordt onder bijstandsnorm verstaan de norm die op grond van artikel 78f , lid 2 van de wet op hen van toepassing is.

    • f.

      bijzondere bijstand: De bijstand bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en

      bijstand.

    • g.

      langdurigheidstoeslag:De toeslag bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand

    • h.

      maatregel: De verlaging van de bijstand wegens het niet nakomen of niet voldoende nakomen van de verplichtingen verbonden aan de bijstand;

    • i.

      belanghebbende:Degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • j.

      inlichtingenplicht: De verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet werk en

      bijstand;

Artikel 2 Algemene bepalingen
  • 1. Het dagelijks bestuur legt een maatregel op indien naar zijn oordeel een belanghebbende blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c, tweede lid en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende is nagekomen, met inbegrip van de verplichtingen die in het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand zijn opgenomen.

  • 2. De maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van het feit en de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.3.

  • 3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan er afgezien worden van het opleggen van de maatregel als bedoeld in het eerste lid.4.

  • 4. De maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt toegepast op de bijstandnorm en opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand nadat het besluit tot opleggen van de maatregel aan belanghebbende is bekend gemaakt.5.

  • 5. In afwijking van het vorig lid wordt kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.6.

  • 6. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel worden toegepast op de bijzondere bijstand voor woonkosten en/of premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die algemene bijstand voor levensonderhoud krachtens de Bbz ontvangen, of hebben ontvangen.

  • 7. In afwijking van het vierde lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz hebben ontvangen, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 3 Het besluit tot het opleggen van een maatregel
  • In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeldt:

    -de reden van de maatregel, inclusief de wetsartikelen waarop de verplichting die niet is nagekomen  is gebaseerd.

    -de duur van de maatregel, en de juridische grondslag voor de duur.

    -het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, en de juridische grondslag van de hoogte van de maatregel. 

    -het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de bijstandsnorm en, indien van toepassing.

    -de datum met ingang waarvan de bijstandsuitkering wordt verlaagd.

    -de reden om af te wijken van een standaard maatregel.

    -mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen en/of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel4 Categorieen
  • 1 De gedragingen met betrekking tot het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van werk worden onderscheiden in vier categorieën.

  • 2. De categorieën omvatten de volgende gedragingen:

    1. eerste categorie:

    het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij het UWV werkbedrijf, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;

    het niet ondertekenen of het niet aan het dagelijks bestuur verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand;

    2. tweede categorie:

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

    3. derde categorie:

    gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.

    4. vierde categorie:

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking.

Artikel 5 De hoogte en duur van de maatregel

De maatregel behorend bij de in artikel 4 vermelde categorieën wordt vastgesteld op:

vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

Artikel 6 Recidive en cumulatie
  • 1. De duur van de maatregel als bedoeld in artikel 5 wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 2 derde lid.

  • 2. Indien sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, zoals bedoeld in artikel 4 van deze verordening, die zich tegelijk voordoen, wordt in beginsel alleen de verlaging uit de hoogste categorie toegepast.

Artikel 7 Volharding en heroverwegen

Indien de uitkeringsgerechtigde na de recidive genoemd in artikel 6 van deze verordening

volhardt in de gedraging, kan het dagelijks bestuur de bijstand voor onbepaalde tijd verlagen,

rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de

individuele omstandigheden van de belanghebbende. Er dient dan binnen drie maanden een heroverweging van de verlaging plaats te vinden.

Hoofdstuk 3 De inlichtingenplicht

Artikel 8 Te laat verstrekken van inlichtingen
  • 1. Indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet of artikel 38, tweede lid Bbz niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het dagelijks bestuur daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt onder toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd ter hoogte van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.  

  • 2. Bij gedragingen bedoeld in het eerste lid wordt er eerst een termijn van orde gesteld.

  • 3. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 2 tweede lid.

  • 4. Van het opleggen van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake het niet binnen de daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie, tenzij het te laat verstrekken van  inlichtingen  plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.  

  • 5. De maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt niet opgelegd indien het een aanvraag bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag betreft.

Artikel 9 Het verstrekken van onjuiste en/of onvoldoende inlichtingen
  • 1. Indien belanghebbende zijn inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet of artikel 38 tweede lid van het Bbz niet of niet behoorlijk is nagekomen door onjuiste of onvolledige mededelingen te doen, wordt de uitkering verlaagd.

  • 2. Bij toepassing van artikel 17, eerste lid, van de wet dient als ‘onverwijld’ te worden verstaan: dat de belanghebbende de bedoelde inlichtingen binnen vijf werkdagen, nadat belanghebbende bekent is geworden met de wijziging, schriftelijk meldt bij de ISDR. De wijziging kan worden doorgegeven doormiddel van het wijzigingsformulier.

Artikel 10 De hoogte en de duur van de maatregel
  • 1. De maatregel bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand indien het schenden van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een ten onrechte of tot een te hoog verleend bedrag van bijstand.

  • 2. Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingen plicht bedoeld in artikel 17 van de wet of artikel 38 tweede lid van het Bbz, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van de benadelingsbedrag

  • 4. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • bij een benadelingsbedrag tot € 1000,- : 10% van de bijstandsnorm;

    • bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,- : 20% van de bijstandsnorm;

    • bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,- : 40% van de bijstandsnorm;

    • bij een benadelingsbedrag van €4000,- of meer : 100% van de bijstandsnorm.

  • 5. Van een maatregel als bedoeld in lid 3 en 4  wordt afgezien:

    a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;      

    b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen

Artikel 11 Overige bepalingen schending inlichtingenplicht

De maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

 

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
  • 1. Indien belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft getoond, wordt de bijstand verlaagd.

  • 2. De maatregel als bedoeld in het eerste lid bedraagt bij algemene bijstand tien procent van de bijstandsnorm. De duur van de maatregel is afhankelijk van de termijn dat men hierdoor langer bijstandsafhankelijk is:

    korter dan 3 maanden - duur verlaging 1 maand;

    van 3 maanden tot 6 maanden - duur verlaging 3 maanden;

    van 6 maanden en langer - duur verlaging 6 maanden.

  • 3. Bij een combinatie van algemene en bijzondere bijstand wordt de maatregel toegepast op de algemene bijstand.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen
  • 1. Indien belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt jegens het dagelijks bestuur, haar ambtenaren of ambtenaren van de aan de GR deelnemende gemeenten, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18 tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2 tweede lid, een maatregel opgelegd van 50 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2. Onder zeer ernstig misdragen als bedoeld  in artikel 18 van de wet wordt verstaan dat:

    -Belanghebbende zich ten opzichte van een of meerdere bestuursleden of ambtenaren op zodanige wijze gedraagt dat hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat het betrokken bestuurslid of betrokken ambtenaar zich daardoor geschaad of bedreigd voelt.

    - Belanghebbende door zijn gedraging schade toebrengt aan het gebouw of de inventaris

  • 3. Van het opleggen van een maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstig misdragen is gegeven.

Artikel 14 het niet verlenen van de gevraagde medewerking

Indien belanghebbende niet de gevraagde medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoering zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, wordt na toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 15 Noodzakelijke betalingen

Er wordt geen maatregel opgelegd, indien belanghebbende niet meewerkt aan het in zijn naam verrichten van noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand zoals bedoeld in artikel 57 van de wet.

Artikel 16 Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 17 Recidive en cumulatie
  • 1. De duur van de maatregel als bedoeld in artikel 13,14 en 16 wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan een zelfde verwijtbare gedraging.

  • 2. Indien sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, zoals bedoeld in artikel 14,15 en17van deze verordening, die zich tegelijk voordoen, wordt in beginsel alleen de zwaarste maatregel toegepast

Artikel 18 Volharding en heroverweging

Indien de uitkeringsgerechtigde na de recidive genoemd in artikel 17 van deze verordening volhardt in de gedraging, kan het dagelijks bestuur de bijstand voor onbepaalde tijd verlagen, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Er dient dan binnen drie maanden een heroverweging van de verlaging plaats te vinden.

Hoofdstuk 5 De zelfstandig ondernemer

Artikel 19 Doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening

Indien de zelfstandige niet voldoet aan de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, wordt een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

 

Hoofdstuk 6  Slotbepalingen

Artikel 20: Inwerkingtreding

De “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand ISD De Rijnstreek 2011” treedt in werking met ingang van 1 juli 2011 onder gelijktijdige intrekking van de “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand ISD De Rijnstreek 2009”.

Artikel 21: Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand ISD De Rijnstreek 2011”.

Aldus besloten door het algemeen bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst De Rijnstreek in zijn openbare vergadering van 28 juni 2011.

De secretaris, de voorzitter,

T.H.J. Koekebakker M. J. Dresden

TOELICHTING

Hoofdstuk 1

Artikel 1: Begripsomschrijving

Lid 1

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wwb.

Artikel 2: Algemene bepalingen
  • 1. Belanghebbende heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de zelfstandige bestaansvoorziening. Dit houdt in dat aan het verkrijgen van een uitkering verplichtingen zijn verbonden die gelden vanaf de melding, dus al voordat het recht op bijstand is vastgesteld.

  • 2. In deze afstemmingsverordening zijn voor de diverse gedragingen standaardmaatregelen vastgesteld. Desondanks blijft het mogelijk de op te leggen maatregel aan te passen aan de ernst van het feit en de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van belanghebbende.

    Beoordeeld dient te worden of men als gevolg van de ernst van het feit en de gedraging, bijvoorbeeld afhankelijk van de zwaarte van de gedraging, omvang van de gevolgen of zoveelste recidive wil afwijken van de standaardverlaging.

    De mate van verwijtbaarheid dient altijd in de beoordeling meegenomen te worden. Hierbij dient de vraag gesteld te worden in hoeverre belanghebbende op de hoogte was/kon zijn van zijn verplichtingen, alsmede de psychische gesteldheid van belanghebbende. Bij het ontbreken van iedere verwijtbaarheid wordt er geen verlaging opgelegd.

    Bij de omstandigheden van belanghebbende dient overwogen te worden of de individuele financiële omstandigheden van belanghebbende aanleiding zijn om af te wijken van de standaardmaatregel.

    Als gevolg van de ernst van het feit en de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden kan een maatregel hoger of lager worden vastgesteld dan de standaardmaatregel.

  • 3. Bij het afzien van een maatregel wegens dringende redenen zijn de onder lid 2 genoemde criteria reeds beoordeeld en is men van mening dat er gelet op de verwijtbare gedraging een verlaging dient plaats te vinden. Echter wegens de dringende redenen wordt deze maatregel niet opgelegd.

    Dringende redenen dienen individueel beoordeeld te worden: er is bijvoorbeeld sprake van een samenloop van omstandigheden, geen financiële ruimte of van opgewekte verwachtingen. Belanghebbende ontvangt een beschikking dat er is afgezien van een verlaging wegens dringende redenen. Een volgende verwijtbare gedraging zal als rec

  • 4. Een maatregel wordt in principe naar de toekomst opgelegd. Dit wil zeggen dat de verlaging na constatering direct geëffectueerd wordt zonder herziening van het recht. Uitzondering is de verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht, welke met terugwerkende kracht wordt opgelegd.

  • 5. De 18 to 21 jarige ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzonder bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechts ongelijkheid ten opzichte van de 21 jarigen.

Artikel 3 Het besluit tot opleggen van een maatregel

Dit artikel geeft een opsomming van de zaken die in de beschikking moeten worden vermeld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen en /of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 4: Categorieën
  • 1. De Wet werk en bijstand stelt werk boven inkomen. Alle inspanningen van de cliënt en de gemeente dienen gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening die door de gemeente wordt aangeboden.

    In beginsel is iedereen verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Er worden geen beperkende voorwaarden gesteld aan de aard en de omvang van het werk en de aansluiting op opleiding en ervaring, maar alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is dient geaccepteerd te worden. Deze algemene omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling is vastgelegd in artikel 9 van de wet.

    Er worden vier categorieën onderscheiden. Bij de indeling ervan is uitgegaan dat de ernst van het feit toeneemt naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

  • 2. De eerste categorie, onderdeel a, betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV werkbedrijf (via werk.nl of op het Werkplein) ingeschreven te doen blijven. Onderdeel b betreft de verplichting om het individuele activeringsplan, het trajectplan, te ondertekenen. Het trajectplan wordt als bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand meegestuurd.

    De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren en te voldoen aan een oproep.

    In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende meewerken aan het opgesteld trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan worden gesteld.

    De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid alsmede door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag betaalde arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand deeltijd arbeid niet behouden.

Artikel 5 De hoogte en duur van de maatregel

Indien er binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel.

Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.

Bij toepassing van recidive is niet altijd duidelijk van welk tijdstip moet worden uitgegaan, het tijdstip van de feitelijke gedraging of van het opleggen van de maatregel. Met “als verwijtbaar aangemerkte gedraging” wordt aangegeven dat een gedraging eerst beoordeeld dient te worden alvorens deze als verwijtbaar aangemerkt kan worden. Met andere woorden, bepalend is het tijdstip van het opleggen van de maatregel cq de verzenddatum van de beslissing.

Artikel 6 Recidive en cumulatie
  • 1. Recidive kan slechts één keer worden toegepast. Bepalend voor de recidive is de datum waarop de eerste gedraging als verwijtbaar is aangemerkt en de belanghebbende hiervan redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn, dus de verzenddatum van de beschikking naar aanleiding van de eerste gedraging.

  • Bij een samenloop van verwijtbare gedragingen, uit de 1e tot en met de 4e categorie, is het uitgangspunt dat alleen de verlaging uit de hoogste categorie plaatsvindt. Ook als er sprake is van verwijtbare gedragingen door beide partners, in geval van een gezamenlijke huishouding, wordt in het algemeen alleen een verlaging uit de hoogste categorie getroffen. Wel wordt van beide partners de recidiveregistratie bijgehouden. Bij het niet, niet geheel of niet tijdig voldoen aan de informatieverplichting is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, die bij beide partners geregistreerd dient te worden. Bij het voorgaande dient wel gekeken te worden of er in de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde(n) aanleiding is om een cumulatie van maatregelen toe te passen.

    In situaties, zoals bedoeld in dit artikel kan het zich voordoen dat de uitkeringsgerechtigde afkomstig is uit een andere gemeente en op het moment van de verwijtbare gedraging nog geen 12 maanden in een van de ISDR gemeenten woonachtig is. Voor een goede uitvoering van deze verordening dient dan te worden nagegaan of er in de vorige gemeente een afstemming van de uitkering heeft plaatsgevonden. Wanneer een dergelijke afstemming heeft plaatsgevonden dan dient te worden nagegaan of deze gedraging ook bij de ISDR zou hebben geleid tot een verlaging van de uitkering. Wanneer dit het geval zou zijn geweest dan dient de grotere verwijtbaarheid van de gedraging tot uitdrukking te worden gebracht in een verdubbeling van de periode van verlaging van de uitkering.

Artikel 7 Volharding en heroverweging

Wanneer de uitkeringsgerechtigde volhardt in zijn verwijtbare gedragingen dan kan er een verlaging van de uitkering plaatsvinden die langer duurt dan drie maanden. Er zal dan telkens binnen drie maanden een heroverweging van de verlaging plaats dienen te vinden. Bij deze heroverweging hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen en alle feiten en omstandigheden hoeven niet opnieuw beoordeeld te worden. Een marginale beoordelingvolstaat. Er dient slechts beoordeeld te worden of het redelijk is om de vastgestelde verlagen te continueren. Hierbij dient allereerst gekeken te worden of de uitkeringsgerechtigde thans wel aan zijn verplichtingen voldoet. Wanneer dit het geval is kan besloten worden om af te zien van continuering van de verlaging van de uitkering. Wanneer de uitkeringsgerechtigde nog steeds niet voldoet aan zijn verplichtingen dan zal alsnog gekeken dienen te worden naar de omstandigheden waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert. In een dergelijke situatie kan ook overwogen worden om het percentage waarmee de uitkering verlaagd wordt te verhogen, omdat de reeds toegepaste verlaging kennelijk niet het gewenst effect heeft

Hoofdstuk 3 De inlichtingenplicht

Artikel 8 Te laat verstrekken van inlichtingen
  • 2. Bij het niet tijdig verstrekken van informatie wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld om de gegevens alsnog binnen de termijn van orde te overleggen. Indien de cliënt hieraan voldoet is er geen sprake van een maatregel zoals bedoeld in het eerste lid.

    Indien de cliënt de informatie niet verstrekt binnen de gestelde termijn van orde, wordt hij op grond van artikel 54 lid 2 van de wet verzocht het verzuim binnen een gestelde termijn te herstellen (de zogenaamde hersteltermijn) en wordt hij in kennis gesteld dat er een maatregel wordt toegepast indien hij hier niet aan voldoet. Indien de informatie niet binnen de gestelde termijn wordt verstrekt, is er op basis van deze verordening een maatregel van de uitkering aan de orde.

  • 3. Ook bij het te laat verstrekken van gegevens wordt de duur van de maatregel verdubbeld indien er sprake is van recidive.

  • 4. Indien inlichtingen te laat zijn aangeleverd of te laat een uitkering is aangevraagd, en de overtreding niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog verleend bedrag van uitkering, kan er afgezien worden van het opleggen van een maatregel en in plaats daarvan een schriftelijke waarschuwing worden geven. Indien belanghebbende binnen een periode van 1 jaar wederom zijn inlichtingenplicht te laat nakomt, dient er wel een maatregel te worden toegepast.

    Het geven van een schriftelijke waarschuwing is een bevoegdheid. Indien belanghebbende willens en wetens zijn inlichtingenplicht niet correct is nagekomen met als doel op geldelijk gewin, kan er direct een maatregel worden opgelegd rekeninghoudend met de ernst van het feit en de gedraging.

    Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van recidive.

  • 5. Indien bij een aanvraag bijzondere bijstand niet alle bewijsstukken overlegd zijn, wordt er een hersteltermijn geboden en beslistermijn opgeschort (4:15 Awb). Indien belanghebbende in deze termijn de gegevens niet overlegd, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Awb buiten behandeling gesteld.

     

    Bijzondere bijstand kan zowel door uitkeringsgerechtigden als door niet-uitkeringsgerechtigden aangevraagd worden. Het opleggen van een maatregel zou rechtsongelijkheid scheppen tussen beide groepen. Immers een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm, terwijl deze werkwijze niet is toe te passen bij niet-uitkeringsgerechtigden. Daarnaast werkt het opleggen van een maatregel drempelverhogend.  

     

    Door bovenstaande werkwijze wordt het opleggen van maatregelen bij het niet (tijdig) verstrekken van informatie bij aanvragen bijzondere bijstand  voorkomen. Belanghebbende wordt door deze werkwijze niet benadeeld, omdat hij een nieuwe aanvraag kan indienen.

     

    Omdat de langdurigheidstoeslag ook ieder jaar opnieuw aangevraagd dient te worden, wordt hierbij aangesloten bij de werkwijze van de bijzondere bijstand.

     

Artikel 9 Het vertrekken van onjuiste en/of onvoldoende inlichtingen
  • 1. In artikel 17 lid 1 WWB is de algemene inlichtingenplicht vastgelegd inzake de verlening van de bijstand, maar heeft ook betrekking op de arbeidsinschakeling. Deze maatregel heeft met name betrekking op inlichtingenfraude, maar kan ook toegepast worden bij bijvoorbeeld het niet melden van vrijwilligerswerk.

  • 2. In artikel 17 lid 1 WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Om ongestructureerde meldingen te voorkomen, wordt onder ‘onverwijld’ verstaan binnen vijf werkdagen nadat de klant bekent is geworden met de wijziging.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel
  • 1. Voorbeelden van zogenaamde nulfraude zijn na herhaald verzoek het niet inleveren van de inkomstenverklaring waarna de uitkering wordt beëindigd, het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk. Rekeninghoudend met de gedraging genoemd onder artikel 8 (te late verstrekking van gegevens) dient hier een maatregel te worden opgelegd Immers het niet sanctioneren van nulfraude zou anders positiever beoordeeld worden dan het alsnog na herhaald verzoek verstrekken van gegevens.

    Het vroegtijdig constateren van inlichtingenfraude kan voorkomen dat er ten onrechte bijstand wordt verstrekt, bijvoorbeeld constatering gedurende de aanvraagprocedure voor de eerste uitbetaling. In het kader van hoogwaardig handhaving dient tijdens de vaststelling van de hoogte en de duur van de maatregel nadrukkelijk beoordeeld te worden of de maatregel gelet op de ernst van het feit en de gedraging verhoogd dient te worden.

  • 2. De bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht is gelijk aan de bevoegdheid tot het geven van een waarschuwing bij het te laat verstrekken van informatie. Een schriftelijke waarschuwing is geen maatregel. Dit wil zeggen dat bij herhaling in principe een maatregel wordt opgelegd zonder toepassing van recidive.

  • 3. en 4. Bij de vaststelling van de verlaging wegens inlichtingenfraude komt de ernst van de gedraging tot uitdrukking in de hoogte van de maatregel.

    Naarmate het onterecht ontvangen bedrag hoger is wordt de maatregel hoger. De maatregel wordt gedurende één maand opgelegd waarna in de daarop volgende maanden gestart wordt met het terugvorderen van de ten onrechte verstrekte bijstand. Dit houdt in dat de maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegd. Daarnaast vindt een herziening plaats van het recht op bijstand over de maanden waarover onjuiste/onvolledige informatie is verstrekt.

  • 5. In principe dient er bij fraude vanaf € 6.000,- (bruto bedrag inclusief de af te dragen of afgedragen loonheffing en premies) aangifte gedaan te worden bij het Openbaar Ministerie (OM) en dient er een proces-verbaal opgemaakt te worden. Als het OM een zaak in termen van strafrechtelijke bewijsbaarheid niet accepteert, bijvoorbeeld omdat er vormfouten zijn gemaakt, of dit nadeel becijfert op minder dan € 6.000,00, wordt de ISD De Rijnstreek geïnformeerd en zal er alsnog een maatregel opgelegd dienen te worden.

    Indien er ter zake van hetzelfde feit een strafvervolging is ingesteld, wordt het opleggen van de maatregel opgeschort zolang het OM de gedraging onderzoekt. Indien er strafvervolging is ingesteld die zover is gevorderd dat het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel er een schikking heeft plaatsgevonden op grond van art. 74 Sr, blijft de maatregel definitief achterwege

Artikel 11 Overige bepalingen inlichtingenplicht

Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt uit het oogpunt van rechtszekerheid niet opgelegd indien de overtreding 5 jaar of langer geleden heeft plaatsgevonden. Het hier gaat om de eerste constatering. Artikel11Overige bepalingen inlichtingenplicht.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 12: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
  • Onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt verstaan: dusdanige gedragingen die tot (meer) bijstandsbehoeftigheid geleid hebben, anders dan de overige expliciet genoemde gedragingen in deze Afstemmingsverordening. Hieronder valt onder meer het op onverantwoorde wijze interen van vermogen, onderbedeling bij echtscheiding, niet verzekerd zijn tegen brandschade of wettelijke aansprakelijkheid jegens derden. Dit artikel is van toepassing op zowel de algemene bijstand als de bijzondere bijstand. Deze gedragingen kunnen qua ernst dermate verschillen dat het niet mogelijk is om hier een standaardmaatregel voor toe te passen.

  • 2. Er is hier voor gekozen om voor de hoogte van de maatregel een standaardpercentage toe te passen en de ernst van de gedraging uit te drukken in de duur van de maatregel.

    Bij de vaststelling van de duur van de maatregel dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkene onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had getoond. Hier worden richtlijnen gegeven ten aanzien van de duur. Dit laat onverlet de mogelijkheid om af te wijken van duur en/of hoogte op basis van de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

    In tegenstelling van de verplichtingen ten aanzien van arbeidsinschakeling, welke alleen betrekking hebben op de algemene bijstand, kan ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid ook bij bijzondere bijstand voorkomen. Behoudens de in deze verordening expliciet uitgewerkte gedragingen, dient de maatregel individueel te worden vastgesteld rekeninghoudend met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Als richtlijn kan bij periodieke bijzondere bijstand wel hetzelfde percentage gehanteerd worden als bij algemene bijstand, namelijk 10% procent.

  • 3. Indien belanghebbende zowel algemene als bijzondere bijstand ontvangt, bijvoorbeeld levensonderhoud en woonkostentoeslag, wordt de maatregel in principe alleen toegepast op de algemene bijstand. Hierbij dient het causaal verband beoordeeld te worden tussen de gedraging en de maatregel. Heeft de overtreding alleen betrekking op de bijzondere bijstand, bijvoorbeeld niet aanvullend verzekerd zijn voor ziektekosten, dan kan de maatregel alleen worden toegepast op de bijzondere bijstand.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term: ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Er kan alleen een maatregel opgelegd worden indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de ISD De Rijnstreek bij het vaststellen van het recht op een uitkering.

Artikel 14 Het niet verlenen van de gevraagde medewerking

Onder het niet verlenen van de gevraagde medewerking die nodig is voor de uitvoering is een algemene medewerkingsverplichting die zowel geldt ten aanzien van de arbeidsinschakeling als de verlening van de bijstand. Een algemene medewerkingsverplichting is onder andere het toestaan van een aangekondigd huisbezoek, voor zover relevant voor de bepaling van het recht c.q. de hoogte van de bijstand.

Bij het niet verlenen van de gevraagde medewerking wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld om alsnog binnen de hersteltermijn (artikel 54 WWB) zijn medewerking te verlenen. Indien de cliënt hier aan voldoet is er sprake van een maatregel van vijf procent.

Artikel 15 Noodzakelijke betalingen

Wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn uitkering, kan hem om grond van artikel 57 WWB de verplichting opgelegd worden om mee te werken aan betalingen aan derden, budgetbeheer e.d.

De ISDR ken geen budgeteringsplicht.

Artikel 16 Nadere verplichtingen

In artikel 55 van de wet wordt de mogelijkheid geboden om de naast de in Hoofdstuk 2 van de wet opgenomen verplichtingen aan het recht op bijstand verbonden zijn of kunnen worden bepaalde andere verplichtingen op te leggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand. De verplichting om zich onder medische behandeling te stellen, is expliciet opgenomen in het artikel. Een ander voorbeeld is de verplichting om zich als woningzoekende in te schrijven indien er woonkostentoeslag wordt verstrekt voor een te hoge huur.

Artikel 17 Recidive en cumulatie
  • 1. Recidive kan slechts één keer worden toegepast. Bepalend voor de recidive is de datum waarop de eerste gedraging als verwijtbar is aangemerkt en de belanghebbende hiervan redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn, dus de verzenddatum van de beschikking naar aanleiding van de eerste gedraging.

  • 2. Bij een samenloop van verwijtbare gedragingen is het uitgangspunt dat alleen de verlaging uit de hoogste categorie plaatsvindt. Ook als er sprake is van verwijtbare gedragingen door beide partners, in geval van een gezamenlijke huishouding, wordt in het algemeen alleen een verlaging uit de hoogste categorie getroffen. Wel wordt van beide partners de recidiveregistratie bijgehouden. Bij het niet, niet geheel of niet tijdig voldoen aan de informatieverplichting is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, die bij beide partners geregistreerd dient te worden. Bij het voorgaande dient wel gekeken te worden of er in de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde(n) aanleiding is om een cumulatie van maatregelen toe te passen.

    In situaties, zoals bedoeld in dit artikel kan het zich voordoen dat de uitkeringsgerechtigde afkomstig is uit een andere gemeente en op het moment van de verwijtbare gedraging nog geen 12 maanden in een van de ISDR gemeenten woonachtig is. Voor een goede uitvoering van deze verordening dient dan te worden nagegaan of er in de vorige gemeente een afstemming van de uitkering heeft plaatsgevonden. Wanneer een dergelijke afstemming heeft plaatsgevonden dan dient te worden nagegaan of deze gedraging ook bij de ISDR zou hebben geleid tot een verlaging van de uitkering. Wanneer dit het geval zou zijn geweest dan dient de grotere verwijtbaarheid van de gedraging tot uitdrukking te worden gebracht in een verdubbeling van de periode van verlaging van de uitkering.

Artikel 18 Volharding en heroverweging

Wanneer de uitkeringsgerechtigde volhardt in zijn verwijtbare gedragingen dan kan er een verlaging van de uitkering plaatsvinden die langer duurt dan drie maanden. Er zal dan telkens binnen drie maanden een heroverweging van de verlaging plaats dienen te vinden. Bij deze heroverweging hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen en alle feiten en omstandigheden hoeven niet opnieuw beoordeeld te worden. Een marginale beoordeling volstaat. Er dient slechts beoordeeld te worden of het redelijk is om de vastgestelde verlagen te continueren. Hierbij dient allereerst gekeken te worden of de uitkeringsgerechtigde thans wel aan zijn verplichtingen voldoet. Wanneer dit het geval is kan besloten worden om af te zien van continuering van de verlaging van de uitkering. Wanneer de uitkeringsgerechtigde nog steeds niet voldoet aan zijn verplichtingen dan zal alsnog gekeken dienen te worden naar de omstandigheden waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert. In een dergelijke situatie kan ook overwogen worden om het percentage waarmee de uitkering verlaagd wordt te verhogen, omdat de reeds toegepaste verlaging kennelijk niet het gewenst effect heeft

Hoofdstuk 5 De zelfstandig ondernemer

Artikel 19: Doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening

Aan een zelfstandige kunnen op grond van artikel 38 eerste lid Bbz 2004 specifieke verplichtingen gericht op een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening worden opgelegd. Het stellen van deze verplichtingen is aan de orde wanneer er sprake is van gebreken in de bedrijfsvoering en wanneer, zonder aanpassing hiervan, de voortzetting van het bedrijf of beroep in gevaar komt. Aangezien het uiteindelijke doel van de Bbz 2004 is dat de zelfstandige middels zijn bedrijf of beroep zelf in de kosten van verdere exploitatie en zijn levensonderhoud kan voorzien, is de hoogte van de maatregel vastgesteld conform een gedraging van de vierde categorie.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 20: Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2011.